2 Een nieuw land, een nieuw leven Belgische vluchtelingen bouwen een nieuw bestaan op. Groepen vluchtelingen informeren elkaar onderweg. De weg terug naar België, ’n kapotgeschoten land... De afrekening GEVAAR DER ONTPLOFBARE VOORWERPEN (wordt vervolgd...) Europa brandt. Een Servische heethoofd. Gabriel Princip. pleegt in Serajewo een aanslag waarbij Frans Ferdinand en diens vrouw het leven laten. België, dat nagenoeg lijdzaam moet toezien, hoe via haar grondgebied Duitsland de aanval richt op aartsvijand Frankrijk, wordt ’gemangeld'. Veel Belgen ontvluchten het oorlogstoneel en trekken naar Nederland, Engeland en Frankrijk. In deze bijdrage wil ik (in 'n viertal afleveringen) stilstaan bij de vlucht van de Belgische familie Van Hercfe. die. in plaats van terug te keren, besloot in Moergestel te blijven. Om hun vlucht en hun beslissing om hier te blijven beter te begrijpen is het zinvol om een en ander in een breder, historisch kader te plaatsen. Naast Nederland, boden ook Engeland en Frankrijk onderdak aan Belgische vluchtelin gen, maar hun aantal was beduidend minder. Het totale aantal vluchtelingen van Belgische nationaliteit dat voor kortere of langere tijd in ons land onderdak heeft gevonden, bedroeg 1.056.000. t Iz de Dood Kinderen waarschuwen voor gevaarlijk oorlogstuig. maximale bezetting 700 personen toeliet. De vluchtoorden van Uden en van Hontenisse kwamen onder verantwoordelijkheid te staan van de regeringscommissaris voor Noord-Bra- bant en Zeeland, t.w. Jhr. Mr. Ruys de Beeren- brouck. De bekostiging van de bouw van de vluchtoorden kwam voornamelijk voor reke ning van de Nederlandse regering, maar ook de Belgische autoriteiten leverden hun finan ciële bijdrage en ook giften vanuit het buiten land werden in dankbaarheid aanvaard. Het doel van de vluchtoorden was de onver mogende vluchtelingen aldaar te concentreren en hen binnen het vluchtelingenkamp op ge paste wijze bezig te houden. Binnen zulke vluchtoorden werden werkplaatsen opgericht, waaraan vakscholen verbonden werden. Het verplaatsen vanuit verschillende gemeenten naar de vluchtoorden ging niet zonder emo ties gepaard. De vluchtelingen, daarin bijge staan door plaatselijke comités, richtten een officieel verzoekschrift waarin men ervoor pleitte te mogen blijven waar men op dat mo ment gehuisvest was. De autoriteiten bleken niet te vermurwen en er werd zelfs een split sing aangebracht binnen de categorie overmo gende vluchtelingen in ’betere elementen’ en in ’andere vluchtelingen’. De ’betere elemen ten’ zouden naar Uden of Ede gaan, terwijl de ’andere vluchtelingen’ naar Nunspeet gestuurd zouden worden. Ook hier werd een uitzondering gemaakt voor de ’Stille Armen’, maar tevens ’voor alleen- Het grootste aantal op enig moment hier tege lijk verblijvende vluchtelingen heeft ruim 700.000 bedragen en wel in oktober 1914. Van af mei 1915 verbleven circa 100.000 vluchte lingen constant in ons land, van wie er onge veer 40.000 een geldelijke ondersteuning kre gen. Tijdens de ruim vier jaar durende oorlog werd door de Nederlandse regering een bedrag van ongeveer 40 miljoen gulden ten behoeve van de Belgische vluchtelingen uitgegeven. De grootste post bestond uit onderstandsgelden aan vluchtelingen zonder of met een gering inkomen. Alleen al aan de vluchtoorden Uden, Ede en Nunspeet werd 19 miljoen gulden ge spendeerd. De ondersteuning werd geheel a fonds perdu verstrekt. Op 6 augustus 1914 al verscheen er een lande- loijke oroep in de Lenderlandsedaglnaden’De Telegraaf’ om hulp te bieden aan de vluchte lingen. Er werd een hulpcomité opgericht, dat de naam droeg ’Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere slachtoffers’. Het doel van dit comité bestond erin de hulpverlening van de gevormde en nog te vormen plaatselij ke comités te coördineren. De vluchtelingen werden ondergebracht bij particulieren, maar ook in openbare gebouwen, loodsen, serres, kloosters, gestichten, e.d. Op 7 oktober begon, mede op advies van de burge meester van Antwerpen, de grote uittocht. In enkele dagen staken 900.000 vluchtelingen de grens oVer, waarvan 500.000 naar Noord- Brabant en 400.000 naar Zeeland. Tijdens de eerste maand, t.w. oktober 1914, dat grote gol ven vluchtelingen onze grens passeerden, pu bliceerden Nederlandse dagbladen vrijwel da gelijks lijsten met daarop de namen van vluch telingen en hun verblijfplaats in Nederland. Belgen die tengevolge van hun overhaaste vlucht naar ons land hun familieleden of be kenden uit het oog verloren hadden, konden op die manier de verblijfplaats van de gezoch te personen achterhalen. Toen de publicaties ophielden te bestaan, werd een beroep gedaan op plaatselijke comités en in sommige geval len zelfs op het Nederlands Rode Kruis in Den Haag. De Nederlandse regering onderhandelde met de Duitse bezettingsoverheid om vluchtelin gen onder garantievoorwaarden te laten repa triëren. De Duitse autoriteiten beloofden dat iedereen ongehinderd kon terugkeren. De Belgische regering in ballingschap (Le Havre) en de gemeentebesturen riepen de vluchtelin gen op om de terugreis te aanvaarden. Eind De vluchtelingenorganisatie 1914 verbleven nog 200.000 a 300.000 Belgi sche vluchtelingen in Nederland. Het eerdergenoemd ’Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere slachtoffers’ kende binnen haar organisatie een drietal on derafdelingen die zich bezighielden met spe cifieke belangen, zoals Kleding, Huisvesting en Onderwijs. Toen bleek, dat het vluchtelin genvraagstuk wel eens een zaak van lange adem zou kunnen worden, besloot de Nederlandse regering te interveniëren en bij kabinetsbesluit werd op 21 september 1914 de ’Centrale Com missie tot behartiging van de belangen der naar Nederland uitgeweken vluchtelingen’ opge richt. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken nam daarmee de leiding en de coördinatie van de vluchtelingen op zich. Het departement stelde daarop twee commissies in, waarvan de één zich zou toeleggen op de behartiging van de belangen van de vermogende vluchtelingen en de ander hetzelfde zou doen ten aanzien van de onvermogende vluchtelingen. De Centrale Commissie zag het onder meer als haar taak om ervoor te zorgen, dat de vluchtelingen over Nederland verspreid zouden worden, om een deugdelijke administratie op te zetten tenein de exact te weten wie waar werd ondergebracht zodat te allen tijde adequate informatie op het juiste adres verstrekt kon worden, om ervoor te zorgen dat de repatriëring in goede banen geleid werd en dat aan de gezinnen van geïn terneerde militairen ondersteuning verstrekt werd. De gemeentebesturen rekenden het tot hun taak om de rechtstreeks daartoe door het Rijk beschikbaar gestelde gelden aan de vluch telingen voor onderstand uit te betalen. Het vorenstaande hield niet in, dat daarmee de rol van het ’Nederlandsch Comité’ uitge- met de behandeling die de ’Stille Armen’ ten deel viel in vergelijking met die aan de gewone vluchtelingen. Zo ontvingen de ’Stille Armen’ 0,70 per dag voor een volwassene en 0,50 per dag voor een kind tegenover voor de gewo ne vluchteling 0,35 per dag voor een volwas sene en 0,20 per dag voor een kind tot twaalf jaar. De ’Stille Armen’ waren vrijgesteld van opname in een vluchtoord en vanwege het feit, dat deze groep minder in aantal was, kregen zij meer persoonlijke aandacht en vonden zij ge makkelijker onderdak bij particulieren. Het vluchtelingenprobleem kende een heet hangijzer en wel de wijze van verspreiding van de vluchtelingen over het land. De Centrale Commissie was de aangewezen instantie om ervoor te zorgen, dat de vluchtelingen konden beschikken over een goede verzorging en huis vesting. Het zuiden van ons land, derhalve ónze regio, kon een grote concentratie van de vluchtelingen moeilijk voor zijn rekening ne men in verband met de aanwezigheid van de militairen die er gelegerd waren ter verdedi ging van het grensgebied. De verspreiding en selectie van de vluchtelingen, waarvoor onder meer sociale en hygiënische criteria golden, kwam in handen van de op 15 oktober 1914 door het Rijk benoemde regeringscommissa ris voor de vluchtelingen, t.w. Jhr. Mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck, die verantwoordelijk was voor het gebied Noord-Brabant en Zeeland en die aanvankelijk als standplaats Roosendaal koos maar later zijn bureau verplaatste naar het vluchtoord Uden. De burgemeesters ontvingen van het departe ment van Binnenlandse Zaken landelijke voor schriften o.a. met betrekking tot het uitbeta len van de ondersteuningsgelden die door het Rijk vergoed werden en waarbij als uitgangs punt gold, dat ’de ondersteuningen tot het noodzakelijke beperkt dienden te blijven’. De hulp van de zijde van het Rijk was overi gens niet de enige support. Ook plaatselijke comités en particuliere personen en instanties beijverden zich om de vluchtelingen van kle ding en huisvesting te voorzien. Daarnaast kwamen er giften binnen vanuit het buiten land om daarmee tevens de ergste nood te le nigen. Zoals gemeld kwamen met de val van Antwer pen nog eens 30.000 Belgische militairen de grens over. Zij moesten worden gentemeerd en Nederland kon zich niet veroorloven haar neu trale positie te verspelen door Duitsland te bruuskeren. De soldaten werden onderge speeld was. In een convenant was met de Cen trale Commissie overeengekomen, dat het Ne derlandsch Comité zich zou gaan toeleggen op de huisvesting en de ondersteuning van de zo geheten ’Stille Armen’ en op de kledingvoor- ziening aan de gewone vluchtelingen. Onder ’Stille Armen’ verstond men ’de vluchtelingen uit de meer gegoede en beschaafde stand, wier financiële middelen thans uitgeput waren en die in de regeringskampen (zoals Oldebroek) zich niet op hun plaats zouden gevoelen’. Er was een duidelijk onderscheid te constateren bracht in door prikkeldraad omgeven tenten kampen, zoals in Zeist, Harderwijk (Heide kamp) en Oldebroek. In de kampen heersten gebrekkige voorzieningen en aan de militairen werd een grote mate van vrijheidsbeperking opgelegd, zodat het niet verwonderlijk was dat dit leidde tot vormen van opstandigheid. Op 13 oktober 1914 verscheen een officiële oproep van het stadsbestuur van Antwerpen, mede ondertekend door de Duitse gouverneur- generaal en gericht aan de vluchtelingen in Nederland om naar hun geboortegrond terug te keren. De Nederlandse regering wilde niet de schijn wekken graag van de vluchtelingen verlost te zijn, maar deed toch pogingen om de vluchtelingen voorzichtig te bewegen de terug reis te aanvaarden. De angst voor de Duitse wreedheden weerhield echter velen ervan om terug te gaan. Toen dan ook eind 1914 duidelijk werd, dat een groot aantal onvermogende vluchtelingen vooralsnog niet de intentie had om naar België terug te keren, nam de Nederlandse regering het initiatief tot het oprichten van ’vluchtoor den’. Zo was er al een tijdelijk vluchtoord in Nunspeet en nu kwamen er nog twee grote vluchtoorden bij, één in Ede (Gelderland) en één in Uden, welk laatste vluchtoord opgetrok ken werd uit houten barakken en waarvan de staaande vrouwen van goed gedrag en voor per sonen (en gezinnen) voor wier gezondheids- toestand of leeftijd het wenselijk was dat zij ter plaatse bleven’. Door deze maatregel keerde een behoorlijk aantal vluchtelingen naar België terug en an derzijds probeerde men zelf in zijn/haar onder houd te voorzien door werkaanvaarding in fa brieken of op boerderijen, zodat men aan uit zending naar de vluchtoorden kon ontkomen. Wilde men als vluchteling in aanmerking ko men voor medische hulp, dan moesten de In specteurs voor de Volksgezondheid hun goed keuring hechten aan de gevraagde geneeskun dige hulp en aan het verstrekken van genees middelen door een arts, waarna het Rijk de vergoeding daarvan voor haar rekening nam. Met betrekking tot arbeidsbemiddeling kon men als vluchteling een beroep doen op de Centrale Rijks-Arbeidsbeurs, waaronder ook het ’Belgisch Centraal Arbeidsburo voor Ne derland’ ressorteerde en welke beurs regelma tig lijsten met gevraagde en aangeboden be trekkingen distribueerde. Voor bedrijven gold echter wél de beperking, dat men pas een vluchteling mocht aannemen als door de Ar beidsbeurs een verklaring was afgegeven dat geen Nederlandse werkkracht voorhanden was. Bij de mannelijke beroepsbevolking wa ren vooral aanvragen gedeponeerd voor werk als bankwerker, timmerman, klompenmaker, kleermaker, schilder, sigarenmaker, glasblazer, loopknecht, losse werkman en sjouwer, terwijl de vrouwen vooral opteerden voor de werk kring van dagmeisje, dienstbode, werkster, huisnaaister en kindermeisje. Omdat door de mobilisatie veel Nederlandse mannen aan de arbeidsmarkt onttrokken waren, was er nogal wat keus voor de vluchtelingen, maar toen op 14 november 1918 een gedeeltelijke demobili satie van het Nederlandse leger werd afgekon- digd, veranderde de situatie op de arbeids markt drastisch. In december 1918 werden met een vertraging, als gevolg van de ontregelde voedselvoorzie ning in België, de Belgische grensovergangen officieel opengesteld voor terugkerende vluch telingen. Als eersten vertrokken de geïnter neerde militairen met hun gezinnen en de Bel gen die in de vluchtoorden verbleven. Gezien het feit, dat in maart 1919 nog een klein aantal vluchtelingen in ons land verbleef, besloot de Minister van Binnenlandse Zaken dat op 12 april 1919 voor de laatste maal onderstand aan Belgische vluchtelingen zou worden uitge keerd. Degenen die zich later nog in Neder land bevonden, bezaten niet langer de status van vluchteling. door NOUP SMITS ditr u be-oerf MOERGESTEL-NIEUWS’ - WOENSDAG 1 JUL11998 PAGINA 9 fide w-,,

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Weekblad Moergestels Nieuws | 1998 | | pagina 9