Een der laatste L
verhaalt....
erse vertellers
4
Het was laat op een Decemberavond, toen
ik het keuterboerderijtje van Thomas bin
nenging. Ik trof het, want er zat reeds een
groepje mannen uit de omgeving te wach
ten, tot de verteller met een van zijn ver
halen zou beginnen.
’Maar geen legende of sprookje,’ zei hij
mij. ’De mannen hebben om een kerstver
haal gevraagd, omdat het naar 25 Decem
ber loopt’.
Ierland. Hij is een van de weinige leren,
die de oude Keltische sproken en sage
nog kunnen vertellen.
Thomas O’Shea, een arme boer, die nu
tweënzevtig jaar oud is, woont in het
Er scheen licht naar buten door de
vensters van zijn ouderlijk huis. Het was
afkomstig van de Kerstkaarsen, die voor
de ramen te branden stonden. Terwijl
Tim, met de kalkoen achter zich aan, de
voordeur binnenging, voelde hij zich de
hoofdfiguur in een ouderwets melodrama.
Hij opende de deur van de huiskamer.
Voor hem uit schoot de kalkoen naar bin
nen.
’Hallo’, zei Tim, ’daar ben ik dan’. Zijn
ouders, twee broers en een zuster, die zich
in de kamer gereedmaakten voor de
Nachtmis, keken hem koel aan.
’Een beetje onverwachts, hè?’ lachte hij.
’Als ik het jullie had moeten schrijven, zat
Door dit landschap trok Tim Moriarty,
toen hij op weg was naar huis en om er
het Kerstfeest te vieren. In deze omgeving
woont ook Thomas O’Shea, en men kan
begrijpen, dat in dit trieste maar groot
se landschap de vele verhalen over hek
sen en reuzen onstonden, die hij weet te
vertellen.
j i
plaatsje Waterville aan de westkust van
Toen ik het vorige jaar door Ierland
i zwierf, heb ik een bezoek gebracht aan
Thomas O’Shea, een oude boer in Water-
ville. Ik had gehoord, dat hij een van de
laatste vertellers was. Een jaar of dertig
geleden kon je ’s avonds nog vrijwel elk
huis in Ierland binnenstappen om er een
oude man of vrouw aan te treffen, die de
beroemde Keltische sagen en sproken zat
te vertellen. Film en radio, krant en tijd
schrift hebben hun echter geduchte con
currentie aangedaan en vandaag aan de
dag moet je dan ook naar een verteller
zoeken. Maar Thomas O’Shea moest er
nog een zijn; dit was mij verzekerd door
een Ierse leraar, die uit zijn mond talloze
verhalen had opgetekend.
Aan trouwen dacht Tim niet. Want hoe
was hij? Alle meisjes vond hij even lief.
Soms meende hij, dat de donkere Rosa-
leen een vrouw naar zijn hart zou zijn.
Maar Maire dan? En Eileen? Die stonden
hem evenzeer aan. Om beurten maakte hij
ze het hof en liet ze allen na een tijdje weer
aan hun lot over. Zo waaide Tim Mori
arty nonchalant en onnadenkend door het
leven. Het wonderlijke was, dat niemand
echt kwaad op hem kon worden. Hij was
veel te goedlachs en wist je altijd weer in
te palmen. En lukte hem dat niet vlug ge
noeg, dan begon hij te zingen. Je moest
wel een keisteen zijn, wilde je daarvoor
ongevoelig blijven, want hij had een stem,
zoals je maar zelden te horen krijgt.
Iedereen vroeg zich af, wat er van Tim te
recht moest komen. Vooral zijn ouders,
broers en zusters, die allen hardwerkende
mensen waren, maakten zich zorgen om
de zingende losbol. Hij trok zich daar heel
weinig van aan. ’Zit over mij maar niet
in’, lachte hij steeds. ’Ik kom wel op mijn
pootjes terecht’.
’Je kon daarbij je pootjes wel eens bre
ken’, waarschuwde zijn vader.
’Zittend kan ik ook zingen en whisky
smaakt altijd’, meende Tim.
Plotseling kwam Tim Moriarty met het
plan aan naar Amerika te gaan. Er woon
den al heel wat Ieren aan de overkant. De
meesten maakten het goed en sommigen
verdienden er zelfs fortuinen. Of Tim er
ook van droomde rijk te worden, mocht
Joost weten, maar hij hield vol, dat hij
wilde emigreren. Iedereen probeerde hem
van zijn voornemen af te brengen. Het
was echter een van de weinige keren, dat
Tim voor vuurtoren speelde, en hij liet
zich niet ompraten. Zelfs niet, toen zijn
vader hem zei, dat hij zijn ouders in de
steek liet in een tijd, dat zij zijn hulp niet
konden missen. Tim werkte maandenlang
als een bezetene en dronk bijna niet om
geld voor de overtocht te sparen. En
waarachtig, op een goede dag stond hij in
New York.
leen een vrolijk fuifnummer, dat de laat
ste trein had gemist. Natuurlijk waren de
loketten dicht, want het was al ver voor
bij middernacht. Hij zocht een beschut
plekje op en bleef er zitten wachten. Juist
toen hij, vroeg in de morgen, zijn kaartje
had gekocht, weerklonk het schrille gefluit
van een locomotief. Tim rende het perron
op, maar het was niet zijn trein, die op het
punt van vertrekken stond. Hij bleef ijs
beren tot die zou komen. Bij een oud da
metje, dat wat ronddrentelde, informeer
de hij of ze met dezelfde trein meeging als
hij. Ze bunde hem geen antwoord.
’Het is maar een vraag’, zei Tim. ’Ik ga
naar huis. We hadden samen kunnen rei
zen’.
’Ik kan wel horen, dat u ook al zo’n dom
me Ier bent’, snibde het oudje.
’Wees daar maar blij om’, lachte Tim.
’Alleen domme Ieren kun je vertrouwen.
De goochemerds zitten in de politiek en
wat politiek is hoef ik niet te vertellen’.
Meteen begon hij het dametje een ondeu
gend minneliedje toe te zingen. Veront
waardigd liep ze weg.
Eindelijk reed de trein binnen. Tim vond
een plaatsje in een coupé, waar zich een
handelsreiziger en een soldaat bevonden.
Zwijgend zaten ze geruime tijd tegenover
elkaar, terwijl de trein voortjoeg door de
morgen. Het begon Tim te vervelen. Hij
haalde een fles whisky te voorschijn, nam
zelf eerst een flinke teug en bood dan de
soldaat en de handelsreiziger een slok aan.
Dat brak het ijs en even later zaten ze met
elkaar te praten.
'Kun je zingen?’ vroeg Tim op een gege
ven moment aan de soldaat.
’Ik ben tenor in een mannenkwartet’, ant
woordde hij.
’En u?’ informeerde Tim bij de handels
reiziger.
’Ik zing bas’.
’Zullen we eens een liedje proberen?’ stel
de Tim voor. ’De reis duurt nog zo lang’.
Ze hadden een lied gezongen, dat lang niet
kwaad klonk, toen de conducteur binnen
kwam. ’Heren’, zei hij, ’kunt u niet wat
zachter zingen? Er zijn nog meer mensen
in de trein’.
'Zo goed?’ vroeg Tim en samen met de
beide anderen begon hij aan een oud
Kerstliedje. En wat gebeurde er? De con
ducteur zong mee. Spoedig verdrongen de
reizigers zich voor de coupé, waar het
kwartet zet. De conducteur schrok er van.
’Ik moet weer aan de slag’, vertelde hij.
’Dat is spijtig. U doet wel rustig aan, hè?’
’Aardige kerel’, zei Tim, toen de spoor-
man weg was, ’een heel aardige kerel. Zijn
stem is een beetje vlak, maar verder is hij
heel geschikt’.
Al zingend kortte Moriarty de reis, maar
hij was blij, toen hij tenslotte aan het sta
tion arriveerd, waar hij zou overstappen
op de boot naar Ierland. Eerst echter ging
hij inkopen doen. Hij zocht een paarlen
ketting uit voor zijn moeder en een zilve
ren horloge voor zijn vader; ponden tabak
en flessen whisky; flacons parfum voor
zijn zusters en horloges voor zijn broers.
Bovendien kocht hij nog een levende kal
koen, die hij meenam in een mand.
De boottocht en de treinreis door Ierland
verliepen rustig, doordat Tim de meeste
tijd zat te slapen. De conducteur moest
hem zelfs wakkerschudden om hem te
waarschuwen, dat hij er weg was.
Tim had nu nog een lange weg te lopen,
maar dat deerde hem niet. Op Kerstmor
gen zou hij in elk geval thuis zijn. Het had
trouwens gesneeuwd en het witte licht van
de maand deed de witte velden glinsteren.
Hij had zich het landschap niet mooier
kunnen wensen.
Moriarty had nog niet lang gelopen, toen
hij moe werd van het dragen van de
mand, waarin de kalkoen zat. Hij maak
te het dier los en liet het achter zich aan
tippelen. Er was immers toch niemand,
die hem zag
Langzamerhand, na uren, kwam hij in be
kende streken. In zes jaren tijd was hier
wel het een en ander veranderd, zag hij en
plotseling reizen er angstige vragen in hem
op. Zouden zijn vader en moeder nog le
ven? Zouden ze niet verhuisd zijn? Zou hij
zijn thuis terugvinden? Hij ging steeds
sneller lopen. Achter hem aan de kalkoen
Thomas O'Shea krijgt dikwijls bezoek
van Ierse geleerden, die uit zijn mond de
oude Keltische sproken noteren, eer zij
voorgoed verloren gaan. Bij de toehoor
ders ziet men op de voorgrond Tedhg
Murphy een bekend folklorist, die hon-
deren pagina’s met Thomas’ verhalen
heeft gevuld.
’Voor u, vader’. Daarnaast legde hij nog
eens duizend gulden. ’Voor u, moeder,
van uw liefhebbende zoon. Gaan jullie nu
maar rustig naar de Mis. Ik wacht wel’.
Het bleef stil. ’Zegt er niemand iets?’
vroeg Tim ongelukkig.
’Je hebt al die tijd niets van je laten ho
ren, terwijl je het ons zo had beloofd’, zei
zijn vader koel. ’Je moeder heeft een
moeilijke tijd gehad, omdat ze zich onge
rust over je maakte. Je hebt ons in de
steek gelaten. We zullen het nu ook zon
der je stellen. Je bent trouwens niets ver
anderd. Je bent niet van plan naar de
Nachtmis tegaan en ruikt naar drank’.
’Dat is nog van gisteren’, verklaarde Tim
naar waarheid. Niemand luisterde. Zwij
gend gingen zijn ouders met de anderen
naar buiten. Tim volgde ze tot de voor
deur en keek ze daar na. In de verte be
gon een klok te luiden. Van alle kanten
kwamen mensen aan, die ter Nachtmis
trokken.
Nu pas welde er werkelijk een mateloos
heimwee in Tim op. Hij had aan dit alles
geen deel meer.
Schuchtere stemmen hieven het ’Adeste,
fideles’ aan. Andere stemmen zongen
mee. En dan plotseling jubelde boven al
len uit de machtige bariton, die Engeland
en Amerika had veroverd. Juichend stuw
de het geluid ten hemel: ’Venite, adore-
mus - Komt, gaan wij Hem aanbidden
Tot ver in de nacht klonk de prachtige
stem. Allen luisterden er naar en allen
hoorden, hoe zij een moment stokte. Er
stond een kleine, gebogen figuur naast de
zanger.
’Kom mee, jongen’, zei de moeder. ’Nu
weet ik, dat alles goed is’.
Tim Moriarty was werkelijk weer thuis.
Met nog meer meer jubel zong hij boven
zijn ontroering uit: ’Komt, gaan wij Hem
aanbidden
ik nu nog op die brief te zwoegen’.
Er verkilde iets in het vertrek, toen hij het
woord brief noemde. Uit niets bleek, dat
Tim welkom was. Allen gingen onver
stoorbaar door met zich aan te kleden.
Tim legde het zilveren horloge neer voor
zijn vader en de paarlen ketting voor zijn
moeder. Ook de andere geschenken stal
de hij uit. De kalkoen bond hij aan een
stoel vast. ’Die is voor vanavond’, zei hij.
Niemand sloeg acht op hem. Het leek of
hij niet bestond. Met een dramatisch ge
baar spreidde hij zijn armen uit. ’Einde
lijk ben ik weer thuis’. Hij haalde zijn por
tefeuille te voorschijn en legde duizend
gulden op tafel.
Hoe verging het hem daar? Hier vond hij
voor een paar maanden een baantje als
bordenwasser en elders als krantenbezor
ger. Veel verder bracht hij het niet en de
weinige dollars, die hij verdiende, besteed
de hij goeddeels aan whisky om daarin
zijn heimwee te verdrinken. Hij dronk en
hij zong. Het cafe, waar hij meestal zat,
werd onder de Ierse immigranten zelfs be
kend om hun zingende landgenoot, die zij
daar konden vinden. Op de duur hoefde
Tim er zijn verteringen niet meer te beta
len, omdat zijn liedjes een trekpleister
voor nieuwe klanten werden.
Op zekere dag kwam een beroemd zanger
bij toeval het cafe binnen en hij hoorde er
Tim Moriarty, die weer eens danig last
had van heimwee, een loflied op zijn ge
boorteland jubelen. Van het een kwam het
ander en een goed jaar later trad Tim in
het openbaar op. Zijn prachtige bariton
trok volle zalen en de bekoorlijke Ierse
liedjes, die hij zong, veroverden Amerika.
In heel het land werd zijn naam beroemd
en Tim raakte in goeden doen. Niet door
dat hij zo’n kundig financier was, daar
voor gaf hij zijn geld met te gulle hand
weg, maar doordat hij een bekwaam zaak
waarnemer had in Dick Denning, die
zorgde, dat Tim het niet te bont maakte.
Sinds Moriarty’s vertrek naar Amerika
waren een jaar of zes voorbijgegaan. Hoe
het thuis, in Ierland, gesteld was, wist hij
op geen stukken na. Hij had zijn ouders
wel beloofd, dat hij hun steeds zou schrij
ven en zelfs geld zou sturen, maar daar
was nooit iets van gekomen. Zijn vingers
waren te dik om een pen vast te houden,
zei hij.
Tim trad nu voor veertien dagen in Enge
land op. Van die twee weken was er een
om en de kranten hadden ’de Ierse zan
ger’ opgehemeld en verheerlijkt. Zijn suc
ces beloofde er haast nog groter te worden
dan in Amerika. En toch zei Tim op een
avond tegen zijn zaakwaarnemer: ’Dick,
geef me drieduizend gulden. Ik ga morgen
voor een week op vacantie’.
’Je bent gek’, zei Dick.
’Dat kan best waar zijn’, antwoordde
Tim, ’maar ik had toch wel graag die drie
duizend gulden’.
’Dat geld kun je met alle plezier krijgen,
het is tenslotte van jou. Maar van die
week vacantie komt niets in. Jij hebt hier
juist wat sympathie voor de Ieren veroverd
en nu wil je alles kapotmaken. Je hebt nog
tien concerten te geven. Doe je dat niet,
dan slepen ze je voor de rechtbank wegens
contractbreuk’.
’Dat kan me niks schelen. Ik ga naar huis.
Het is bijna Kerstmis en mijn hart krimpt
van heimwee’.
’Naar huis!’ zei de zaakwaarnemer ver
baasd. ’Ik heb je nooit over huis ge
hoord’.
’Omdat daarvoor geen woorden te vinden
zijn’, barstte Tim los. ’Ik heb een vader
en een moeder, zoals je ze op de hele we
reld niet vindt. Mijn broers zijn de fijnste
kerels, die je je kunt voorstellen, en als
mijn zusters mijn zusters niet waren, vroeg
ik ze alle drie om hun hand. Ik verga van
heimwee, omdat ik ze in geen zes jaar heb
gezien en ze in de steek heb gelaten’.
Dick Denning kon praten en praten, Tim
bleef pal staan als een vuurtoren. Tenslot
te gaf de zaakwaarnemer het op en zei:
’Dan moet je het zelf weten’.
’Beste vent ben jij’ verklaarde Tim. ’Ge
loof me, Dick, ik heb nog nooit zo’n fij
ne kant ontmoet. Tot op mijn sterfbed zal
ik aan je denken’. Hij zette zijn hoed ach
ter op zijn zwarte krullen, drapeerde zijn
witte sjaal om zijn hals, schoot zijn over
jas aan en ging naar een cafe.
’Ik kan wel huilen van heimwee’, vertel
de Tim daar sentimenteel aan iedereen,
die maar luisteren wilde. ’Je moet weten,
hoe het daar bij ons met Kerstmis is.
Sneeuw over velden en wegen en onder
klokgelui trekken de mensen naar de
Nachtmis. We zingen daarbij altijd het
’Adeste, fideles’. Ik heb in geen jaren een
kerk van binnen gezien in het ’Adeste’ zal
ik wel nooit meer zingen, maar met Kerst
mis wil ik toch thuis zijn’.
Toen het café gesloten werd, wandelde
Tim zo goed en zo kwaad als hem dat luk
te naar het station. Niemand zou in hem
de vermaarde zanger hebben herkend, al-
Thomas zat opzij van de hoge schouw,
i waarin een klein turfvuur brandde. Een
olielampje zorgde voor verlichting in het
armelijke vertrek. Tegen de vier witte
kalkmuren hingen een kruisbeeld en een
j paar heiligenprenten. Je kon je hier wer
kelijk terugwanen in het oude Ierland,
waar de Engelsen nog heer en meester wa
ren en de mensen ’s avonds elkaar verha
len vertelden, waarin de vroegere groot
heid van hun land herleefde.
Het was stil in het vertrek. Iedereen
■i wachtte op de Kerstvertelling. Op zijn ge-
mak spuwde Thomas in het vuur, dat ver-
j ontwaardigd even sputterde, en begon dan
zijn verhaal.
’Wanneer ik me eenmaal iets in het hoofd
heb gezet’, beweerde Tim Moriarty altijd,
I ’dan sta ik pal als een vuurtoren in een
vliegende storm’.
Dat kon best waar zijn, maar Tim zette
zich bijna nooit iets in het hoofd en
meestal liet hij zich op elke windvlaag
meewaaien. Toen hij nog in Ierland woon
de zo’n dertig jaar geleden - was dat al
het geval. Hij kon werken als een paard.
Maar wanneer hij een dag lang had ge
zwoegd, kreeg hij te doen met zichzelf en
ging hij troost zoeken bij de whisky. Had
hij te diep in het glas gekeken, dan nam
hij zich voor nooit meer sterke drank te
gebruiken, of hij mocht zijn mond aan de
eerste druppel verbranden. Eèn dag wist
Tim dit voornemen wel trouw te blijven,
maar dan vond hij zich zo’n kranige ke
rel, dat hij als beloning best een glaasje
had verdiend, en dan was het natuurlijk
weer mis.
"MOERGESTEL NIEUWS” - WOENSDAG 17 DECEMBER 1986
PAGINA 17
ADESTE,
FIDELES