Kinderen zijn anders
a
Ze zeggen dat Verbrugge op de dag
dat hij hoorde dat de ‘snotneus’ van
de kippeboer dokter was geworden,
een liter brandewijn heeft gedronken.
Toen de dokter op een zonnige zater
dagmiddag met zijn tweede-
handsmotortje naar huis reed, kwam
hij een aardig meisje op de fiets te
gen, gekleed in een luchtig zomer
jurkje. In een uitgelaten stemming
stak hij zijn hand op naar het blonde
ding en uitgelaten schreeuwde hij:
'Bonjour, chérie...’
Ze antwoordde niet.
voel nattigheid. De kippen waren van
avond ook al zo onrustig.’
Verbrugge, in de andere hoek, con
centreerde zich op de glazen cham
pagne, maar bleef halstarrend weige
ren zijn dansende kinderen met de
ogen te volgen.
Even later deed de burgemeester de
ronde. Hij ging ook naar Verbrugge:
‘Mag ik madame en monsieur uitno
digen met ons een glas champagne te
ledigen. Ons groepje staat daar
'In jaren hadden ze niet zo dicht naast
de Halfkortes gestaan.
Er waren ook nog de versleten advo
caat, de gesjeesde notaris, de raadsle
den en een heel stel jongelui waaron
der Pierrot en Lieneke, die stevig naast
elkaar bleven staan. Het was toen een
kwartier voor middernacht. De glazen
werden ongelooflijk vlug vol gewor
pen en nog sneller leeg gedronken,
hetgeen Verbrugge steeds meer dorst
bezorgde. Halfkorte, in postuur naast
de dokter, begon te hikken maar had
niettemin het hoogste woord.
Het was middernacht
De rest van het verhaal zal ik laten
vertellen door Halfkorte zelf zoals ik
het woordelijk uit zijn mond opteken
de toen ik kuikens bij hem kocht:
‘Het lawaai was verschrikkelijk me
neer en het leek op een stikdonker
gekkenhuis waarin iedereen tegen ie
dereen aanbotste omdat het licht te
vroeg was uitgegaan. Ik greep naar
mijn vrouw om ze de gebruikelijke
kus te geven, want dat mot zo, hier in
Frankrijk. Ik kuste ze weer en ze kus
te terug als een jong meiske, zo heel
anders dan anders. En dat duurde nog
al even. Op het toneel ging een klein
rood lampje aan.
En toen werd het plotseling erg stil.
De burgemeester kwam op, vergezeld
van mijn zoon Piet, ge weet wel, den
dokter en Lienneke. In de zaal bleef
het nog even donker.
De ‘maire’ zei dat hij het heuglijke
nieuws kon bekend maken, dat doc-
teur Pierrot Halfkorte op 30 januari
zou gaan trouwen met mademoiselle
Verbrugge, dat het echtpaar zich in
het dorp zou vestigen en dat zodoen
de het dorp een goede dokter zou
hebben, die al hoopte op vele kleine
griepjes. Meneer, het applaus was
verschrikkelijk en toen begon die
muziek weer. Nooit in mijn leven heb
ik geweten, dat die Fransmensen zo’n
leven konden maken. De maire riep
nog: ‘Nu gaan we het jonge paar en
de ouders geluk wensen Champag
ne
Daarna flitste het licht weer aan. Ie
dereen kwam gelijkertijd op ons toe.
Ik zal het nooit vergeten. En toen ik
naar ons moeder wilde kijken ontdek
te ik pas, dat die deftige madame
Verbrugge naast me stond. Zeg nou
zelf, wat kunt ge doen, mijnheer, in
zo’n geval. Iedereen lachte.
Iedereen scheen komedie te hebben
gespeeld, behalve wij vieren. Enfin
meneer, het is een pracht bruiloft ge
worden en het jonge paar is erg geluk
kig. Ik heb op het trouwfeest Ver
brugge de hand geschud en toen ik bij
die gelegenheid zijn vrouw kuste was
het een ander onderdeel van die kerst
nacht me plotseling duidelijk gewor
den. Zo heel anders, weet u
We hebben natuurlijk niet gewild dat
onze dokter in dat huiske bij madame
Leglève bleef wonen.
Zeg zou zelf: een dokter moet een
flink huis hebben. Ik en Verbrugge
hebben toen de koppen bij elkaar ge
stoken en samen hebben we een
schoon huis laten bouwen.
Zo mot het meneer.
En volgende maand gaan ons Anneke
en zijn Jan trouwen.
De kleinkinderen zullen in ieder ge
val Nederlands spreken.
Laten we de rijke Nederlandse boer in die groene, Franse vallei
maar Verbrugge noemen en zijn landgenoot, die moeizaam poogde
op zijn 18 bunder een broodwinning te halen, moet luisteren naar
de naam Halfkorte. De eerste, wiens vader zwaar in duiten zat, ging
al in de dertiger jaren naar Frankrijk. Hij kocht zich een schoon
gedoetje en importeerde stamboekvee uit het vaderland. Zijn za
ken liepen gesmeerd en in de kleine dorpsgemeenschap aan de
oevers van de Loire was hij iemand, zodat zelfs de burgemeester
met hem de dorpskwesties kwam bespreken alvorens ze in de Raad
aanhangig te maken. Omdat de fabrieken in de buurt met dubbele
uurlonen de arbeiders weg zogen liet Verbrugge een knecht komen
een Nederland, een keuterboertje met vier kinderen, die het op de
schrale Peelgrond niet had kunnen bolwerken. Halfkorte nam zijn
intrek in twee kamers en een soort keukentje onder een eigen, lek
dak aan de rand van het bos, een steenworp van de groten boerde
rij. Van oude planken maakte hij een hokje voor de ‘emmer’ en
toen hij een regenton onder de goot had geplaatst, butagas had
aangeschaft, de vloeren gerepareerd en alles een kwastje waterverf
had gegeven, kon het geval met wat verbeeldingskracht ‘woning’
worden genoemd.
Halfkorte was een beste knecht en
zijn jonge vrouw melkte dat een lieve
lust was, maar na drie maanden had
hij het klappen van de zweep begre
pen:
‘Baas, ik zou wat kippen willen gaan
houden. Kan ik naast mijn huis een
ren bouwen. Daar bij de vijver ligt
nog oud gaas en dan mag ik mis
schien in het bos wat geschikte palen
hakken...’
‘Ge doet maar, Halfkorte’.
Een paar weken later zaten er een
duizend ééndagskuikens onder gloed
nieuwe kunstmoeders.
Weer drie maanden later verkocht
Halfkorte de jonge hanen en toen hij
van die opbrengst zijn meelboer had
betaald, bleek hij de jonge hennen
bijna voor niks te hebben. Weer drie
maanden later waren die volop aan de
leg.
Volgens de Verbrugges is Halfkorte
toen verwaand geworden: zijn vrouw
kocht zomaar een nieuwe mantel en
de kinderen liepen er door week bij
als die van de boer zelf. Volgens de
Halfkortes kon Verbrugge de zon niet
in het water zien schijnen. Kort en
goed, een half jaar nadat Halfkorte
zijn derde koppel van duizend had
opgezet, was de verstandhouding bar
gespannen: baas en knecht spraken
alleen de hoognodige woorden; boe
rin en vrouw Verbrugge liepen elkaar
stom voorbij. Tenslotte kwam het
hoge woord eruit:
‘De baas mot weten, dat ik 1 novem
ber opstap, ik ga voor mezelf begin
nen.’
Daags voor het vertrek raakten tot
overmaat van ramp ook de kinderen
nog slaags: de 13-jarige Jan Verbnig-
ge kwam thuis met twee blauwe ogen,
want het 11-jarige Anneke van Half
korte had hem afgestraft, omdat hij
gezegd zou hebben:
‘Jullie zijn arbeiders. Je hebt geen
geld om eigen boer te worden. Jullie
verwaandheid zal jullie wel opbreken.
Verbrugge noch Halfkorte wilde de
minste zijn en toen de eerste zijn kin
deren van het dorpsschooltje had ge
haald om ze naar een dure kostschool
te sturen in Orléans, was het voor
iedereen duidelijk dat het gat te diep
was.
De ene Kerstmis volgde op de andere
zonder de verzoening te brengen en
jaar in jaar uit wenste iedereen aan
iedereen veel heil en zegen plus een
‘bonne année’.
Maar Verbrugge en Halfkorte wens
ten elkaar heel wat anders. Gelukkig
remde de koppigheid der ouders de
groei der kinderen niet af en in juni
1956 werd Piet, nu voortaan Pierrot
genoemd, ‘docteur Halfkorte’ die,
behalve een witte jas, ook nog een
nette baan kreeg in het hospitaal.
Pierrot kon de verleiding niet weer
staan om nog eens om te kijken en
dies schaafde hij langs een boom.
Enkele minuten later al kwam hij bij.
maar hij meende dood te zijn, want
hij zag een engel over zich heen gebo
gen met rode lippen, blauwe ogen en
blonde haren. Het engeltje sprak zelfs
nog Nederlands:
‘Drinkt u een beetje. Het is cognac.
Het zal u goed doen. Ik heb juist
inkopen gedaan.’ Haar hoofdje kwam
nog dichter bij hem en Pierrot was
heel tevreden met zijn zonnige hemel.
De slok deed hem inderdaad goed: hij
begon weer te leven en besefte plotse
ling, dat Lientje Verbrugge een lief,
knap meisje was, dat helemaal niet
leek op haar vader en moeder. Hij
probeerde overeind te komen. Ze
ondersteunde hem. Hij voelde haar
arm dwars door zijn colbertje heen en
haar krullen liefkoosden ongewild zijn
wangen. Het eerste wat hij zei was:
‘Dank u wel, dank u wel, juffrouw
Verbrugge en...enne...en neemt u me
niet kwalijk; ik was nogal uitgelaten,
geloof ik. Ik...’
Haar lach was een wonder en gaf hem
weer moed:
‘Op zo’n zonnige dag mag een mens
wel uitgelaten zijn’, zei ze. Hoewel
nog suf, voelde hij zich aan zijn stand
verplicht iets geestigs te vertellen:
‘Toch maar goed, dat de zon niet ie
dere dag schijnt en ik u niet iedere
dag hier tegenkom, want er staan zo
veel bomen langs de weg, ziet u?’
Ze lachte weer en werd wat verlegen.
De dokter, die nu weer naast zijn
motorrijwiel stond, zei nog op vra
gende toon”
‘Komt u hier vaak voorbij?’
Zonder na te denken, zei het meisje:
Tedere dag. Ik ben in Orléans op
kantoor.'
De volgende maandag zagen ze el
kaar weer. Donderdags gingen ze naar
de bioskoop, zaterdags aten ze samen
in een klein, knus restaurantje en ‘s
zondags vroeg de dokter haar ten hu
welijk.
Lieneke antwoordde niet. Ze viel om
zijn hals en begon midden in de bal
zaal te schreien. Twee maanden later
Pierrot, op zijn klokje kijkend, kuchte
even en vroeg:
‘Monsieur le maire, leden van de raad,
dames en heren vrienden, mag ik u
ook een glas aanbieden?’
Knap gezegd, mijn zeun, dacht Half
korte en zijn vrouw glom van genoe
gen over deze eerste redevoering in
het openbaar.
Iedereen dronk leeg en met voorbeel
dige ijver schonken de meisjes de gla
zen weer vol.
De ‘maire’, nu met zijn horloge in de
hand eiste opnieuw het woord:
‘Dames en heren. Het is zo midder
nacht. Volgens ons plaatselijk gebruik
betekenen de twaalf slagen niet alleen
de aanvang van het kerstfeest, het feest
van de vrede, het feest van de grote
verzoening en het feest van de blijd
schap maar ook het einde van dit oude
jaar en het begin van het nieuwe. Als
de laatste slag is weggestorven gaat
zoals altijd weer even het licht uit om
jong en oud gelegenheid te geven hun
gelukwensen te volbrengen. U begrijpt
me wel. Zo hoort het. Daarna hoop ik
even het woord te mogen voeren om
u een belangrijke, blijde mededeling
te doen betreffende ons dorpsleven’.
Met een oorverdovend lawaai zette de
muziek in voor de rondedans waarbij
de vriendinnetjes van Lieneke zich
meester maakten van Verbrugge en
Halfkorte en de vrienden van Pierrot
moeder Verbrugge en moeder half
korte beet grepen. De cirkel was groot
en de ketting stevig. Enkele seconden
later ging het licht uit. De vrienden en
vriendinnen leidden hun slachtoffers
naar ‘hun’ plaatsen.
schreide ze weer, maar nu waren het
andere tranen. Ze wist, dat vader niet
te vermurwen was.’
‘Nooit, nooit, nooit, hoor je me...nooit
zul jij met die kippenboer trouwen.’
‘Maar, vader, Pierrot is geen kippen
boer, maar dokter.’
‘Hou je mond dicht. Ik heb je niks
gevraagd.’
Bij Halfkorte bliksemde het die avond
iets minder, maar de lucht was toch
ook zwaar bewolkt.
‘Had jij nu niks anders kunnen krij
gen, dan die nare meid van Verbrug
ge? Als het mot, dan mot
het...maar...niet met zin en enne., je
snapt natuurlijk wel, datje moeder en
ik niet op de bruiloft komen.
Ze vrijden er niet minder om. En toen
Lieneke kort voor Kerstmis haar dok
ter zat te polsen met welk geschenk ze
hem gelukkig kon maken, zei hij:
‘Door zo spoedig mogelijk mijn vrouw
te worden, Lieneke. We gaan, als je
het goed vindt, eind januari trouwen.’
Het meisje keek, alsof ze het in Keu
len hoorde donderen. En Keulen is
bar ver weg.
Pierrot nam haar in zijn armen, kuste
haar en vertelde toen zijn zorgvuldig
gereed gestoomde plan, totdat ook in
haar ogen de lichtjes begonnen te glin
steren.
‘Dus met Kerstmis is het groot bal,
Pierrot?’
‘En of, dat het groot bal zal zijn. Het
hele dorp doet mee..’
Geen enkele Fransman kon zijn naam
zonder ongelukken uitspreken, maar
Pierrot Halfkorte had zich toch laten
naturaliseren, teneinde zich als zelf
standig arts te kunnen vestigen. Ma
dame Leglève beloofde hem de helft
van haar oude huis te verhuren: vier
kamers en een keuken. Lieneke en hij
waren samen gaan kijken. Ze hadden
uren nodig gehad om de indeling te
bespreken en hoewel ze dit alles in
het Nederlands hadden gedaan, wist
een uur later het hele dorp, dat het nu
menens was met het paartje. De zach
te bries van december fluisterde het
nieuws door de kieren van de deuren
en het penetreerde zelfs de zware, ei
kenhouten luiken van monsieur Ver
brugge, die toch zowaar een week
tevoren nog geschilderd waren. Het
onweer was zo hevig, dat de meid
gebroken vaatwerk moest opruimen.
Met rode ogen vertelde Lieneke twee
dagen later het gebeuren aan Pierrot,
die haar evenwel geruststelde:
‘Ons plan gaat door, ma petite fille.
Op 30 januari trouwen we. Alles is
geregeld. De burgemeester zelf zal
onze verloving in de feestzaal tijdens
het kerstbal aankondigen...’
Angstig vroeg ze:
‘Maar Pierrot, wat moet ik doen.
Vader en moeder zijn er ook. Het
geeft scènes als jij me voor een dans
komt vragen.’
‘Toch niet, mijn liefste. Je vader is
veel te verstandig om scènes te ma
ken in het openbaar. Wees nu maar
gerust. Je zult zien, dat ik nog meer
kan dan aspirine voorschrijven.’
Nooit is men in dit dorp scheutig ge
weest met bals, maar sedert jaar en
dag is er een groot familiebal op kerst
avond, waarop dan tevens de jaarwis
seling wordt gevierd. De opbrengst
komt ten goede aan de ouden van
dagen, weduwen en wezen en de tra
ditie eist, dat iedereen er komt offeren
voor het goede doel en de burgers, die
meetellen behalve de dure entree ook
nog een paar flessen champagne beta
len.
De Verbrugges en de Halfkortes had
den nog nooit gemankeerd.
Steeds hadden ze braaf meegedaan,
geofferd en gedronken, maar ieder in
een eigen hoekje van de zaal.
Dit jaar was de feeststemming groter
dan ooit tevoren. Er waren zes vrien
den van Pierrot, waaronder vier art
sen als trekpleisters voor de jonge
dochters en vier vriendinnen van Lie
neke als magneten voor de jongeman
nen. Iedereen danste met iedereen.
Minstens twintig gasten, op de hoog
te van hetgeen er te gebeuren stond,
moesten hun spanning wegspoelen,
hetgeen de animo verhoogde en de
strijdkas voor de weduwen en wezen
versterkte.
Pierrot danste voortdurend met zijn
aanstaande vrouwtje en hij bleek ge
lijk te hebben, want Verbrugge maak
te geen scène.
Wel was hij kennelijk onrustig, maar
naarmate de champagnekurken plof
ten ging het hem beter. Halfkorte wist
niet hoe hij het had.
‘Wel, bliksems, danst daar nou ook
ons Anneke niet met die blaag van
Verbrugge. Zou hij al droog zijn ach
ter zijn oren?’
‘Schei uit man, jongens van 23 jaar
zijn tegenwoordig al hele mensen. Laat
ze toch. Het gaat wel weer over’.
‘Het bevalt me anders niks. Ik weet
niet, maar er zit iets in de lucht. Ik
°1
lol
PAGINA 15
MOERGESTEL-NIEUWS' - WOENSDAG 20 DECEMBER 1995
ft/)