2266
Toon Hessels als Toontje
Lager oppersauwelaar van
Gilze 1978,
Taxicentrale
Kees Vermeeren
Fien Biemans-van de Ouweland
Toon Hessels
Wim Hamels
De Blaosbalgen
Jan Pelkmans
Jan de Vet
Jan Haarboseh
Zouden we al eens een moment
hebben gedacht; waarom NVE niet?,
een viertal uren later waren we to
taal genezen. We hadden namelijk
drie oppersauwelaars. Het dient ge
zegd, Toon Hessels 'hadden we als
eerste van het trio in onze gedachten.
Van hem was ook dé inleiding, het
bezoek aan Soestdijk, maar dat had
U natuurlijk al wel gesnapt. Dat Toon
nog méér had dat bij droeg aan zijn
titel oppersauwelaar laten we, ge
woon in volgorde van opkomst later
in dit stukje nog wel weten!
Jan Haarbosch, als Opa Senior,
beet opnieuw vrijwillig de spits af.
Enerzijds moeten we de grimeur
Adriaan van Bezouw uit Gilze, een
kompliment maken voor zijn kwali
teiten iemand zó oud te sminken,
van de andere kant was Jan ook
werkelijk een Opa in zijn doen en
laten. Met andere woorden; een ster
ke inleving en vertolking van zijn
naam!
„Ik ben de mus. Unne ouwe bok
die nog graog een grunn blaoike lust.
Toen straks kwaam ik thuis van een
waandeling en toen ging ik stiekum
aachter mijn vrouw staon en hield
mun haanden vur dur ogen. Ze zee:
un half bruin en een mikske bakker.
Ooh... mer jullie kenne me nog nie.
Ik hit Nico, mun vrouw Tine. Ik rook
25 sigaretten op unne mèrgen, smid-
dags en s-aoves moe’k hoesten. Dan
rook ik nie, mer pruim ik. Ik ben
nouw 55 jaor mee oons Tine ge
trouwd. We hebbe veftien keinder
gehad, elk jaor 1.”
We hebbe nouw de 20 duzendste. Mer
as iedereen nu on ut groeiplan mee
doet zitte we zo on de 25-duzend.
Bij Piet van Poppet stopt lest een
slee van unne auto. Un kat lopt er-
Ja... en dan moet het gebeuren.
De regerende oppersauwelaar(ster)
1977, komt als de grootste trom-
slaanster van de Deurdouwers, Fien
Biemans als Carolientje. „Hello le-
dies en zjentelmen. Die ut nie ver
staan: boedel je doedel je doe? Mijn
allerliefste ton. Ik ben unne afge
vaardigde van dun blauwe, nu echte
deurzakker, ik ben ut wonder van
un schoon durpke, als zodanig hit’ik
mun eigen hier hil hartelijk welkom.”
Lid van de vrijwillige brandweer-
Gilze kwam Jan de Vet als Spuit Elf.
„Ik blussum en ik lussum. Dur wa
ren al tien man bij ut braandweer-
korps, ik was dun elfde, daarom noe
men ze mij Spuit Elf. De broek die
ze me gaven was zo groot, degge er
mee een knon kon deurschieten zon
der iets te raoken. Witte gullie waar
om det de biggen mee durre kop
omleeg lopen? Omdè die zich schao-
men dè hullie moeder zo’n, groot
verken is! Pas las ik een huwelijks
advertentie; luie Belg zoekt zwange
re vrouw! De vrouw van oonze com-
mandaant kreeg unne tweeling. Hij
daacht dattie er één mocht uitzoe-
Ja... dat zijn zo van die momenten
dat je zin hebt’ je aantekeningen
boekje zo ver mogelijk weg te gooien
en alleen maar te luisteren en te la
chen. Lachen met een mudvolle zaal
„Den Heuvel”, op de eerste sauwel-
avond van de tóch maar weer twee.
Maar óók al heb je een hoofd dat
alles kan vasthouden, dan is alles
nog lang niet alles wat acht sauwe-
laars, gescheiden door een pauze,
bijeen kletsen. Maar we hadden al
een flink poosje echt gezellig genoten.
Bijvoorbeeld van de muziekkapel
o.l.v. Ton de Bruijn, „De Blaosbal
gen”, die show en muziek op wel
zó’n hoog peil brengen dat het am
per te geloven is dat het hier ge
wone Gilzer jongens betreft. Enorm...
niet te overtreffen, zo menen wij in
ons laaiend enthousiasme. Genoten
ook van de 450 aanwezigen die zich
door diezelfde Blaosbalgen via „Es
war im Böhmerwald” en andere Bei
erse mee-deiners, naar het puntje
van hun stoelen hadden laten drin
gen op een Dringersmanier-eigen!
Genoten van Prins Frie dun Irste
(Frits van Wijk) die voor de vijfde
maal met zijn fraai uitgedost gezel
schap de podiumbezetting van „Ut
Praothuis” completeerde. De Prins:
„Vele honderden moesten we teleur
stellen. Binnen drie kwartier waren
de twee avonden (900 plaatsen!) uit
verkocht. Jullie die hier binnen zijn
moeten wel échte Gilzer Dringers
zijn!” Hij stelde de jury voor; te we
ten Carla de Bruijn-Trommelen, Cor
rie Vromans-van Hoek, Cor van Gooi,
Jan van den Wildenberg, en de voor
zitter Albert de Koek.
„Heej... zien jullie niks aan mij?
Ik ben blikvanger van de Gilzer
schutterij en ik ben aangeschoten.
We zen pas gepromoveerd, toevallig
bij ons 50-jaorig bestaon, nor de
hoogste afdeling... de boerenbond. Ik
kreeg een onderscheiding van de
prins, mer ik moes um zelf komen
naoien. Ik dacht ik neem munne ber-
nard mee en die verf ik hillemaol
oranje. Dan maok ik een hilligoeie
beurt. Ikke mee munne hond naar
Louis van Besterveldt. Ik pak unne
kwast en kil gon vèrven, mer zeg
tegen Loowie... er zit gin haor on
dieje kwast. Hij zee dan moettum
aandersom in oew haand pakken.
Mer... zei Loowie... dor kan oewe
hond nie tegen hor! Ik zee... ik docht
okal, mee ut aafbraanden dit’tie ok
al zo liiiuk. Ik ging dus mer zonder
hond! Hullemaol nor Soestdijk. Ik
vroeg daor waor Bernard van Bies-
tervelt woonde. Niemand kon me
helpen. Tenleste was er iemand zo
slim om te vraogen: witte soms mee
wie ie getrouwd is? Ik zee jao... mee
Juliana van Nassau. Nouw... toen
hak ut zo gevonden. Ik bel aon...
Juliana deed zélf open. Ze zee... ha...
Toontje Lager, ge moet zeker oonze
pa hebbe? Ik zee jao... want ik kom
vur die onderscheiding. De Prins gift
me deze medalje en... un plaquette.
HU zee lot die mer in jullie nieuw
kiubgebouw op De Tip metselen dur
Ciske Vermeulen. Ik zee: kende gij
die dan? Hij zee: des de mist konink-
lukste metselèèr die er is, die noemen
wij sementendreej. Ik zeg: nouw dè
komt in orde... want hjj zit bij oons
in de kaortklub!”
werpen in zijn bagage, vanwege de
plaatsruimte moeten we zijn, trou
wens alle sauwels beperken in de
weergave. We willen wel nog even
kwijt dat hij op een flat ging wonen.
16 Hoog. Hij moest via de lift omdat
de trappen regelmatig kapot waren.
„Ik kwaam baven en hing mun Tie-
sjeurt over de ballusstraode. Laoter
zaag ik ut 16-leeg op ut grasveld
liggen. Ik zee: wé ben’k toch blij dek
dè ding uitgedaon heb!”
ken, mer dokter Starmans zee: nee...
ge moet ze alletwee houwen. Zonde
dat de 20.000ste van de geminte een
paar weeën eerder geboren was. Wit
te gullie wie ut irst rqk wordt op ut
industrieterrein? Des Krien van Don
gen. As ge wilt desse oe kenne dan
moete in de weg gaon staon. En de
geminte is er nog goed mee ok, want
as ze ut boeltje van Krien afgebro
ken hebben vjjnden ze nog olie in de
grond ok. Straks willen ze op die
grond dan ok unne ja-knikker zet
ten, tenminste... als ze die nog ene
óver hebben!”
Jammer dat we niet nog veel meer
kostelijks van Jan kunnen aanhalen,
het was een aaneensluiting van „gil
lers”! De kerstboom op De Tip; bran
dende kwesties bij het raadslid Van
Vugt, van C en A ’75; de kruising De
Tip in relatie met de Banken; de
straatnaamgeving rond burgemees
ter Krol „die kan er wél van Bul
ken” en de motorraces te Molen
schot met natuurlijk Gerrit op de tri
bune, bracht ook Jan naar het Spel
zonder Grenzen. „Jao, Gerrit kan
goed mee ploegen omgaon. Dè deed’ie
vrager al. BertusMichielsen vroeg in
Duitsland: Gerrit kunde gij mee die
je Franse leider gin gesprek on gaon.
Gemakkelijk zee Gerrit... as ie mer
Meulenschots verstaot.”
Na 20 pilskus bij de Faos kruipt
de maot van Jan midden over de
straat, precies over de witte streep
nor huis. De pliesie ziet ut en vraogt
aan jan: hij is toch nie zat? Ik zeg
welnee... hij probeert die witte streep
op te rollen!” Een zeer sterke sau-
wel!
Als „de eerste Gilzer Gezinsver- I
zorgster” kwam Kees Vermeeren in H
de hoedanigheid van „Neeltje van de
Wijk”. Hij maakte het ons wél moei- I
lijk! Iedereen kan weten dat we ver- I
re van „preuts” zijn, maar we blij-
ven erbij dat we sauwels fijntjes
moeten houden. Pikant af en toe... 'i
welkom. Maar als pikant aan de lo- sa
pende band „dubbelzinnig” wordt
dan menen we de sauwelaar op het
verkeerde spoor. Of de luisteraar na
tuurlijk... daar heeft U weer gelijk
in!! Tóch doet Kees er goed aan uit
zijn andere, rijke kwaliteiten, te peu
ren! De „stijve-pap” liep als een ro
de draad door zijn héle sauwel, het
zitten op een ouderwetse plee was
leuk. „Ik ben de enige gezinsyer-
zorger mee unne mes'kesnaom. Des
de schuld van oonze pa, die haj nie
goed gekeken bij nen geboorte. Dè
was ok moeilijk, want ut was alle-
maol nog zo klein en ik haj gin
kleren aon. Ik ben een geëvrouwei-
peerde man, in Gils zeggen ze... een
verwijfde vent. Op ut eksaomen
moes ik un handgreep doen mee mun
linkse haand. Dè was nie moeilijk...
want die heb ik twee. Mer bij de
theorie vroegen ze: van welk mate-
riaal is een glazen oog gemaakt? Irst
wiest ik ut hillemaol nie, maar dun
eksaminateur hielp mij goed op weg.
Ik zeg: natuurlijk... van glas... want
ge mot er dur kunne kijken. Mun
collegaas draogen een naomkaortje
op durre linkse boezem. De meensen
mogen natuurlijk nie weten hoe de
rechtse heet.”
Paul Houtepen
Was hij vorig jaar „dun akteur”,
nu maakte Paul Houtepen een sterke
akt van zijn opkomst. Hij was Bel
gische duivenmelker, kompleet met
duivenmandje, de onafscheidelijke uit
het jaar blok stammende Belgische
konstateur, en.de bijbehorende pet
op ’t hoofd!
„Allee, allee, wè iest hier toch druk
zunne. Zen gullie allegaor duiven
melkers? Ge zou ut pertang zeggen.
As gullie nog nie geringd zet hè, dan
willuk gullie sefkes wél elfkes
oonder oew vleugeltjes blaozen. Mee
munne blauwe doffer hè... dor heb
ik al duzende praizen mee gewon
nen. Nou ja... düzenden? Toch zeker
3 praizen! Lest bennik nog bijna
kampioen geworden mee munne
blauwe. Mer ik had pertang munne
konstateur vergeten. Ik roep tegen
oons Merie: haol us vlug munne
konstateur. Holt ze toch Fraanske
de Leur.”
Als ambtenaar met een gouden
schop kwam Janus Pelkmans „De
wegwerker” gestalte geven. „Ze heb
be me spiegieters getest. Ze vonden
me te licht vur zwaor en te zwaor
vur licht werk. Lest ben ik op de
Rijen. Stopt unne auto. Vraogt de
chauffeur: witte gij hier dun luie
hoek? Ik denk eens nao en denk...
ik kan men collegaas toch nie ver-
raoien. Ik zee nee. Mer efkus daor-
nao zaag ik ze toch de Mariostraot
in-rijen. En wè ze tegenswoordig nie
bij ut grofvuil zetten hè? Lest ha
iemand zun vrouw erbij staon, mee
een tientje in dur haand. Die daacht
er hil gemakkeluk vanaaf te komen.
Ge ziet dè we een oranje-vest drao
gen? Oonze opzichter niet... dan zien
we um te wijd aonkomen. En die
gatjes in dè vest zen gin kogelgat -
jes, nee... dor kan ut zweet dur uit.
„Ik ben nouw zjuust nor de zje-
hova’s overgestapt. Dan meugde elke
zaterdag belleke trekken. Ge hoef nie
weg te lopen zoals vruuger, ge meugt
nog blijven staon ok. On oonze pas
toor hee, door hee ik veul aan te
daanken. Ik maag op zunne toren
gaon staon, om mun duifkes los te
laoten en ze vliegen te leren. Mer ik
heb toch unne fars gehad in dieje
toren. Ik laat er één vliegen. Ik
kijk... en zie een bordje... hier woont
unne uil! Ik draai ut bordje weg en
dur staot un fleske zjenever. Ik nim
dè mee nor huis en schrijf op dun
aachterkaant van ut bordje; hier heb
be de uilen gewoond. Toen ik weer
kwaam stond er op ut bordje: hier
zulle gin uilen mir wonen!”
„Ik moet jullie zjuust nog sefkes
vertellen van die voetbalmats.” (Toen
iemand in de zaal zei „mats”, sloot
Paul dankbaar aan met: „Ja... mats
...en as gai gère hier staot dan kom-
de mer zunne!”) De strafschop die
Loo-ieke bij de comervlag deed
schieten, de parkeermeter waarop
datzelfde Louike zich wilde wegen
na die enorme misser, de rode lamp
maakte voor Paul het einde in zicht.
„Ik denk dak mun duiven moet gaon
inmaanden. En dan moet ik nor ut
fist. Mun opa is 25 jaor bij de pad
vinders. We krijgen dan soep, friet,
en misschien hors-duiven. Zal ik gul
lie munne blauwe doffers us laoten
Zien? Sakkerju... as oons Merie er
mer gin duivensoep van gemokt hee!”
(Dat sloeg dan uiteraard op de lege
mand!)
De C.A.O. (Collectieve Alledaagse I
Onzin); het verband om zijn hoofd I
omdat onder het strijken van de was i
de telefoon ging en hij het strijk- I
ijzer tegen zijn oor hield; het gaan a
kijken bij de Chinees of die iets had 1
om zijn pap stijf te krijgen; bracht
hem via Achter de Tuintjes bij het l
Gemeentelijk Snelbouwpreject. „Ut 1
zal nu wel vort gauw rond zijn... I
want ze hebben de zaak al opgeme- s
ten. Dè weet ik zeker want ik heb 1
terplaatse nagemeten.”
„Op de Langenbergseweg stond de I
pliesie net iemand op te schrijven, i
Een prachtstuk van een vrouw, een I
Surinaamse schone. Ze was dur ut I
rooi licht gereeën bij het bord: Laag- I
vliegende vliegtuigen verboden te I
stoppen. Ge haj dè tegenspruttelen
van die negerinnejuffrouw moete I
horen. Mij sein hier so gewend aan I
die discriminatie. Mij denken als I
jullie mogen doorrijden bij die groe
ne licht, mij dan sal halfthouden. En 3
als jullie dan stoppen bij die groene
licht, mij dan wel sal moge door- i
rijden. Dan bijna sein boem-ho tegen
die fliegtuig. Piloot niks nie snappen
van die discriminatie.”
Kees was goed in zijn vondsten I
rond de burgemeester die hij in de
Nieuwstraat tegen het lijf liep; de
bikini-politiek; de bijverdiensten van
Gerrit als wethouder en ook de
straatnaamgeving rond burgemeester 9
Krol. Origineel was het vragen naar I
de tijd bij de Fa. Thielen, niet min- I
der de dialoog met twee vrijgezellen.
„Naomen zal ik deze keer nie noe
men, dè hek beloofd aan Theo en a
Piet!”
Het slotwoord was toen aan de 1
jury. Voorzatter Albert de Koek kon I
na enig beraad Toon Hessels opper- I
sauwelaar noemen, onder de woor- I
den: „Grote klasse!” De plaquette, I
wisselbeker, bloemen en een reeks
van geschenken en slotwoorden van
Leuttappers-voorzitter Cees Roe-
lands sloten een goede sauwelavond
af die maar één nare bijkomstigheid I
had; buikpijn van het lachen bij uw
NVE I
Het groene blaadje was er niet
meer bij rond Nico-Tine, zodat hij
tot twee keer toe naar de dokter
ging. „Dun irste keer kreeg ik twee
daogen driemaal daogs een lepel
bijenhoning vurgeschreven. Toen ik
terug ging omdet-dè nie hielp zei dun
dokter: tien diepe kniebuigingen
maoken. Ik vroeg: er veur of er nao?
En waor komt ut vur in de plaats?”
„Giesteren stopte er een vrachtwao-
gen van Batavus en die vraogt aan
mq: waor woont dun Braok? Ik zee:
kende gij Broenen? Hij zee: Hoe
moet dat? Op weg nor de slaoger
kom ik tussen de sjienezen deur. Ik
haol diep aodum... jao... dan hedde
al wir vur een paor uur gegeten.”
Nao dek alle kaffikskes heb on-
gedaon kom ik op De Tip. Dor gao
ik splitje kijken, bq de AMRO-baank.
Witte gullie waorom ut zo lang ge
duurd hee vur dettie bouw kaor was?
Ze konden nergens hypotheek krij
gen! Op De Tip staot een vaoder mee
zeuven keinder op de bus te wachten.
Munne waandclstok ging tik... tik...
tik... op de plavuizen. De bus die
kwaam, de 7 keinder mochten erin,
mer toen was de bus vol en moes
vaoder blqven staon. Zee’tie tegen
mij: ge moet een rubber dopke on
oewe stok doen dan tikt ie nie zo
hard. Ik zee... jao... as gij er irder
een rubber dopke op haj gedaon had-
de nouw mee de bus meegekunnen!”
De tweede sauwelaar kondigde
Prins Frie aan met: „unne Mile goeie
fijne aanwinst. Unne debutaant. Kom
meensen, help um mee applaus over
de irste zenuwen hin!” Hij bracht de
creatie „de doorgewinterde student”.
Een wolle muts, een tafelkleedjas,
een enorme sjaal, accentueerde het
„doorgewinterde”, zijn manier van
kijken, de wijze waarop hij alle tijd
nam, gaf gestalte aan de student! Een
fantastische opkomst!
„Op de MULO kreeg ik les van ut
hoofd. Nouw ja... hoofd... zunne kop
had ie!!” (Wim keek opvallend lang
naar Gerrit Boemaars, maar we we
ten niet zeker of dat ergens op sloeg,
Red.) „Over dieje kop hè. De diepte
kon wel dur de deur, de bridte nie.
Vur de irste les ging ut al fout. Hij
liep de stijl er bijna uit. Ik zee: pre- -
beer ut us mee un aonloopke. Hij
dee ut nog ook! Meense-meense, wè
unne klap!!” Toen de microfoonver-
binding uitviel omdat Wim op de
draad ging staan scoorde hij een tien-
plus door de opmerking: „Ik maag
nie op dè touwke gaon staon zeggen
ze nouw. Jao... mer dè wies ik nog
nie. Hadde ze irder moeten zegge, de
zijkers!” Dat heet dan debutant! Het
opstel over de hond en de zeug die
zijn biggen op at, beschreven we
reeds eerder in een sauwel, dat slaan
we dus over.
„Inne keer heb ik ut hoofd op zun
knieën gekregen. Hij vroeg mq: ik
ben mooi, is dat verleden of tegen
woordige tijd. Ik zee: tegenwoordig
zeker nie en vruger, dè betwijfel ik
ok! Unne aandere keer kregen we
seksuële vurlichting van um. Hij
startte de film en ging weg. Lot’er
nouw dieje film aachtersteveuren in
zitten. We zagen een pas geboren
baby in ut niet verdwqnen, de ex-
moeder vlug uit bed stappen, gelijk
in durre trouwjurk, in de vierde ver
snelling teruguit nor ut gemintehuis,
waornao we aon ut slot ut begin
zagen... en dè was ut einde!”
Had Wim nog meer sterke onder-
Na leuke vondsten over „ik ben
gekomen omdè gullie gekomen zet,
etc. etc. vond Fien de tonpraoterij”
vergelijkbaar met de ruimtevort.
Durzwammen. Dè doen ze in Gils
wel meer, mer dan worre ze er vur
betaold. Ik heb dun burgemister lest
nog unne goeie raod gegeven. Tij
dens de raadsvergadering moette oew
schoenen in de kluis zetten, dan kun
ne ze oew niks in de schoenen schui
ven. En ge moet vur ut gemintehuis
unne schone tuin aanleggen, dan
kunde ge ze om de tuin laaien. Heb
ben jullie trouwens die gekke mas
ten in de tuin van de burgemister
gezien? Dè zen schijnwerpers, recht
op ut industrieterrein gericht, dan
kunne ze de lange Krien in jje gaoten
houwe.
oonder. Zo plat as un dubbeltje. Cees
derbij gehaold en dor vroegen ze j
aon... is die kat van jouw? Cees kekt
us goed en zee... nee... zulke plat- I
te katten hebben wij nie!”
De losgebroken aap; wethouder v. 1
Gooi die in zichzelf liep te praten
op De Tip; het polstaske van de amb
tenaren; de drie Banken op De Tip;
de dreigbrieven; en de straat naam
geving, bracht ons weer bij Gerrit.
„In Meulenschot wilden ze een straot I
nor Gerrit noemen, mer Gerrit zee...
ut zal nie gebeure, ik laot nie over
mun eigen lopen! En Cees Been-
ackers hè... die kan ut ok zeggen...
zo langs zun neus weg!”
Jan sloot met Van Baaien die sa
men wilde gaan met Kern ’75. „Ze
beginnen met een dialoog waarin al
les objectief wordt bekeken. Er wor
den suggesties gedaan, met als re
sultaat een diplomatiek debat met
veel discussiëren, discuteren en in
terrumperen over de diverse aspec
ten. Dan komen ze in het stadium
dat ze in principe unaniem loyaal tot
een concrete conclusie komen. Desal
niettemin winnen ze nog een advies
in over de materie en krijgen de lo
gische analyse dat het van essentieel
belang is een compromis te sluiten
en dat een coalitie per definitie het
beste alternatief is!”
Moest de ambtenarij eraan ge-*
loven bij Fien, een goede vondst was
zeker ook: „ik vroeg on munne man,
kom'de me nog een kusje geven vur
ik gao sauwelen? Hij vroeg, kunde
ge rekenen? Ik zee ja. Hij zee, reken
dan mar nergens op! Het spel van
het jaor was wel „Spiel ohne Gren
zen”, mee Hans als aanvoerder. Heb
be jullie um al uns lest zien staon?
Munne buurman zee: Carolientje, as
ge geluk wilt hebben moette een
hoefijzer on de waand hangen. Ik
dee ut, hil de muur kwaam omlaag!
Ik ha vergeten ut pèèrd van ut hoef
ijzer los te maken!” Via de sex, de
Blaosbalgen en Dun Door, de Ban
ken op De Tip, de verkoop van de
sauwelavondkaarten en het pruver-
kusbal bracht Fien bij haar eigen
vaoder. „Hij praotte tegen een glas
bier. Hij zee: zuuk mèr een goei
plekske dorbinnen, ’t-is er druk?’
Ofschoon Toon Hessels, in de ver
tolking van Toontje Lager, al flink
wat plaatsruimte innam met de in
leiding, kunnen we er niet onderuit
nog wat uit zijn, eigenlijk geen en
kel zwak moment kennende sauwel
aan te halen. Graag zouden we zijn
entree bij de hahdboogschutterij be
schrijven, helaas kan het niet. Wel:
„Ik ben driemaal zat gewiest. Gies
teren, vahdaog en mèrgen. Mun
vrouw vindt dè nie goed, giester-
aovond kreeg ik tóch blommen van
dur aangeboden... mee pot en al!
Witte gullie wel hoe ik on munne
naorn Toontje Lager kom? Toen ik
vroeger un meske der hand vroeg
pakte ik haar benen. Ik ha gin suk-
ses. Ik nor munne vriend. Hij zee,
dè doedde ok verkeerd. Ge moét oew
hand op durre buik leggen en zeggen:
ik houw van jouw! Ik gao terug. Ze
stond nog te waachten! Ik leg mun
haand op durre buik en zeg met mun
laagste stem: ïk houw van jouw. Ik
zee... is ut zo goed want lager kan ik
er nie meer bij. Ze zei: lager Toon
tje!”
Kostelijk was het lenen van pijl en
boog van Dun Blauwe, het breken
van de boog en het terugbezorgen.
„Ikke mee unne rooie kop een wit
voetje haolen bij Dun Blauwe in de
Oranjestraot.”
Op de terugweg van Soestdijk ging
Toontje langs ut gemintehuis. Hij
zag ut gemintewaopen aan de muur
hangen en vroeg aan Gerrit: „is dè
nouw dè waopen waor ze hier die
bokken mee schieten?” De plannen
rond De Tip, „die al jaoren bij De
Kronen liggen” bracht hem bij de
Duitse schutter. „Hij keek mij min-
derjaorig aan en zei: „Sie sprechen
siecher kein Duits? Ik: dachte joe
van nein? De Duitser: Sie komme
siecher von Gilze? Ik: Yes, yes, biet-
te sjeun, braadwoerst, of wiederse-
hen. De Duitser: Ah-ha, Sie kenne
braadwoerst. Ik: Daar habe ich al van
genossen, gosse, gosse! Das smakt
nach slaai, mee aai, mee juin miet
kartoffelen. Was er ien zitst heurt
nicht darrin, was er niegt inzitst
soltte erien zitte mosse. De Duitser:
Bei uns!!... die Braadwoerst viel...
und goetü! Ik: von de zommer, op
das Steinakkerplein, op die braderie,
door gooie ze ziech miet braadwoerst
kapoet! De duitser: braderie... das
iest niechts. Bei uns!!!... in die hei
mat!!... habe wier wienkel vol mit
braderie!” (Toen kregen we maag
krampen van het lachen en weten
we ’t niet meer!!)