Herdenking Oorlog en Bevrijding
INTERVIEWS
BART VAN DE WOUW LEERDE "U" ZEGGEN MET EEN VOLLE MAAG
'DE GÈSSELSE’ - WOENSDAG 29 SEPTEMBER 2004
PAGINA 10
mee door
omdat het vlees nodig was om het jaar
te komen."
vader Van de Wouw zelf ook boer
de Vossenhoorn. Het huis staat er nog, fraai opgeknapt en
s een gegeven dat uitnodigt
nend. Een gezin met negen kinderen als dat van
Van de Wouw had twee vette varkens nodig voor
een heel jaar vlees.
De oorlog eindigde, maar niet voor Bart van de
Wouw. In 1946 moest hij in militaire dienst. In fe
bruari 1947 werd hij naar Indië gestuurd. In maart
1950 kwam hij terug. Zijn moeder overleed in
1948, toen hij in Indië was. Van het overlijden
werd hij pas veertien dagen later op de hoogte
gesteld. Bart van de Wouw: "In 1945 was de oor
log in Nederland voorbij. Voor mij eindigde de oor
log pas in 1950. De oorlog heen voor mij negen
jaar geduurd."
HAMSTEREN EN VOEDSELSCHAARSTE
Hielden vader en moeder Van de Wouw rekening
met een oorlog, toch waren ze volgens Bart onvoor
bereid toen d'n Dots op 10 mei 1940 Nederland
binnenviel en een moorddadige bezetting begon.
Bart van de Wouw vermoedt dat de oorlog toch nog
totaal onverwachts kwam, alsof men het mogelijke
toch voor onmogelijk hield uit angst, pure angst. Het
onvoorbereid zijn komt ter sprake bij het onderwerp
voedsel en eten en drinken. Het is bekend dat
huishoudens aan het begin van de oorlog hams
terden, rijst bijvoorbeeld. Daar werd zo zuinig mee
gedaan, dat bij de bevrijding nog meer dan de helft
over was. Bart van de Wouw zegt dat zijn ouders
geen extra voedsel of zeep hebben ingeslagen. In
de begintijd van de oorlog was van alles nog rede
lijk veel te krijgen. De schaarste kwam later pas.
Boeren waren in een zeer grote mate zelfvoorzie-
Fien, de naaister, had een broer in Haarlem. Daar
in de Randstad was het leven veel zwaarder dan
hier. Het duurde niet lang of de familie van de
broer van Fien kwam ook naar Van de Wouw voor
eten. Fien vertelde van de verschrikkingen van de
hongerwinter. Dat leidde tot de spontane opname
van dochter Hennie in hetgezin-Van de Wouw. Bart
van de Wouw vertelt, dat het dertienjarig meisje vel
over been aankwam bij de gastvrije Moergestelse
boeren. "Bij ons kreeg ze goed te eten. Ze knapte
zienderogen op. Het probleem met Hennie was dat
In de grote open schouw stond een driegaatskachel-
tje. Daarnaast stond het fornuis waarin op zondag
avond met musterd de was werd gekookt zodat ons
moeder de volgende dag de was kon doen. De rook
van het kacheltje en van het fornuis gingen door de
grote schouw naar de schoorsteen. In de schouw
hingen hammen en worsten van onze eigen slacht.
Vanuit de hèrd kwam je op de opkamer met een
klein raampje naar de stal. In het raampje stond een
petroleumlamp zodat de stal een beetje in de gaten
gehouden kon worden. De brómóllie vur 't petról-
liumlèmpke haolde we bè d'n óllieboer aon de
Tilbörgsewèg. Dè was Smetsers, mèr wij noemden
'm Pieles."
VRIENDSCHAPPEN EN GASTVRIJHEID
Aan de ruilhandel hield de boerenfamilie Van de
Wouw goede kennissen over. Vriendschap werd ges
loten met het Tilburgse gezin De Rooy uit de Tromp
straat. Mevrouw De Rooy was een meesteres in het
verstellen van kleren. Zij maakte de geruilde kleren
draagbaar. Om de zoveel tijd kwam ze naar Van
de Wouw en nam daar plaats achter de naaima
chine. "Onder het naaien werd heel het lief en leed
gedeeld tussen ons moeder en mevrouw De Rooy",
stelt Bart van de Wouw zich het begin van de
vriendschap voor. "Ze moesten toch een uitlaatklep
hebben."
Bart van de Wouw is in 1925 geboren. Zijn wieg stond in de dienstwoning van de Zusters van Liefde
aan de Kloosterlaan. Het geboortehuis is nog maar net een jaar gelden afgebroken. Vader Van de Wouw,
zelf een boerenzoon, moet een voor die tijd interessante baan hebben gehad. In zijn appartementwo-
ning in Goirle, waar Bart van de Wouw woont samen met zijn eveneens in Moergestel geboren echtgenote
Toos de Vries (1924), vertelt hij dat zijn pa een functie had die je tegenwoordig bedrijfsleider zou noe
men. Bedrijfsleider van de zusters. Hij beheerde de boerderij, nam personeel aan, zorgde voor de zusters,
speelde voor tuinman en wat al niet meer. Negen kinderen kregen Van de Wouw en zijn vrouw Koos
Trompenaars. Bart was het vierde kind. De drie kinderen boven hem waren ook jongens. We zullen Sjaak,
Jan en Kees later in dit oorlogsverhaal nog tegenkomen.
Al even illegaal was het karnen van boter. Een
boer moest verplicht melk leveren. Men wist ongeveer
hoe hoog zijn productie was. Om boter te kunnen
maken moest een boer een deel van zijn melk
achterhouden. Een smoesje was dat de koeien min
der melk leverden omdat het voedsel steeds minder
en slechter werd. "Het gebeurde dikwijls dat de boter
mislukte", aldus Bart van de Wouw. "Vooral bij
onweer kwam dat voor of als je tijdens het karnen
niet goed doorwerkte. Ons moeder riep dan altijd:
"Doorstampen!""
Veertien jaar oud en recht van de lagere school begon Bart van de Wouw met het leren van een belang
rijke levensles: Er moest hard gewerkt worden. Als boerenknecht trad hij in dienst van boer Jan den Otter
op de Klein Locht. Twee jaar eerder, Bart was toen twaalf jaar, was
geworden. Hij pachtte een boerderijtje aan
wel. Het feit dat vader Van de Wouw midden in de jaren dertig boer werd is
om wat langer bij stil te staan. In die tijd namelijk
was Nederland in een diepe economische crisis ge
dompeld. Van die tijd is het beeld blijven hangen
van werkloze arbeiders. Maar ook de boerenstand
was in diepe crisis. Er vond een keiharde, ijskoude
sanering plaats. Zo hoog was de nood onder de
boeren dat de regering zelfs een "menggebod"
afkondigde. Om de boeren aan afzet van de boter
te helpen, moest eerst 25 procent en later 40 pro
cent boter door de margarine worden gemengd.
Nog nooit heeft margarine zo lekker gesmaakt als
toen
PRATEN OVER DE OORLOG IN DEN HÈRD
Tegenover de enorme malaise stond dat een boerde
rij voor een appel en een ei kon worden gepacht.
"Die boerderijen, je kreeg ze bijna voor niks",
aldus Bart van de Wouw. Zijn vader had zes koeikes
toen de oorlog uitbrak. Bart van de Wouw was vijf
tien jaar. Noch voor hem noch voor zijn ouders,
broers en zussen kwam de oorlog onverwachts. "Het
ging er geregeld over", zegt Bart van de Wouw
nadat hij beeldend heeft geschetst waar het gezin
Van de Wouw over het naderend onheil sprak. Dat
was in den hèrd. Bart van de Wouw: "Het was een
heel grote hèrd. Op de grond lagen rode, gebakken
plavuizen.
"Het ruilen kwam in de loop van 1942 pas goed
op gang. Eerst kwam er eentje, toen nog een en
nog een. Ze brachten buren mee, familie en vrien
den. Het werden er steeds meer. Wij boeren had
den meestal wel genoeg om te ruilen. Of we stu
urden ze door naar de buren. De meeste boeren
hadden vaste ruilklanten. Mensen van wie je wist
dat ze te vertrouwen waren. Want ruilen was niet
zonder risico en gevaar. Werd een Tilburger op weg
naar huis aangehouden en hij sloeg door, dan was
je vies nat. Bij mijn vrouw thuis hadden ze een keer
peejstamp op tafel staan. Een paar mensen kwa
men binnen. Ze zeiden: "Jullie gaan zeker naar Den
Haag." Moeder schrok zich kapot. Ze was bang
dat ze er bij was. Maar het was een grapje dat sloeg
op de oranje kleur van de peejstamp. Bij ons thuis
hebben ze gelukkig nooit problemen gehad.
Gelukkig maar, want als straf werd bijvoorbeeld een
varken meegenomen. Dat was een geweldige strop
ze geen woord Brabants verstond. Daar werd ze
door ons veel mee voor de gek gehouden. Wij ver
stonden haar Hollands niet. Ze was ook helemaal
anders opgevoed dan wij. Ze was echt stads. Thuis
in de stad was ze gewend naar het toilet te gaan,
hier moest ze op een kiest gaan zitten. Het meest
apart vond ik toen dat ze rriijn ouders met u aansprak.
Dat kenden wij niet. Ik had nog nooit iemand u horen
zeggen. Wij in Gèèsel zeiden altijd gij."
OORLOG VOORBIJ EN NAAR INDIË
Hennie, de dochter van een schoenwinkelier, is na
de bevrijding nog een wijl gebleven bij de familie
Van de Wouw. Annie, een jongere zus van Bart van
de Wouw, heeft tot op de dag van vandaag nog
contact met haar. De nu bejaarde vrouw is zwaar
invalide. Ook het contact met de Tilburgse familie
De Rooy is lang in stand gebleven. Kort voor de bevrij
ding heeft de familie Van de Wouw boerenmensen
uit Haghorst in huis genomen. Zij woonden vlak bij
het Wilhelminakanaal en werden geëvacueerd uit
voorzorg omdat bij het kanaal mogelijk slag zou
worden geleverd. Helemaal op het laatst van de oor
log, toen Moergestel al was bevrijd, heeft de familie
Van de Wouw een gezin uit Gent (Gelderland)
voor ongeveer een halfjaar in huis gehad. Deze fa
milie (man, vrouw, vier meiden en een oom) was
vanuit Gelderland geëvacueerd. "We sliepen met
zijn allen op de grote open zolder van onze boerde
rij, tussen het fruit en de rogge dat daar lag", aldus
Bart van de Wouw.
Van een oorlog kun je van alles overhouden, verwondingen, trauma's, slechte herinneringen, ook leuke
herinneringen, angst, verdriet, vertrouwen, geloof en nog tal van dingen meer die ieder mens voor
zichzelf in kan vullen. Bart van de Wouw hield iets over aan de oorlog dat men voor de afwisseling niet
gauw bedacht krijgt: hij leerde "u" zeggen. De geboren en getogen Moergestelnaar leerde dat ook nog
eens met een volle maag. Het opmerkelijke verhaal van een Moergestelse boerenzoon in de oorlog.
Het graan werd gemalen in zelfgemaakte molen
tjes. Ook bij Bart van de Wouw thuis hadden ze
zo'n molentje, elektrisch aangedreven nog wel.
Het was in elkaar geknutseld door een handige
Tilburger, een contact ontstaan uit de ruilhandel. Het
graanmolentje moet op een groot model gehaktmolen
hebben geleken.Wanneer het in werking was,
maakte het een enorm kabaal. Bij voorkeur werd
's nachts gemalen. Altijd stond iemand op de uitkijk.
KLEDING EN LINNENGOED
Bart van de Wouw:'"De mensen uit Tilburg hadden
niets. Ze kwamen om te ruilen. Wij ruilden vooral
kleding. Kleren voor de kinderen. Die groeiden er
uit. Zij hadden steeds andere kleren nodig. Onze
ouders ruilden geen kleren voor zichzelf. Die liepen
jaren met dezelfde kleren. De Tilburgers ruilden
kleren en linnengoed. Ze kwamen met een kinder
wagen voedsel halen. Bij ons thuis was het steeds
onze pa die ruilde. Ons moeder zei wat hij moest
ruilen, bijvoorbeeld gort als die op was, or rijst of
maïzena. Wij hadden eieren om te ruilen, een stuk
spek, melk of boter. Zelfgemaakte boter."
Hij besluit zijn verhaal met de vaststelling dat zijn
familie ongeschonden de oorlog door is gekomen
- en met een volle maag. De boerderij is niet kapot
geschoten. Bart van de Wouw: "De grootste zorg
van mijn ouders waren mijn drie oudste broers. Ze
waren bang dat ze in Duitsland moesten gaan
werken. Op een zekere dag werden ze gedwon
gen bij de aanleg van vliegveld Gilze-Rijen. Ze
moesten zich daar melden met onze platte kèèr en
met ons paard, een Bèls. Mijn broers zijn niet
gegaan. Ze zijn ondergedoken. Twee broers doken
onder bij boeren in Diessen, een broer, onze Jan,
de tweede, zat ondergedoken bij Willeke van Dijk
op 't Stokske. Ik moest hem elke zondagmiddag ver
schoning brengen en zijn vuile kleren mee naar huis
nemen."
EEN BOER MOEST SLIM ZIJN
Een boer moest goed slim zijn om zelf de oorlog
door te kunnen komen en om te kunnen ruilen - wat
weer noodzaak was om enigszins fatsoenlijk te
kunnen leven. De ruilhandel was een sluikeconomie
die men zich tegenwoordig niet meer voor kan
stellen. Bart van de Wouw geeft een paar prak
tijkvoorbeelden. Een boer had bijvoorbeeld legaal
twee varkens. Daar bleef niets van over om te ruilen
want het vlees was nodig voor het gezin. Voor de
ruilhandel waren "zwarte" varkens noodzakelijk.
Deze verkreeg men door van een toom biggen er
zelf een paar te houden en deze vet te mesten in
een achteraf-schuurtje of waar dan ook, als het
maar niet opviel. Heel apart is dat volgens Bart van
de Wouw zelfs een dode big zijn diensten bewees.
Vroeger was het gewoon dat een dode big op de
mestvaalt werd gegooid. Het kwam voor dat een
andere boer deze dode big van de mesthoop stal.
Hij zei tegen de controleur dat een big was gestor
ven en liet de dode big zien. Deze dode big ver
donkeremaande een achtergehouden big.
Toen de schaarste kwam, zouden de boeren om
reden van een grote mate van zelfvoorzienend-
heid, daar in principe weinig mee te maken hebben
gehad. Maar de werkelijkheid was tegenovergesteld.
Ook een boerenfamilie als Van de Wouw kreeg met
schaarste te maken, maar dan op een heel andere
manier dan de burgers. De schaarste deed zich voor
namelijk in de stad voelen. Daar waren de mensen
niet in staat om een varken vet te mesten of om in
de eigen hof groente te kweken. Toen de schaarste
kwam, dreef dat de inwoners van de stad naar de
boeren in de omgeving. De nadruk ligt volgens
Bart van de Wouw echt op de stad, op Tilburg. Inwo
ners van een dorp als Moergestel zouden minder
te kampen hebben gehad met schaarste, al was die
er natuurlijk wel degelijk en in toenemende mate.
In de aanloop naar de viering van de 60e ver
jaardag van de bevrijding wordt U als lezer op
de hoogte gehouden van het programma, dat
eind oktober aandacht besteedt aan dit nog
immer heuglijke feit. Er worden tevens herin
neringen opgehaald met Moergestelnaren, die
ieder op hun eigen manier een beeld schetsen
van hoe zij die donkere oorlogsdagen beleefd
hebben. De weergave van de interviews is een
"brok" plaatselijke geschiedenis, die waard is
om een goede plaats te krijgen in Uw boekenkast.
Vandaar, dat de interviews met foto's gebundeld
worden in een brochure, welke tijdens de vier
ing tegen kostprijs verkrijgbaar zal zijn.
BROOD EN TABAK
De zelfvoorzienendheid was de grote kracht van
de boeren in de oorlog, die daarnaast uiteraard ook
moesten produceren. Van boeren werd van de ver
schillende producten een bepaalde productie ver
wacht. De kunst was een deel achterover te drukken
voor de ruilhandel. Was het graan gedorst, dan kwa
men controleurs een kijkje nemen. "Er waren veel
goede controleurs die een oogje dichtknepen",
aldus Bart van de Wouw. Zo slaagde een boer er
in om bijvoorbeeld zakken rogge voor eigen gebruik
te bewaren. Daar werd zelf brood van gebakken.
Brood dat ook werd geruild.
Bij Van de Wouw beschikten ze ook over een molen
tje voor het malen van tabak. Vader Van de Wouw
pruimde. Als het er aan zat, stak hij ook graag een
sigaar op. Omdat de aanvoer vanuit "Ons Indië"
opdroogde, was de roker in de oorlog meer en meer
in last. In het Brabantse deden zich als reactie
daarop twee ontwikkelingen voor: men ging tabak
smokkelen vanuit België en men ging eigen tabak
telen. Zowel de gesmokkelde "Bèlse sjèk" als de
"éigen teelt" zijn nog steeds bekende begrippen
onder de ouderen die het allemaal hebben meege
maakt. De eigen teelt rookte vader in een pijp. De
planten werden op 't schoor (de zolder boven de
bijkeuken) gedroogd. Typisch aan 't schórke was
dat daar ook veelal illegale goederen werden
bewaard, zoals graan voor de ruilhandel of fietsen
die men niet aan de Duitsers wilde geven.
Bart van de Wouw herinnert zich dat zijn ouders
zich vooral zorgen maakten over de oudste drie
zonen. Voor de oorlog hield men blijkbaar al reken
ing met het feit dat jonge mensen naar Duitsland
zouden worden getransporteerd als werkslaaf in de
Heimat van de Moffen. Over zijn eigen situatie
zegt Bart van de Wouw dat hij zich geen seconde
druk heeft gemaakt over de angsten van zijn ouders.
De nakende oorlog ging zogezegd het ene oor in
en het andere oor uit bij de jongeheer Bart van de
Wouw. Ik was jong. Wie denkt dan aan een oor
log? Daarbij kon je je totaal geen voorstelling vor
men van wat in Europa, in de wereld gaande was.
Tegenwoordig word je door de krant en door de
televisie van alles op de hoogte gehouden, maar
dat had je toen geen een van allen. Je wist niets en
bovendien, in die tijd kregen kinderen helemaal niets
te horen. Nergens over. Maar mijn ouwlui, die wa
ren er veel mee bezig. Die voelden de oorlog aan
komen."