Tijn Sterke: ’Hedde genoeg papier bij, ik heb gruwelijk veul te vertellen’! I Interessante ontmoetingen (6) «■•■■I ff» ij Op bezoek bij de 95-jarige Martinus Josephus Sterke in de Reuselhof in Moergestel. In ons dorp is hij beter bekend onder de naam Tijn Sterke. Als je met Tijn aan de praat raakt is het hem niet aan te zien, dat aan de tafel een man zit met zo’n respectabele leeftijd, rap van tong en zeer ad rem. te; Voederbieten planten Boerenknecht(je) Diefstal Armoe troef J WW "•WWW ■HRWUMMWVaMVI PAGINA 17 MOERGESTEL-NIEUWS’ WOENSDAG 22 DECEMBER 1993 Tijn Sterke zoals we hem nu kennen... Ti l I I d’n armenmeester van de Pas: Onze Tijn gaat bij den boer dienen!’ ’Ons moeder was trots, ondanks de hopeloze si tuatie.’ Xa\/| Vroeger werden de mangel wortelen dikwijls op een plantbed gezaaid en dan later uitgeplant. Dat was ook bij ’Tijn’s’ boer het geval: de bie ten, die op vette grond in de groententuin wa ren uitgezaaid, waren zeer weelderig gegroeid. Tijn moest ’s morgens een kruiwagen plant goed uitsteken en naar de pas aangelegde boomgaard brengen. De boer had inmiddels met een schop plantgaten in de grond gemaakt. De weelderige bladeren werden er met de schop voor de helft afgestoken en Tijn moest de bieten planten. Dit werk had hij echter nog nooit gedaan en hij zette de planten op hun kop in de rulle grond. Toen de boer dat zag werd hij groen-geel van kwaadheid. Hij sloeg Tijn met de schop tegen zijn hoofd. Hij viel voorover in de verse grond en door die harde val zaten zijn neus, mond en ogen vol zand; hij stikte bijna. Later is hem verteld dat hij een uur buiten wes ten heeft gelegen. De boer heeft hem naar bin nen gebracht en de boerin heeft de gapende wond verbonden. De ongelikte beer had er ab- Tijn vervolgt: ’Mijn moeder heet ook Kuijpers met een U en een lange IJ. Ik denk dat gij fami lie bent van mijn moeder.’ Ik vertel hem, dat ik van het Oost-Brabantse Mierlo kom en dat ze daar in dat dorp een heel ander dialect spreken. In die omgeving hebben ze het over ’kieken’ en ’blieven’ (kijken en blij ven). En als ge in Mierlo veel honger hebt dan kun je wel een ’allinge’ (hele) mik op. Het is daar een wat andere streek. ’Maar Tijn, de mensen die Kuijpers heten zijn over het algemeen geen be roerde lui; zij buurten graag’. Tijn wil zijn verhaal vervolgen, maar komt eerst nog met de vraag: ’Hedde genoeg papier bij want ik heb gruwelijk veul te vertellen’. Ik laat hem een extra blocnote zien en ook nog een reserve balpen. Tijn is in Haaren op Holleneind geboren op 13 maart 1898. Hij is een zoon van Hannes Sterke en Hendrika Kuijpers. Onze gastheer is de 2e uit een gezin van 6 kin deren en de oudste van de jongens. Zijn vader bezat in Haaren een klein boerderijtje en de hele veebezetting bestond uit één koeike. Naast het bedrijfje werkte hij als steenkruier op de steenfabriek, een zogenaamde ’veldo ven’. Het werk was zeer zwaar. Hij vertrok *s morgens als het amper licht was en hij kwam weer thuis als de zon al lang was verdwenen. Vader stierf op 42-jarige leeftijd; er waren reeds 5 kinderen en moeder Sterke was van haar 6e kind drie maanden in verwachting. Tijn was toen 6 jaar. Op school was Tijn een beetje een deugniet; precies als de meeste kinderen van zijn leeftijd; één voorval kan hij zich nog goed herinneren. In de meimaand ving hij meikevers, deed ze in een jampot en het ze tijdens de rekenles los. De meester, met de bijnaam ’Spekzwardje’ had di rect in de gaten, dat Tijn er iets mee te maken had. Hij moest in de hoek van de klas gaan staan met gespreide armen en in iedere hand kreeg hij een zware schrijflet Die dingen waren zo zwaar, dat het niet lang duurde, dat Tijn er een kapot liet vallen. Het ’spekzwardje’ was toen natuurlijk niet zuinig met lat of liniaal en bewerkte er de vingers, het hoofd en het billen- werk mee. Hij moet nog lachen, als hij vertelt, dat hij, toen hij eens een 1 op zijn rapport had, hij er, voor dat hij thuiskwam, maar een 0 achter zet te. Maar één 10 op het rapport viel niet zo op. Onderweg naar school werd ook vaak gevoch ten met de buurjongens. Tijn zegt: ’Ze hoefden mij niet veel te ’miszeggen’, of het was de mij ne!’. Tijn Sterke was meestal de sterkste; hij deed zijn naam eer aan. Wat ik echter al lang begrepen had, was dat ze het bij de familie Sterke niet breed hadden. Tijdens zijn schooljaren moest Tijn ’s morgens voor dag en dauw en na de klasuren met de koe gaan ’teuren’ oftewel, gaan ’hoeden’. Het was een magere koe; de botten waren goed door de huid heen te zien; het dier leek wel op een kapstok. De familie Sterke had vergunning gekregen om de koe langs slootkanten en veld- weggetjes te hoeden. Om de zielige koe wat dikker te doen lijken liet Tijn eens het dier zoveel mogelijk drinken Onze verteller was 11 jaar, van school af, en werd bij een boer in de buurt te werk gesteld. Tijn: ’Ik zie de boer nog aankomen met de hon denkar. Hondentraktie was in die tijd een heel normale zaak. Ik nam een klein blauw kistje mee en deed daarin mijn schamele spulletjes. Er werd een huurprijs van 25,- per jaar met kost en inwoning overeengekomen; en 5 cent traktement per week en geen 6’. ’De belangrijkste reden, dat ik thuis weg moest, was dat ons moeder een eter minder had’. ’Het eten bij de huurboer was redelijk al viel het mij al vlug op, dat wanneer er soep werd opgeschept, de boer en boerin het dikste uit de ketel naar binnen werkten en ik mij met wat dunner ’poelie’ tevreden moest stellen. Maar enfin, ik leed geen honger’. ’Het ergste was echter, dat ik voor een elf jarige veel te hard moest werken; feitelijk moest ik doorgaan voor een volwassen man. De boer had een groot bedrijf; er waren wel 19 koeien; dat was voor die tijd zeer veel. Er waren ook 2 zware Belgische werkpaarden’. Op een morgen moest Tijn de koeien strooien. De boer had zelf met bielzen een provisorische stal gebouwd. Het vee stond op een houten De hele familie Sterke met van links boven naar rechts onder: Kees, Jo, Gerard, Lia, Riek, Ad, Tijn, José, Gerarda, Rini, An, Martha, Gerry, Sjan, Marietje en Jan. Alleen Jo, Riek, Kees en Jan wonen in Moer gestel. Ondanks het feit, dat de koe zo mager was, gaf ze toch veel melk. Ze konden het dier aan een boer in de buurt verkopen. De opbrengst was 165,-. Het was de bedoeling, dat ze een jongere koe terug zouden kopen en dat ze dan wat geld konden overhouden. En zo gebeurde het, de jongere koe kostte samen met 2 jonge biggen 110,-. De boer, waar ze het ’schotje’ (een koe die één maal heeft gekalfd) en de biggen had den gekocht, zou die de volgende dag komen brengen. Toen Tijn en zijn moeder teruggingen, zagen ze op ongeveer 100 meter afstand voor het huis, de voordeur openstaan. Dat was verdacht. ’Tijn’, zei moeder, ’wacht een moment, ik ga kijken’. De arme vrouw was sprakeloos; alles, letter lijk alles was overhoop gehaald. De spaarpot ten van de kinderen lagen kapot op de grond. Tijn had een spaarvarken met vier pootjes en er zat 35 cent in. Het was reeds de derde keer, dat ze een diefstal meemaakten. De politie heeft de dader(s) nooit achterhaald. Moeder Sterke had wel een vermoeden wie de dieven waren, maar dat was niet voldoende. Ze hadden echter één geluk. De 165,- van de pas verkochte koe had Tijn in doeken gewik keld en in een aardappelkuil achter het huis verstopt. Tijn ging kijken en dat geld lag er nog. Ze konden een dag later de nieuwe koe en de 2 biggen betalen en hadden toen nog het ka pitaal van 50 gulden over. Het verdriet was groot, maar er was toch ook nog een beetje blijheid. j •i’È Moeder Sterke had eigenlijk onvoldoende te eten voor 6 kinderen. Weduwegeld of kinder bijslag of andere financiële bijstand bestond er toen nog niet. De familie Sterke was straatarm. ’Ik weet nog’ zegt Tijn, ’dat de armenmeester samen met de pastoor bij ons kwamen en zei den: Drika, we zullen je toch moeten helpen, dat kan zo toch niet door gaan’. ’Nee’, zei mijn moeder beslist, ’Ik wil niks van jullie, ik breng mijn kinderen zelf groot. Als mijn kinderen de volgende week met een jas of broek van ’D’n Arme’ rondlopen, dan weet binnen één dag héél Haaren dat ze kleren dragen, die ze gekre gen hebben. En mijnheer Pastoor en mijnheer vloer en achter de koeien was een ondiepe goot gelaten. Die moest als mestgroep dienen. Tij dens het strooiselen kwam de boer kijken en zag, dat Tijn het roggestro veel te weinig met de riek uit elkaar had getrokken, zodat het veel te veel op een hoop was blijven liggen. De boer werd verschrikkelijk kwaad; ja zo kwaad, dat hij Tijn met de riek sloeg. De klap kwam heel hard aan; Tijn viel voorover tussen de koeien in de mestgroep, die vol met de bekende vlaaien lag. ’Van mijn kop tot mijn klompen zat ik on der de stront; heel bang vluchtte ik door de openstaande staldeur naar mijn moeder. Nor maal was het ongeveer een kwartier lopen, maar toen deed ik het volgens mij in maar 7 minuten.’ Moeder Sterke zag de arme Tijn al aankomen en zij vroeg de snikkende jongen: ’Menneke, wat is er toch gebeurd, ben de gevallen?’ Tijn vertelde het droevige verhaal. ’Mijn moeder’ vertelt Tijn, ’was een begrip vol mens; ze zei: ’eerst wassen en dan gaan we een ’tas’ koffie drinken’. Daarna moest ik van haar onze enige koe ook van strooisel voorzien en dat deed ik volgens haar ook niet goed. Ze legde mij uit hoe het strooiselen moest gebeuren en toen alles was bezonken was zei ze: ’Ga nu maar terug naar den huur boer en doe hem de groeten en zeg hem, dat hij je niet meer mag slaan’. De jonge boerenk necht ging met knikkende knietjes terug. ’Och’, zegt onze ongelooflijk goede verteller, ’ik heb op die boerenhofstede nog veel meer meegemaakt. Een heel leuke bezigheid was, dat ik elke morgen met de hond, die voor een klei ne kar werd gespannen, de melk naar de boter- fabriek in Haaren moest brengen. Het was ont spannend werk en je kon dan met andere leef tijdgenoten even buurten’. uit het riviertje de Leije. Maar moeder zag dat meteen. En de jonge man moest onmiddelijk weer terug. Tijn kon zijn moeder niet bedotten. Moeder Sterke kreeg ook in de gaten, dat Tijn aan dat getrek met de koe een grote hekel kreeg en daarom beloofde ze Tijn een mondharmonica als hij het werk goed zou doen. ’En’ zegt Tijn, ’daar had ik wel zin in. Ik bleef voortaan wat langer met de koe van huis en kreeg toen een paar weken later het blaasinstrument je. In het be gin kwam er alleen maar fuut, fuut en nog eens fuut uit de ’blaasmonika’, maar ik kon toch al vrij vlug een merel nafluiten’. Inmiddels was de schooltijd voor Tijn afgelo pen maar nieuwe ellende stond voor de deur. Hl UPIIHHHHH te:

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Weekblad Moergestels Nieuws | 1993 | | pagina 17