O Speciaal voor de kinderen een mooi kerstsprookje van Hans Christian Andersen De Denneboom EN Buiten valt de schemering, binnen branden de kaarsjes: hét moment voor een fantastische vertelling. Dit Kerstverhaal van de beroemde Deense schrijver Hans Christian Andersen bezorgt groot en klein een sprookjes achtig schemeruur... o MOERGESTEL-NIEUWS’ WOENSDAG 18 DECEMBER 1991 A16 6 0 6 9 2 2 3 I het rond en versierden hem. Aan zijn takken hin gen zij kleine zakjes van gekleurd papier en elk zakje zat vol met suikergoed. Vergulde appels en noten hingen omlaag alsof zij aan de boom ge groeid waren en op de takken werden meer dan honderd rode, blauwe en witte kaarsjes geklemd. Tussen het groen zweefden kleine poppetjes, die er net als echte mensen uitzagen; zoiets had de boom nog nooit gezien. En hoog boven in de top glansde een ster van klatergoed. Het was prach tig, het was werkelijk onbeschrijflijk mooi! ’Wat zal hij vanavond mooi schitteren,’ zeiden de men sen en iedereen was blij. ’O, dacht de boom, was het maar vast avond en werden de kaarsjes maar vast aangestoken! En wat zou er dan verder met me gebeuren? Zullen alle bomen uit het bos te voorschijn komen om mij te bekijken? Zullen de mussen door het raam naar binnen gluren? Zal ik hier kunnen wortelschieten en ’s zomers en ’s winters in al mijn glorie hier kunnen blijven staan?’ Die avond werden de kaarsjes aangestoken. O, wat schitterde en straalde dat! De boom beef de zo over al zijn takken, dat één kaarsje om viel en hij begon te branden. ’Hemelse goed heid!’ schreeuwden de mensen en zij doofden haastig het vuur. Hij was vreselijk bang dat hij iets van zijn versiering kwijt zou raken en hij leek wel verdoofd door al die stralende pracht om zich heen. Toen zwaaiden opeens de gro te deuren wijd open en een hele stoet kinder tjes tuimelde naar binnen. De kleintjes stonden als met stomheid geslagen. Maar dat duurde niet lang, toen gilden zij het uit en juichten dat horen en zien je verging. Zij dansten om de denneboom heen en pakten het speelgoed, met goud en vruchten. Morgen zal ik niet trillen! Nee, morgen zal ik echt plezier beleven van mijn schoonheid en mijn pracht. En de hele nacht stond hij daar, alleen met zijn gedachten. De volgende morgen kwamen de knecht en het meisje binnen. Nu begint alles van voren af aan, hoopte de boom. Maar zij sleepten hem de kamer uit en niet de trap af, maar naar boven, naar de zolder. Daar zetten zij hem neer in een donkere hoek, waar geen sprankje daglicht doordrong. Wat heeft dat nu te betekenen? pie kerde de boom, wat moet ik hier nu doen? Wat zou ik hier allemaal te horen krijgen? En hij leun de vermoeid tegen de muur en dacht na. Hij had daar tijd genoeg voor, want er gingen vele dagen en nachten voorbij onder dat er iemand naar bo ven kwam. Nu is het buiten winter, dacht de boom. De grond is hard en bedekt met sneeuw. De mensen kunnen mij nu niet inplanten. Ik ge loof vast dat ik daarom op zo’n veilig plaatsje word opgeborgen, tot het weer lente is. Wat is dat verstandig bedacht, wat zijn de mensen toch goed! Als het hier nu maar niet zo eenzaam en donker was. Je ziet hier zelfs geen haasje. Het was toch wel gezellig in het bos aws er sneeuw lag en dat haasje voorbij hipte, ja zelfs als hij over mij heen sprong. Maar toen kon ik dat niet uitstaan. Wat sta ik hierboven toch vreselijk eenzaam. ’Piep-piep!’ zei op dat moment een kleine muis en schoot naar voren. Een tweede muis sprong achter haar aan. Zij roken eens aan de den en tjoep! daar zaten zij tussen zijn takken. ’Foei, wat is het koud,’ zieden de kleine muisjes. ’Maar ver der is het hier wel prettig toeven, vind je ook niet, oude denneboom?’ ’Ik ben helemaal niet oud,’ sprak de den tegen, ’er zijn er een heleboel die veel ouder zijn dan ik.’ ’Waar kom je van daan?’ vroegen de muizen. ’En kun je wat ver- Buiten in het bos stond een aardig klein denne- boompje. Het had een goede plaats. De zon nestralen liefkoosden het en de wind blies door zijn takken. Rondom het boompje groeiden zijn grotere vrienden, dennen en sparren. Maar het denneboompje lette niet op zijn omgeving, het wilde alleen maar groeien en groot worden. Het dacht niet aan de zon en de wind en bekommer de zich niet om de boerenkindertjes, die lachend en babbelend langs kwamen om aardbeien en frambozen te gaan plukken. Soms gingen zij met een mandjevol rode vruchten naast het boompje zitten en dan zeiden ze tegen elkaar: ’Kijk eens wat een enig klein boompje!’ Maar dat vond het absoluut niet prettig. Een jaar later was de boom al een flink stuk groter geworden en het jaar daarop was hij weer gegroeid. ’Ach, was ik maar vast zo groot als de andere bomen,’ zuchtte het kleine boompje, ’dan kom ik mijn takken wijd uitste ken en met mijn top de wijde wereld in kijken. Dan zouden de vogels hun nesten bouwen in mijn takken en als er wind stond zou ik voor naam kunnen knikken zoals de grote dennen. Zo kwam het dat het kleine denneboompje geen vreugde beleefde aan de zonneschijn, aan de vlie gende en tjilpende vogels en aan de rode wolken, die ’s morgens en ’s avonds over hem heen dre ven. Toen het winter werd en de sneeuw wit en glin sterend over het bos en landerijen lag, kwam er zo nu en dan eens een haas aangehuppeld en die sprong pardoes over het kleine boompje heen. Wat was het daar boos over! Maar toen er twee winters waren voorbijgegaan was het boompje zo gegroeid dat de haas er een boogje omheen moest maken. Groeien, alleen maar groeien, groot en oud worden, dat is het enige dat telt in deze we reld, dacht het dennetje bij zichzelf. Laat in de herfst kwamen er houthakkers in het bos en vel den de grootste bomen. Dat gebeurde ieder jaar, en de jonge denneboom, die nu al een flinke scheut gemaakt had, beefde ervan, want de gro te prachtige bomen vielen onder luid gekraak en gezucht op de grond neer, Hun takken werden afgehakt, tot er alleen nog maar stammen over bleven: naakt, lang en smal en haast niet meer te herkennen. Toen werden ze op een kar geladen, de paarden trokken dan en brachten de lange stammen de wereld in. Toen in de lente de ooi evaar en de zwaluw weer terug waren, vroeg de denneboom: ’Weten jullie waar ze die grote stammen heen gebracht hebben? Zijn jullie ze te gen gekomen?’ De zwaluwen wisten er niets van, maar de ooievaar dacht eens diep na en eindelijk knikte hij met zijn kop en zei: ’Ja, ik geloof dat ik het weet. Ik heb veel nieuwe schepen gezien toen ik uit Egypte naar het noorden vloog. Op die schepen stonden geweldige masten en ik ver moed dat dat de bomen waren uit dit bos. ’Ach, was ik maar vast zo groot dat ik over de zee kon varen! Maar wat is dat eigenlijk voor iets, die zee, hoe ziet die eruit?’ ’Dat kan ik je onmogelijk uit leggen, dat is te ingewikkeld,’ meende de ooie vaar en vloog weg. ’Wees blij dat je jong bent,’ zeiden de zonnestralen tegen de kleine boom, 'wees gelukkig dat je zo aardig opgroeit en dat je zo fris en gezond erbij staat. En de wind kuste hem en de dauw liet zijn tranen op hem neerval len, maar de denneboom begreep het niet. Tegen Kerstmis werden hele jonge boompjes geveld. Sommige van hen waren niet eens zo groot en zo oud als de denneboom die rust noch duur kende en alleen maar weg wilde. Die kleine boompjes - het waren de allermooiste - moch ten hun groene takken houden. Ze werden op wagens gelegd en door paarden het bos uit ge trokken. 'Waar gaan die nu weer heen?’ vroeg de denne boom. ’Ze zijn niet groter dan ik. Er was er zelfs ééntje bij die nog Ideiner was dan ik. Waarom mochten die bomen hun takken nu houden en waar gaan ze eigenlijk heen?’ ’Wij weten ’t, wij weten ’t?’ tjilpten de mussen. ’Wij hebben in de stad door de ramen naar binnen gekeken. Wij weten precies waar hun reis heen gaat. Zij bren gen het ver, zij worden één en al pracht en schit tering - midden in de kamer worden zij geplant en dan worden ze met verrukkelijke dingen ver sierd, met vergulde appels, met chocolade ringe tjes, met glimmende bollen en honderden licht jes.’ ’En dan?’ vroeg de denneboom, en hij sid derde over al zijn takjes. ’En dan, wat gebeurt er dan?’ ’Ja, meer hebben wij niet gezien. Maar het is schitterend. ’O, zou die eer mij ooit ook eens te beurt vallen?’ jubelde het boompje, ’dat is nog veel heerlijker dan over de zee te varen. O, wat verlang ik daar vreselijk naar, was het maar vast Kerstmis! Stond ik maar vast in zo’n prachtige, schitterende kamer. Maar wat zou er daarna toch gebeuren, waarom zouden zij ons anders zo ver sieren? Er gebeurt nog iets heel heerlijks daarna, dat staat vast. Maar wat? ’Geniet toch van ons,’ fluisterden de lucht en de zon, ’geniet van je pril le jeugd en van je vrijheid. Maar de denneboom genoot helemaal niet. Hij groeide en groeide. De hele winter en de hele zomer stond hij daar in zijn mooie groene tooi en alle mensen die hem zagen prezen hem: ’Dat is een pracht van een boom.’ Het werd weer Kerstmis en hij werd als eerste omgehakt. De bijl drong diep in zijn merg door en met een zucht zonk hij op de grond neer. Hij dacht niet meer aan al het geluk. Hij was ver drietig dat hij van zijn geboorteplaats moest scheiden, van het stukje grond waar hij opge groeid was. Hij voelde dat hij zijn goede oude vrienden, de struiken en de bloemetjes om hem heen, nooit meer zou terugzien, ja misschien zou hij zelfs de vogels nooit meer zien. PAGINA 17 tellen.’ Zij waren wel vreselijk nieuwsgierig. ’Vertel ons iets van de mooiste plekjes die er op de wereld zijn. Ben je daar wel eens geweest? Ben jij wel eens in de voorraadkelder geweest, waar kaas op de planken ligt en spek aan de zoldering hant, waar je kunt dansen op de vetkaarsen en waar je mager binnengaat en dik en rond weer uitkomt?’ ’Nee, die plaats ken ik niet,’ ant woordde de denneboom, ’maar ik ken het bos, waar de zon schijnt en waar de vogels zingen.’ En toen vertelde hij alles uit zijn jeugd. De klei ne muisjes hadden zoiets nog nooit gehoord. Zij zeiden bewonderend: ’Wat heb jij veel mee gemaakt en wat ben je gelukkig geweest!’ ’Ik?’ vroeg de den, en hij dacht na over de dingen die hij zelf verteld had. ’Ja, het was eigenlijk wel een hele prettige tijd,’ en toen vertelde hij van Kerstavond, hoe hij opgesierd was met Kerst kransjes en lichtjes. ’Alle staarten nog aan toe,’ zeiden de kleine muisjes, ’wat heb jij het goed gehad, oude denneboom!’ ’Ik ben helemaal nog niet oud,’ zei de boom, ’ik ben pas deze winter uit het bos gehaald en ik sta in de kracht van mijn leven. ’Wat kun jij mooi vertellen,’ zeiden de twee muizen. En de volgende nacht kwamen ze terug. Ze brachten nog vier andere kleine muisjes mee, die de boom ook moesten horen vertellen. Maar hoe meer de boom op zijn praatstoel raak te, des te duidelijker herinnerde hij zich alles van vroeger weer en hij zei: ’Die goede oude tijd. Maar het kan allemaal weer zo worden, precies zo gezellig als vroeger. Humpie-Dumpie viel van de trap af en kreeg toch de prinses. Misschien trouw ik ook wel eens met een prinses.’ En hij dacht aan het schattige kleine berkje, dat buiten in het bos groeide. Voor een denneboom was dat heus hetzelfde als voor een mooie prinses. ’Wie is Humpie-Dumpie?’ vroegen de kleine muisjes. En de den vertelde het hele sprookje, hij kon zich ieder woord nog letterlijk herinneren. De muis jes hadden er zo’n pret in, dat ze bijna tot aan de top van de boom sprongen. De nacht daarop kwamen er nog meer muizen mee en de zondag verschenen er zelfs twee ratten, maar die vonden het verhaal helemaal niet mooi. En dat deed de muisjes wel een beetje verdriet, want nu vonden ze er eigenlijk ook niet meer zoveel aan. ’Kent u alleen maar dat ene verhaal?’ vroegen de ratten. ’Ja, dat is het enige,’ antwoordde de boom. ’Ik hoorde het op de gelukkigste avond van mijn le ven, maar toen besefte ik niet hoe gelukkig ik was. ’Het is een vreselijk onnozel verhaal. Kunt u niets vertellen over vetkaarsen en spek. Kent u geen voorraadkelderverhaal?’ ’Nee,’ zei de boom. ’Dan bent u bedankt!’ snibden de ratten en zij gingen weer terug naar hun gezinnen. Tenslotte bleven ook de muizen weg. Toen zuchtte de boom: ’Het was toch zo gezellig toen ze allemaal om mij heen zaten, die kleine muis jes en toen ze nog naar me zaten te luisteren als ik vertelde. Nu is ook dat voorbij, maar ik zal beslist aan hen blijven denken en ik zal blij zijn als ik weer te voorschijn wordt gehaald. Maar hoe lang zou dat nog duren? En jawel, op zeke re dag kwamen er mensen naar boven geklom men en begonnen op zolder te rommelen. De kisten werden opzij geschoven en de boom werd te voorschijn getrokken. Ze gooiden hem op de grond en een bediende sleepte hem direct naar de trap, waar daglicht naar binnen scheen. Nu begint het het leven opnieuw, dacht de boom. Hij voelde de frisse lucht langs zich heen strijken en de eerste zonnestralen ver warmden hem. Spoedig stond hij buiten op de binnenplaats. Het ging allemaal zo snel in zijn werk, dat de boom totaal vergat zichzelf te be kijken. Hij had ook zoveel te zien om zich heen! De binnenplaats grensde aan een tuin, die he lemaal in bloei stond. De rozen hingen vochtig en geurend over het houten hekje, de linden stonden in bloei en de zwaluwen vlogen af en aan. ’Nu ga ik nog een leven tegemoet!’ juich te de boom en hij spreidde zijn takken wijd uit. Maar die waren geel en verdord en hij stond daar in een hoekje tussen onkruid en brandne tels. Alleen de ster van verguld papier zat nog boven in zijn top en glansde in de stralende zon. Op de binnenplaats speelden enkele van de vro lijke kindertjes die op Kerstavond zo blij om de boom gedanst hadden. Een van de allerkleinsten üep naar de boom toe en trok de vergulde ster uit de top. ’Kijk eens wat er nog op die lelijke oude denneboom zit!’ riep het kind en trapte op de takken die onder zijn laarsjes kraakten en bra ken. En de boom keek naar al die bloemen en naar het stralende, jonge gewas in de tuin. Toen keek hij eens naar zichzelf en hij wilde maar dat men hem in zijn donkere hoekje op zolder had la ten liggen. Hij dacht aan zijn jeugdjaren in het bos, aan de feestelijke Kerstavond en ook aan de kleine muisjes die zo dankbaar hadden geluisterd naar het verhaal van Humpie-Dumpie. ’Voorbij, voorbij,’ zuchtte de arme boom, ’was ik maar blij en tevreden geweest toen het nog kon. Nu is al les voorbijDe huisknecht kwam aangelopen en hakte de boom in kleine stukjes. Er lag een hele berg takken die fel op flakkerden onder de kook- ketel. Het hout knetterde, het leek wel of de boom zuchtte en iedere zucht was net een schot. De spelende kinderen kwamen op het geluid af: ze gingen om het vuur zitten en riepen lachend: ’Pief, paf, poef! Maar bij iedere harde knal, die een heel diepe zucht was, dacht de boom aan een zomerse dag in het bos of aan een winternacht daarbuiten, als de sterren fonkelden. Hij dacht aan die Kerstavond en aan Humpie- Dumpie, het enige sprookje dat hij ooit ge hoord had en dat hij kon vertellen. En toen was de denneboom verbrand. De jongens speelden in de tuin en de kleinste had de vergulde ster die de boom op zijn gelukkigste avond zo trots had gedragen, op zijn borst gespeld. Nee, dat vertrek was geen pleziertje! De boom kwam pas weer een beetje tot zichzelf, toen hij sa men met de andere bomen op een binnenplaats van de kar werd afgeladen en een man hoorde zeggen: ’Dat is een mooie! Die nemen we!’ Twee bedienden kwamen in vol ornaat aangelopen en droegen de denneboom een groot en rijk vertrek binnen. Aan de muren hingen prachtige schilde rijen en op de schoorsteen stonden kostbare Chi nese vazen met leeuwen op de deksels. En ver der stonden er schommelstoelen, divans met zij de bekleed en lange tafels met prentenboeken. De denneboom werd opgesteld in een ton met zand, maar niemand kon zien dat het een ton was, omdat men haar helemaal in iets groens ge huld had. Toen werd zij op een gekleurd tapijt gezet. O, wat beefde de boom, wat zou er met haar gebeuren? Bedienden en meisjes liepen in ene cadeautje na het andere onder zijn takken uit. Wat doen ze nu toch? dacht de boom, wat moet dat allemaal? De kaarsjes branden op, tot de vlammetjes de takken bijna raakten en toen wer den zij gedoofd. De kinderen kregen nu toestem ming de boom te plunderen. Ze stortten zich op hem, zodat hij in al zijn takken kraakte. Als men hem niet stevig had vastgezet, zou hij zeker zijn omgevallen. De kinderen dansten in het rond met hun prachtige speelgoed. Niemand had meer oog voor de boom, alleen de oude kinderjuf frouw, die bezorgd tussen de takken neusde of er niet een kerstkransje of een verguld appeltje ver geten was. ’Een verhaaltje vertellen, alstublieft, een verhaaltje!’ riepen de kinderen en zij sjorden een kleine, dikke man naar de boom toe. En de man ging onder zijn takken zitten, ’want zo zit ten wij helemaal in het groen,’ zei hij, ’en jullie Kerstboom kan er nog wat van leren ook als hij goed oplet. Maar ik vertel maar één verhaaltje. Wat willen jullie horen? Het verhaal van Ivede- Ivede of van Humpie-Dumpie, die van de trap afviel en toch koning werd en met de prinses mocht trouwen?’ ’Ivede-Avede!’ riepen enkelen. ’Humpie-Dumpie’, vonden anderen. En alle maal schreeuwden ze door elkaar, alleen het den neboompje zweeg en dacht bij zichzelf: Zou ik nu verder niets meer hoeven te doen? Maar zijn rol Was uitgespeeld, hij had zijn plicht gedaan. En de man vertelde van Humpie-Dumpie, die van de trap afviel en toch koning werd en met de prinses mocht trouwen. Het denneboompje stond er heel stil bij, het was diep in gedachten verzonken. De vogels in het bos hadden nooit zulke verhalen verteld. De denneboom dacht dat het allemaal echt gebeurd was omdat hij die meneer die het verhaaltje vertelde zo aardig vond. Ja, ja, wie weet val ik ook nog eens van de trap en trouw met een prinses. En hij ver heugde zich al op de volgende dag. Dan zou hij wel opnieuw opgesierd worden met kaarsjes en

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Weekblad Moergestels Nieuws | 1991 | | pagina 17