Sjef Meeuwis: ’Naar Berlijn ben ik nóóit meer
teruggeweest...!’
Interessante ontmoetingen (4)
Cees zei wel honderd
keer: ’Sjef, het is met
ons gebeurd; we zien ons
moeder nooit meer terug!’
JI M
De familie Meeuwis komt oorspronkelijk uit Oirschot, vertelt Sjef Meeu
wis die in de Bosstraat 6 in Moergestel woont. Als Sjef Meeuwis op zijn
praatstoel zit komt er zeer veel los; speciaal zijn soldatenverleden roept
bij hem veel emoties op...
At
led
bei,
wat
vrij
nin
ma:
pek
ver
san
En
mo
voc
rek
eert
tisc
’bij
In
kwi
bef
Vo<
mij
lere
ik i
liftl
van
mo
die
dut
om
bro
’Er
hoj
wet
de
per
’Ni
det
Inr
dat
me
pra
var
wa
wa
eer
na
wa
’N;
Ik
wei
wei
pre
der
me
gez
ik 1
De diensttijd
Angst
10 Mei 1940
1933 Crisistijd
Vrije tijd
Jonge tijd
Afgevoerd naar Duitsland
Mobilisatie
iEmoimm
MOERGESTEL-NIEUWS’ WOENSDAG 10 NOVEMBER 1993
MC
PAGINA 10
Anno 1993. Sjef zoals we hem nu kennen.
was, maar
Gerard Kuijpers, de auteur van deze arti
kelenreeks, sprak dit keer met Sjef Meeu-
wis, Bosstraat 6.
Sjef was ten tijde dat de oorlog uitbrak als
dienstplichtig soldaat gelegerd te Venlo.
Aan Gerard Kuijpers vertelt hij de ontbe
ringen die hij beleefde in Duitsland en ver
telde hem o.a. dat de feitelijke oorlog voor
hem maar amper twee minuten duurde.
Maar wat voor minuten voor ’n nog slechts
18-jarige Moergestelse jongen...
Sjef gefotografeerd achter het ouderlijk huis aan
de Oisterwijkseweg na terugkeer uit het krijgs
gevangenkamp Frankfurt an der Oder.
Ma
gev
teil
voc
sok
daa
ten
kig
Ion
len
den
zeil
wet
kloi
ten
me
ren
De
reis
vijf
dor
rei!
na 1
dig'
Ne<
geh
Er’
kor
401
der
wel
een
ten
gaa
wat
Sjei
vrij
lam
sen
mal
one
tijd
ach
akk
toet
daa
kre.
’go.
Mr
aar
Ik
me
vee
doi
zei
kol
kei
lav
’Ti
me
sch
doi
det
ma
de
Sjef vervolgt: Tn maart 1939 is voor mij de mi
litaire dienst begonnen en ben ik opgekomen in
Venlo bij het zeventiende regimentinfanterie. Na
een goede week werd ik al overgeplaatst naar de
toen splinternieuwe Constant Rebecca-kazeme in
Eindhoven. De eerste nacht zal ik nooit vergeten.
Er moest direct al wacht worden gelopen. De he
le nacht door, twee uur op en weer twee uur af.
Een collega-soldaat, die mij moest aflossen was
tijdens zijn rusttijd met een brandende sigaret in
slaap gevallen. Het hoofdkussen, gevuld met ka
pok, was gaan smeulen en de hele barak stonk en
zat vol rook. Het was een hele consternatie; de
volgende dag had echter bleek niemand er iets
van gemerkt te hebben.’
£<53
Sjef was met zijn groep ingekwartierd bij een
boer in een klein dorpje. Op een avond lagen ze
te slapen toen er door de boerin om hulp werd
geroepen. Haar man was niet thuis en er moest
op stal een koe kalveren. De ingekwartierde
soldaten hadden dit ’wonder’ nog nooit ’aan
schouwd’. Met vereende krachten werd er een
kalf van de moederkoe getrokken. De boerin
was blij en er is toen een goede borrel op ge
dronken. Het was de eerste bevalling, die Sjef
heeft gezien.
Voorjaar 1940; de maand mei naderde. De ver
loven werden ingetrokken. De nachten werden
nog spannender en angstiger. ’Ik ben er zeker
van’ zegt Sjef, ’dat het Nederlandse leger is ver
raden. De Duitsers wisten letterlijk ALLES’.
’De Duitse soldaten waren zeer wild en min of
meer bedronken. Nooit van mijn leven heb ik
meer angst gehad als op dat moment; er werd ge
huild, gesnikt, gebeden; sommigen hadden de
broek vol. Iedereen dacht dat hij aan de laatste
minuten van zijn leven bezig was. Na ongeveer
5 minuten kwam er een officier. Hij riep tegen
ons: keine Angst Kameraden, Ihr Krieg ist für
Siebeëndet.’
’Er zijn toen ook dingen voorgevallen’, zegt Sjef,
’die ik nooit zal vergeten. Wij moesten met on
geveer 10 soldaten de grensrichting Vlodrop be
waken. Wij kregen de dringende opdracht om
iedereen tot stoppen te dwingen. Stopte de be
treffende motorfiets of auto niet, dan moest er ge
schoten worden. Een jonge soldaat uit het Bra
bantse Lieshout stond op wacht en er naderde
een auto. Deze werd gesommeerd te stoppen; het
voertuig reed echter door en een geweerschot
viel! Het gevolg was verschrikkelijk; een plaat
selijke huisarts, onderweg voor bezoek aan zijn
patiënten, werd dodelijk getroffen. Onze bewa-
kingsgroep had een andere afgelost en dat was
niet doorgegeven aan de plaatselijke instanties.
Van de vorige groep mocht de arts altijd doorrij
den. De verslagenheid was groot; wij hebben die
arme soldaat nooit meer gezien; hij kon het
geestelijk niet meer aan’.
Op de negende mei was er de hele avond veel be
roering. Men hoorde veel motorgeluid van
vrachtwagens en tanks en veel geschreeuw en ge
zang van stomdronken Duitse soldaten. ’Nie
mand,’ vervolgt Sjef, ’had toen door, dat de oor
log op het punt van uitbreken stond. Wij zaten,
ingegraven in zandputten, op wacht. Bij de mor
genschemering kwamen wij rond kwart over drie
uit de putten gekropen. Wij zagen een
wielrijders-patrouille aankomen. Dat was in die
tijd een volkomen normale zaak. Wij stonden wat
met elkaar te praten, doch toen 1 minuut later de
wielrijders arriveerden werd plots geroepen:
’Hande hoch!!’ Het was geen Nederlandse, maar
een Duitse patrouille in Nederlandse uniformen.
Wij moesten direct voorover op de grond gaan
liggen en er werd een mitrailleur op ons gericht.
Onze wapens werden onmiddellijk afgenomen en
we werden nog gefouilleerd op handgranaten en
mogelijke andere wapens. Voor ons, soldaten in
Vlodrop, had de oorlog twee en een halve minuut
geduurd.
Sjef weet zich nog goed te herinneren, dat hij op
een donderdag 14 jaar werd, en hij moest gaan
werken. Hij is begonnen bij schoenfabriek Pay-
mans in Oisterwijk. Het loon was niet erg hoog,
2,50 voor 48 hele uren. Toen ie 18 jaar was,
moest hij er weg; hij werd te duur. Hij verdien
de toen 12,50 per week. Eer waren toentertijd
genoeg werkeloze werkzoekende jongeren in de
aanbieding en die waren goedkoper. Hij werd
werkeloos en dat wilde in 1937 zeggen: geen uit
kering of wachtgeld. Verscheidene dagen achter
een heeft hij toen ’s morgens van 6 tot 8 uur ’ge
post’ bij de leerlooierij in Oisterwijk. Precies om
8 uur kwam dan de heer Hoeben en die zocht uit
een groep van ongeveer 30 man, er vijf uit.
Sjef zegt:’Ik ben nooit uitgekozen en ik ben er
ook gelukkig om, dat ik daar nooit gewerkt heb.
Ik ben toen bij de Avang in Moergestel aange
nomen en ik ben daar tot aan mijn diensttijd ge
bleven’.
’Inmiddels woonden wij in Moergestel op de
Oisterwijkseweg naast rijwielhandel Jo Schepens.
Bij Schepens ben ik toen veel gekomen. Ze had
den een radiocentrale en ik heb daar honderden
grammofoonplaten gedraaid; toenmalige hits van
Willy Derby, Kees Pruis, Louis Davids en na
tuurlijk veel draaiorgelmuziek. Het was een ge
zellige buurt. Wij hadden daar op de Oisterwijk
seweg ook een geweldige buurtvereniging die het
zelfs presteerde om één of twee keer per jaar een
revue of bonte avond te organiseren. Deze avon
den werden altijd gegeven in Café van Lieshout
en ze trokken veel belangstelling. Maar wat wil
je? In het café zelf hadden ze mooie dochters en
er waren veel goede zangers en zangeressen en ik
speelde behoorlijk trekharmonica. Succes was al
tijd verzekerd’.
Zoals voor nagenoeg alle jongelui was vogeltjes
vangen altijd een spannende sport. Bijzonder was
het om met een gevangen ransuil te experimen
teren. Er werden dan 2 vol lijm besmeerde palen
ter weerszijden van de vastgebonden uil ge
plaatst; een goede vangst was verzekerd.
Het waren meestal insecteneters, zoals kneuen,
blauwpiepers (heggemussen) en schrijvers (geel-
gorsen), die werden gevangen. Zelden overleef
den de kleine vogeltjes de lijmstokken. Ze wer
den dan aan de uil, of aan ’n tamme ekster of
kauw gevoerd. Ook werd er met ’den top’ gevan
gen. Dat was een berketak, die, wederom met
lijm besmeerd, boven uit een elzehaag werd
gestoken. Onder de haag werd een loksijs in een
kooitje geplaatst; als dan een slag sijzen op den
top viel waren vangsten van 25 tot 30 stuks heel
normaal.
Sjef kon als kind ’niets’ op de straat laten liggen;
geen steen of blikken bus of hij schopte er tegen
aan. Hij ging voetballend over de weg naar de
fraterschool in de Kerkstraat in Oisterwijk. En
er werd fruit weggehaald vooral pruimen. Die
werden gepikt bij Bartje Biggelaar, alias de ’kon
tenkrabber’. Volgens Sjef had Bartje altijd een
beetje jeuk aan zijn achterwerk. Ook boer Bre-
kelmans (waar veel kippen vrij op het erf rond
liepen) moest er aan geloven; Sjef was de boer
met het vinden van de eieren altijd een beetje
voor. Ook de kruisbessen, beter bekend onder de
naam ’knoezels’, lieten zich goed smaken.
Sjef was op school geen uitblinker. Hij was in
de vierde klas blijven zitten; rekenen, Neder
landse taal en aardrijkskunde waren niet zijn fa
voriete vakken; dus lage cijfers op het rapport.
Hij was goed in voetballen, zingen en ravotten,
maar daar kreeg ie geen punten voor, anders
was ie zeker ’den beste’ geweest.
Altijd op de klompen naar school, binnen een
week lag de ’schulp’ er af; met een ijzerdraadje
en een paar spijkertjes werd het euvel dan verhol
pen. Door al dat gevoetbal kon vader Harrieke de
schoenen niet aangesleept krijgen; minstens iede
re 14 dagen moesten ze verzoold worden.
Zijn vader, de in Oirschot geboren Harrieke
Meeuwis, 93 jaar geworden, is altijd schoenma
ker geweest. Hij heeft in Oisterwijk, Kaatsheu
vel, Loon op Zand, Uden en nog wel meer plaat
sen gewerkt. Harrieke deed dat altijd op de
klompen, door weer en wind, en altijd te voet.
Hij was getrouwd met Henrica Bal, geboren in
Harderwijk, die hij in zijn diensttijd had leren
kennen. Er werden 9 kinderen geboren, 4 doch
ters en 5 zonen; hiervan zijn 3 kinderen in Moer
gestel blijven wonen. Sjef, geboren 19 oktober
1919 in Oisterwijk, was het tweede kind van het
gezin en de oudste van de jongens.
’Op een vrachtwagen werden we 1 kilometer over
de grens gebracht. Het eerste kontakt met de
Duitse bevolking was met een vrouw, die ons al
lerlei zeer nare negatieve verwensingen toeriep.
Ik had nog een pakje sigaretten van het merk
’Dr. Dushkind’. Ik heb ze rondgedeeld. Het wa
ren voorlopig mijn laatste. Wij zijn een dag of
acht in de buurt van de grens gebleven; nagenoeg
zonder eten. Daarna werden wij per trein afge-
voerd naar Frankfurt an der Oder, gelegen tegen
de huidige Duits/Poolse grens, circa 120 kilome
ter oostelijk van Berlijn. Met 40 in een veewagen
ZONDER toilet werden wij in 74 uur naar ons
nieuwe kampement gereden.
Inmiddels werd bij Harrie Meeuwis in Moer
gestel verteld, dat zoon Sjef gesneuveld was.
Anderen zeiden zelfs, dat ie aan een hartver
lamming was overleden. Ongeveer 14 dagen na
de inval van de Duitsers, is zijn zuster met haar
vriendin samen per fiets naar Vlodrop gereden.
Ze hebben daar de mensen gevonden waar Sjef
ingekwartierd lag. Toen bleek echter, dat Sjef
krijgsgevangene was gemaakt; er was dus hoop.
Tijdens de treinreis, die voor alle soldaten een
verschrikking was, werden allerlei gedachten
op. ’Wat gaat er met ons gebeuren?’ ’Waar ko
men we terecht?’ ’Is het nog oorlog in Neder
land?’ ’Leven mijn ouders broers en zusters
nog? Een onvoorstelbare angst voor jongens
van rond de twintig jaar, zonder communicatie
van radio, laat staan t.v.
In het kamp aangekomen zagen ze honderden
krijgsgevangenen uit Polen en Frankrijk. Die
jongens zagen er zeer verwaarloosd uit; nagenoeg
zonder kleren en velen zonder schoeisel. Het was
een grote ellende. ’Het waren’ volgens Sjef, ’ar
me sodemieters’.
Sjef vervolgt: Tn het kamp was het smerig, maar
wat het ergste was: er was geen eten, wij ven van
de honger. Er was een mogelijkheid om aan
voedselbonnen te komen, maar dan moest men
vrijwilligerswerk gaan doen. Ik heb mij toen op
gegeven voor sjouwwerk aan de haven; er moes
ten zware palen geladen en gelost worden; zeer
zwaar werk. Toen ik weer in het kamp terug
kwam, was het weinige eten al op en ik heb toen
daarom het werken maar voor gezien gehouden.
Natuurlijk wilde iedereen graag roken, maar dat
was onmogelijk want er waren geen sigaretten of
iets dergelijks. Sommige soldaten probeerden
daarom lindebloesem als surrogaat-tabak’.
Tn het kamp zat nóg een Moergestelnaar, na
melijk Cees van den Berg, ook van de Oister
wijkseweg. Cees zei wel honderd keer: ’Sjef,
het is met ons gebeurd; we zien ons moeder
nooit meer terug’.
r-.y
In september 1939 vielen de Duitsers Polen bin
nen. Om onze grenzen te bewaken werden er
duizenden soldaten opgeroepen. Sjef werd over
geplaatst naar Beegden in midden Limburg,
dicht bij de Duitse grens. Zijn sectie moest de
spoorbrug bij Buggenum bewaken; deze was
toen al volledig met dynamiet ondermijnd. De
treinen reden tergend langzaam over de lange
brug over de Maas. Met die rokende locomotief
was dat een angstaanjagend gezicht. Ze moesten
ook bunkers en kazematten bewaken en natuur
lijk ook patrouilleren; lopend of fietsend. Het
waren steeds koude bange nachten en er was geen
communicatie.
Sjef: ’Wij wisten niets’! De wintermaand janua
ri was bijzonder streng. Er werd voortdurend
hout gesprokkeld om een vuurtje aan te leggen.
En steeds maar wachten en nog eens wachten.
Iedereen wist, dat er iets op til
wanneer?