2266 Toon Hessels als Toontje Lager oppersauwelaar van Gilze 1978, Taxicentrale Kees Vermeeren Fien Biemans-van de Ouweland Toon Hessels Wim Hamels De Blaosbalgen Jan Pelkmans Jan de Vet Jan Haarboseh Zouden we al eens een moment hebben gedacht; waarom NVE niet?, een viertal uren later waren we to taal genezen. We hadden namelijk drie oppersauwelaars. Het dient ge zegd, Toon Hessels 'hadden we als eerste van het trio in onze gedachten. Van hem was ook dé inleiding, het bezoek aan Soestdijk, maar dat had U natuurlijk al wel gesnapt. Dat Toon nog méér had dat bij droeg aan zijn titel oppersauwelaar laten we, ge woon in volgorde van opkomst later in dit stukje nog wel weten! Jan Haarbosch, als Opa Senior, beet opnieuw vrijwillig de spits af. Enerzijds moeten we de grimeur Adriaan van Bezouw uit Gilze, een kompliment maken voor zijn kwali teiten iemand zó oud te sminken, van de andere kant was Jan ook werkelijk een Opa in zijn doen en laten. Met andere woorden; een ster ke inleving en vertolking van zijn naam! „Ik ben de mus. Unne ouwe bok die nog graog een grunn blaoike lust. Toen straks kwaam ik thuis van een waandeling en toen ging ik stiekum aachter mijn vrouw staon en hield mun haanden vur dur ogen. Ze zee: un half bruin en een mikske bakker. Ooh... mer jullie kenne me nog nie. Ik hit Nico, mun vrouw Tine. Ik rook 25 sigaretten op unne mèrgen, smid- dags en s-aoves moe’k hoesten. Dan rook ik nie, mer pruim ik. Ik ben nouw 55 jaor mee oons Tine ge trouwd. We hebbe veftien keinder gehad, elk jaor 1.” We hebbe nouw de 20 duzendste. Mer as iedereen nu on ut groeiplan mee doet zitte we zo on de 25-duzend. Bij Piet van Poppet stopt lest een slee van unne auto. Un kat lopt er- Ja... en dan moet het gebeuren. De regerende oppersauwelaar(ster) 1977, komt als de grootste trom- slaanster van de Deurdouwers, Fien Biemans als Carolientje. „Hello le- dies en zjentelmen. Die ut nie ver staan: boedel je doedel je doe? Mijn allerliefste ton. Ik ben unne afge vaardigde van dun blauwe, nu echte deurzakker, ik ben ut wonder van un schoon durpke, als zodanig hit’ik mun eigen hier hil hartelijk welkom.” Lid van de vrijwillige brandweer- Gilze kwam Jan de Vet als Spuit Elf. „Ik blussum en ik lussum. Dur wa ren al tien man bij ut braandweer- korps, ik was dun elfde, daarom noe men ze mij Spuit Elf. De broek die ze me gaven was zo groot, degge er mee een knon kon deurschieten zon der iets te raoken. Witte gullie waar om det de biggen mee durre kop omleeg lopen? Omdè die zich schao- men dè hullie moeder zo’n, groot verken is! Pas las ik een huwelijks advertentie; luie Belg zoekt zwange re vrouw! De vrouw van oonze com- mandaant kreeg unne tweeling. Hij daacht dattie er één mocht uitzoe- Ja... dat zijn zo van die momenten dat je zin hebt’ je aantekeningen boekje zo ver mogelijk weg te gooien en alleen maar te luisteren en te la chen. Lachen met een mudvolle zaal „Den Heuvel”, op de eerste sauwel- avond van de tóch maar weer twee. Maar óók al heb je een hoofd dat alles kan vasthouden, dan is alles nog lang niet alles wat acht sauwe- laars, gescheiden door een pauze, bijeen kletsen. Maar we hadden al een flink poosje echt gezellig genoten. Bijvoorbeeld van de muziekkapel o.l.v. Ton de Bruijn, „De Blaosbal gen”, die show en muziek op wel zó’n hoog peil brengen dat het am per te geloven is dat het hier ge wone Gilzer jongens betreft. Enorm... niet te overtreffen, zo menen wij in ons laaiend enthousiasme. Genoten ook van de 450 aanwezigen die zich door diezelfde Blaosbalgen via „Es war im Böhmerwald” en andere Bei erse mee-deiners, naar het puntje van hun stoelen hadden laten drin gen op een Dringersmanier-eigen! Genoten van Prins Frie dun Irste (Frits van Wijk) die voor de vijfde maal met zijn fraai uitgedost gezel schap de podiumbezetting van „Ut Praothuis” completeerde. De Prins: „Vele honderden moesten we teleur stellen. Binnen drie kwartier waren de twee avonden (900 plaatsen!) uit verkocht. Jullie die hier binnen zijn moeten wel échte Gilzer Dringers zijn!” Hij stelde de jury voor; te we ten Carla de Bruijn-Trommelen, Cor rie Vromans-van Hoek, Cor van Gooi, Jan van den Wildenberg, en de voor zitter Albert de Koek. „Heej... zien jullie niks aan mij? Ik ben blikvanger van de Gilzer schutterij en ik ben aangeschoten. We zen pas gepromoveerd, toevallig bij ons 50-jaorig bestaon, nor de hoogste afdeling... de boerenbond. Ik kreeg een onderscheiding van de prins, mer ik moes um zelf komen naoien. Ik dacht ik neem munne ber- nard mee en die verf ik hillemaol oranje. Dan maok ik een hilligoeie beurt. Ikke mee munne hond naar Louis van Besterveldt. Ik pak unne kwast en kil gon vèrven, mer zeg tegen Loowie... er zit gin haor on dieje kwast. Hij zee dan moettum aandersom in oew haand pakken. Mer... zei Loowie... dor kan oewe hond nie tegen hor! Ik zee... ik docht okal, mee ut aafbraanden dit’tie ok al zo liiiuk. Ik ging dus mer zonder hond! Hullemaol nor Soestdijk. Ik vroeg daor waor Bernard van Bies- tervelt woonde. Niemand kon me helpen. Tenleste was er iemand zo slim om te vraogen: witte soms mee wie ie getrouwd is? Ik zee jao... mee Juliana van Nassau. Nouw... toen hak ut zo gevonden. Ik bel aon... Juliana deed zélf open. Ze zee... ha... Toontje Lager, ge moet zeker oonze pa hebbe? Ik zee jao... want ik kom vur die onderscheiding. De Prins gift me deze medalje en... un plaquette. HU zee lot die mer in jullie nieuw kiubgebouw op De Tip metselen dur Ciske Vermeulen. Ik zee: kende gij die dan? Hij zee: des de mist konink- lukste metselèèr die er is, die noemen wij sementendreej. Ik zeg: nouw dè komt in orde... want hjj zit bij oons in de kaortklub!” werpen in zijn bagage, vanwege de plaatsruimte moeten we zijn, trou wens alle sauwels beperken in de weergave. We willen wel nog even kwijt dat hij op een flat ging wonen. 16 Hoog. Hij moest via de lift omdat de trappen regelmatig kapot waren. „Ik kwaam baven en hing mun Tie- sjeurt over de ballusstraode. Laoter zaag ik ut 16-leeg op ut grasveld liggen. Ik zee: wé ben’k toch blij dek dè ding uitgedaon heb!” ken, mer dokter Starmans zee: nee... ge moet ze alletwee houwen. Zonde dat de 20.000ste van de geminte een paar weeën eerder geboren was. Wit te gullie wie ut irst rqk wordt op ut industrieterrein? Des Krien van Don gen. As ge wilt desse oe kenne dan moete in de weg gaon staon. En de geminte is er nog goed mee ok, want as ze ut boeltje van Krien afgebro ken hebben vjjnden ze nog olie in de grond ok. Straks willen ze op die grond dan ok unne ja-knikker zet ten, tenminste... als ze die nog ene óver hebben!” Jammer dat we niet nog veel meer kostelijks van Jan kunnen aanhalen, het was een aaneensluiting van „gil lers”! De kerstboom op De Tip; bran dende kwesties bij het raadslid Van Vugt, van C en A ’75; de kruising De Tip in relatie met de Banken; de straatnaamgeving rond burgemees ter Krol „die kan er wél van Bul ken” en de motorraces te Molen schot met natuurlijk Gerrit op de tri bune, bracht ook Jan naar het Spel zonder Grenzen. „Jao, Gerrit kan goed mee ploegen omgaon. Dè deed’ie vrager al. BertusMichielsen vroeg in Duitsland: Gerrit kunde gij mee die je Franse leider gin gesprek on gaon. Gemakkelijk zee Gerrit... as ie mer Meulenschots verstaot.” Na 20 pilskus bij de Faos kruipt de maot van Jan midden over de straat, precies over de witte streep nor huis. De pliesie ziet ut en vraogt aan jan: hij is toch nie zat? Ik zeg welnee... hij probeert die witte streep op te rollen!” Een zeer sterke sau- wel! Als „de eerste Gilzer Gezinsver- I zorgster” kwam Kees Vermeeren in H de hoedanigheid van „Neeltje van de Wijk”. Hij maakte het ons wél moei- I lijk! Iedereen kan weten dat we ver- I re van „preuts” zijn, maar we blij- ven erbij dat we sauwels fijntjes moeten houden. Pikant af en toe... 'i welkom. Maar als pikant aan de lo- sa pende band „dubbelzinnig” wordt dan menen we de sauwelaar op het verkeerde spoor. Of de luisteraar na tuurlijk... daar heeft U weer gelijk in!! Tóch doet Kees er goed aan uit zijn andere, rijke kwaliteiten, te peu ren! De „stijve-pap” liep als een ro de draad door zijn héle sauwel, het zitten op een ouderwetse plee was leuk. „Ik ben de enige gezinsyer- zorger mee unne mes'kesnaom. Des de schuld van oonze pa, die haj nie goed gekeken bij nen geboorte. Dè was ok moeilijk, want ut was alle- maol nog zo klein en ik haj gin kleren aon. Ik ben een geëvrouwei- peerde man, in Gils zeggen ze... een verwijfde vent. Op ut eksaomen moes ik un handgreep doen mee mun linkse haand. Dè was nie moeilijk... want die heb ik twee. Mer bij de theorie vroegen ze: van welk mate- riaal is een glazen oog gemaakt? Irst wiest ik ut hillemaol nie, maar dun eksaminateur hielp mij goed op weg. Ik zeg: natuurlijk... van glas... want ge mot er dur kunne kijken. Mun collegaas draogen een naomkaortje op durre linkse boezem. De meensen mogen natuurlijk nie weten hoe de rechtse heet.” Paul Houtepen Was hij vorig jaar „dun akteur”, nu maakte Paul Houtepen een sterke akt van zijn opkomst. Hij was Bel gische duivenmelker, kompleet met duivenmandje, de onafscheidelijke uit het jaar blok stammende Belgische konstateur, en.de bijbehorende pet op ’t hoofd! „Allee, allee, wè iest hier toch druk zunne. Zen gullie allegaor duiven melkers? Ge zou ut pertang zeggen. As gullie nog nie geringd zet hè, dan willuk gullie sefkes wél elfkes oonder oew vleugeltjes blaozen. Mee munne blauwe doffer hè... dor heb ik al duzende praizen mee gewon nen. Nou ja... düzenden? Toch zeker 3 praizen! Lest bennik nog bijna kampioen geworden mee munne blauwe. Mer ik had pertang munne konstateur vergeten. Ik roep tegen oons Merie: haol us vlug munne konstateur. Holt ze toch Fraanske de Leur.” Als ambtenaar met een gouden schop kwam Janus Pelkmans „De wegwerker” gestalte geven. „Ze heb be me spiegieters getest. Ze vonden me te licht vur zwaor en te zwaor vur licht werk. Lest ben ik op de Rijen. Stopt unne auto. Vraogt de chauffeur: witte gij hier dun luie hoek? Ik denk eens nao en denk... ik kan men collegaas toch nie ver- raoien. Ik zee nee. Mer efkus daor- nao zaag ik ze toch de Mariostraot in-rijen. En wè ze tegenswoordig nie bij ut grofvuil zetten hè? Lest ha iemand zun vrouw erbij staon, mee een tientje in dur haand. Die daacht er hil gemakkeluk vanaaf te komen. Ge ziet dè we een oranje-vest drao gen? Oonze opzichter niet... dan zien we um te wijd aonkomen. En die gatjes in dè vest zen gin kogelgat - jes, nee... dor kan ut zweet dur uit. „Ik ben nouw zjuust nor de zje- hova’s overgestapt. Dan meugde elke zaterdag belleke trekken. Ge hoef nie weg te lopen zoals vruuger, ge meugt nog blijven staon ok. On oonze pas toor hee, door hee ik veul aan te daanken. Ik maag op zunne toren gaon staon, om mun duifkes los te laoten en ze vliegen te leren. Mer ik heb toch unne fars gehad in dieje toren. Ik laat er één vliegen. Ik kijk... en zie een bordje... hier woont unne uil! Ik draai ut bordje weg en dur staot un fleske zjenever. Ik nim dè mee nor huis en schrijf op dun aachterkaant van ut bordje; hier heb be de uilen gewoond. Toen ik weer kwaam stond er op ut bordje: hier zulle gin uilen mir wonen!” „Ik moet jullie zjuust nog sefkes vertellen van die voetbalmats.” (Toen iemand in de zaal zei „mats”, sloot Paul dankbaar aan met: „Ja... mats ...en as gai gère hier staot dan kom- de mer zunne!”) De strafschop die Loo-ieke bij de comervlag deed schieten, de parkeermeter waarop datzelfde Louike zich wilde wegen na die enorme misser, de rode lamp maakte voor Paul het einde in zicht. „Ik denk dak mun duiven moet gaon inmaanden. En dan moet ik nor ut fist. Mun opa is 25 jaor bij de pad vinders. We krijgen dan soep, friet, en misschien hors-duiven. Zal ik gul lie munne blauwe doffers us laoten Zien? Sakkerju... as oons Merie er mer gin duivensoep van gemokt hee!” (Dat sloeg dan uiteraard op de lege mand!) De C.A.O. (Collectieve Alledaagse I Onzin); het verband om zijn hoofd I omdat onder het strijken van de was i de telefoon ging en hij het strijk- I ijzer tegen zijn oor hield; het gaan a kijken bij de Chinees of die iets had 1 om zijn pap stijf te krijgen; bracht hem via Achter de Tuintjes bij het l Gemeentelijk Snelbouwpreject. „Ut 1 zal nu wel vort gauw rond zijn... I want ze hebben de zaak al opgeme- s ten. Dè weet ik zeker want ik heb 1 terplaatse nagemeten.” „Op de Langenbergseweg stond de I pliesie net iemand op te schrijven, i Een prachtstuk van een vrouw, een I Surinaamse schone. Ze was dur ut I rooi licht gereeën bij het bord: Laag- I vliegende vliegtuigen verboden te I stoppen. Ge haj dè tegenspruttelen van die negerinnejuffrouw moete I horen. Mij sein hier so gewend aan I die discriminatie. Mij denken als I jullie mogen doorrijden bij die groe ne licht, mij dan sal halfthouden. En 3 als jullie dan stoppen bij die groene licht, mij dan wel sal moge door- i rijden. Dan bijna sein boem-ho tegen die fliegtuig. Piloot niks nie snappen van die discriminatie.” Kees was goed in zijn vondsten I rond de burgemeester die hij in de Nieuwstraat tegen het lijf liep; de bikini-politiek; de bijverdiensten van Gerrit als wethouder en ook de straatnaamgeving rond burgemeester 9 Krol. Origineel was het vragen naar I de tijd bij de Fa. Thielen, niet min- I der de dialoog met twee vrijgezellen. „Naomen zal ik deze keer nie noe men, dè hek beloofd aan Theo en a Piet!” Het slotwoord was toen aan de 1 jury. Voorzatter Albert de Koek kon I na enig beraad Toon Hessels opper- I sauwelaar noemen, onder de woor- I den: „Grote klasse!” De plaquette, I wisselbeker, bloemen en een reeks van geschenken en slotwoorden van Leuttappers-voorzitter Cees Roe- lands sloten een goede sauwelavond af die maar één nare bijkomstigheid I had; buikpijn van het lachen bij uw NVE I Het groene blaadje was er niet meer bij rond Nico-Tine, zodat hij tot twee keer toe naar de dokter ging. „Dun irste keer kreeg ik twee daogen driemaal daogs een lepel bijenhoning vurgeschreven. Toen ik terug ging omdet-dè nie hielp zei dun dokter: tien diepe kniebuigingen maoken. Ik vroeg: er veur of er nao? En waor komt ut vur in de plaats?” „Giesteren stopte er een vrachtwao- gen van Batavus en die vraogt aan mq: waor woont dun Braok? Ik zee: kende gij Broenen? Hij zee: Hoe moet dat? Op weg nor de slaoger kom ik tussen de sjienezen deur. Ik haol diep aodum... jao... dan hedde al wir vur een paor uur gegeten.” Nao dek alle kaffikskes heb on- gedaon kom ik op De Tip. Dor gao ik splitje kijken, bq de AMRO-baank. Witte gullie waorom ut zo lang ge duurd hee vur dettie bouw kaor was? Ze konden nergens hypotheek krij gen! Op De Tip staot een vaoder mee zeuven keinder op de bus te wachten. Munne waandclstok ging tik... tik... tik... op de plavuizen. De bus die kwaam, de 7 keinder mochten erin, mer toen was de bus vol en moes vaoder blqven staon. Zee’tie tegen mij: ge moet een rubber dopke on oewe stok doen dan tikt ie nie zo hard. Ik zee... jao... as gij er irder een rubber dopke op haj gedaon had- de nouw mee de bus meegekunnen!” De tweede sauwelaar kondigde Prins Frie aan met: „unne Mile goeie fijne aanwinst. Unne debutaant. Kom meensen, help um mee applaus over de irste zenuwen hin!” Hij bracht de creatie „de doorgewinterde student”. Een wolle muts, een tafelkleedjas, een enorme sjaal, accentueerde het „doorgewinterde”, zijn manier van kijken, de wijze waarop hij alle tijd nam, gaf gestalte aan de student! Een fantastische opkomst! „Op de MULO kreeg ik les van ut hoofd. Nouw ja... hoofd... zunne kop had ie!!” (Wim keek opvallend lang naar Gerrit Boemaars, maar we we ten niet zeker of dat ergens op sloeg, Red.) „Over dieje kop hè. De diepte kon wel dur de deur, de bridte nie. Vur de irste les ging ut al fout. Hij liep de stijl er bijna uit. Ik zee: pre- - beer ut us mee un aonloopke. Hij dee ut nog ook! Meense-meense, wè unne klap!!” Toen de microfoonver- binding uitviel omdat Wim op de draad ging staan scoorde hij een tien- plus door de opmerking: „Ik maag nie op dè touwke gaon staon zeggen ze nouw. Jao... mer dè wies ik nog nie. Hadde ze irder moeten zegge, de zijkers!” Dat heet dan debutant! Het opstel over de hond en de zeug die zijn biggen op at, beschreven we reeds eerder in een sauwel, dat slaan we dus over. „Inne keer heb ik ut hoofd op zun knieën gekregen. Hij vroeg mq: ik ben mooi, is dat verleden of tegen woordige tijd. Ik zee: tegenwoordig zeker nie en vruger, dè betwijfel ik ok! Unne aandere keer kregen we seksuële vurlichting van um. Hij startte de film en ging weg. Lot’er nouw dieje film aachtersteveuren in zitten. We zagen een pas geboren baby in ut niet verdwqnen, de ex- moeder vlug uit bed stappen, gelijk in durre trouwjurk, in de vierde ver snelling teruguit nor ut gemintehuis, waornao we aon ut slot ut begin zagen... en dè was ut einde!” Had Wim nog meer sterke onder- Na leuke vondsten over „ik ben gekomen omdè gullie gekomen zet, etc. etc. vond Fien de tonpraoterij” vergelijkbaar met de ruimtevort. Durzwammen. Dè doen ze in Gils wel meer, mer dan worre ze er vur betaold. Ik heb dun burgemister lest nog unne goeie raod gegeven. Tij dens de raadsvergadering moette oew schoenen in de kluis zetten, dan kun ne ze oew niks in de schoenen schui ven. En ge moet vur ut gemintehuis unne schone tuin aanleggen, dan kunde ge ze om de tuin laaien. Heb ben jullie trouwens die gekke mas ten in de tuin van de burgemister gezien? Dè zen schijnwerpers, recht op ut industrieterrein gericht, dan kunne ze de lange Krien in jje gaoten houwe. oonder. Zo plat as un dubbeltje. Cees derbij gehaold en dor vroegen ze j aon... is die kat van jouw? Cees kekt us goed en zee... nee... zulke plat- I te katten hebben wij nie!” De losgebroken aap; wethouder v. 1 Gooi die in zichzelf liep te praten op De Tip; het polstaske van de amb tenaren; de drie Banken op De Tip; de dreigbrieven; en de straat naam geving, bracht ons weer bij Gerrit. „In Meulenschot wilden ze een straot I nor Gerrit noemen, mer Gerrit zee... ut zal nie gebeure, ik laot nie over mun eigen lopen! En Cees Been- ackers hè... die kan ut ok zeggen... zo langs zun neus weg!” Jan sloot met Van Baaien die sa men wilde gaan met Kern ’75. „Ze beginnen met een dialoog waarin al les objectief wordt bekeken. Er wor den suggesties gedaan, met als re sultaat een diplomatiek debat met veel discussiëren, discuteren en in terrumperen over de diverse aspec ten. Dan komen ze in het stadium dat ze in principe unaniem loyaal tot een concrete conclusie komen. Desal niettemin winnen ze nog een advies in over de materie en krijgen de lo gische analyse dat het van essentieel belang is een compromis te sluiten en dat een coalitie per definitie het beste alternatief is!” Moest de ambtenarij eraan ge-* loven bij Fien, een goede vondst was zeker ook: „ik vroeg on munne man, kom'de me nog een kusje geven vur ik gao sauwelen? Hij vroeg, kunde ge rekenen? Ik zee ja. Hij zee, reken dan mar nergens op! Het spel van het jaor was wel „Spiel ohne Gren zen”, mee Hans als aanvoerder. Heb be jullie um al uns lest zien staon? Munne buurman zee: Carolientje, as ge geluk wilt hebben moette een hoefijzer on de waand hangen. Ik dee ut, hil de muur kwaam omlaag! Ik ha vergeten ut pèèrd van ut hoef ijzer los te maken!” Via de sex, de Blaosbalgen en Dun Door, de Ban ken op De Tip, de verkoop van de sauwelavondkaarten en het pruver- kusbal bracht Fien bij haar eigen vaoder. „Hij praotte tegen een glas bier. Hij zee: zuuk mèr een goei plekske dorbinnen, ’t-is er druk?’ Ofschoon Toon Hessels, in de ver tolking van Toontje Lager, al flink wat plaatsruimte innam met de in leiding, kunnen we er niet onderuit nog wat uit zijn, eigenlijk geen en kel zwak moment kennende sauwel aan te halen. Graag zouden we zijn entree bij de hahdboogschutterij be schrijven, helaas kan het niet. Wel: „Ik ben driemaal zat gewiest. Gies teren, vahdaog en mèrgen. Mun vrouw vindt dè nie goed, giester- aovond kreeg ik tóch blommen van dur aangeboden... mee pot en al! Witte gullie wel hoe ik on munne naorn Toontje Lager kom? Toen ik vroeger un meske der hand vroeg pakte ik haar benen. Ik ha gin suk- ses. Ik nor munne vriend. Hij zee, dè doedde ok verkeerd. Ge moét oew hand op durre buik leggen en zeggen: ik houw van jouw! Ik gao terug. Ze stond nog te waachten! Ik leg mun haand op durre buik en zeg met mun laagste stem: ïk houw van jouw. Ik zee... is ut zo goed want lager kan ik er nie meer bij. Ze zei: lager Toon tje!” Kostelijk was het lenen van pijl en boog van Dun Blauwe, het breken van de boog en het terugbezorgen. „Ikke mee unne rooie kop een wit voetje haolen bij Dun Blauwe in de Oranjestraot.” Op de terugweg van Soestdijk ging Toontje langs ut gemintehuis. Hij zag ut gemintewaopen aan de muur hangen en vroeg aan Gerrit: „is dè nouw dè waopen waor ze hier die bokken mee schieten?” De plannen rond De Tip, „die al jaoren bij De Kronen liggen” bracht hem bij de Duitse schutter. „Hij keek mij min- derjaorig aan en zei: „Sie sprechen siecher kein Duits? Ik: dachte joe van nein? De Duitser: Sie komme siecher von Gilze? Ik: Yes, yes, biet- te sjeun, braadwoerst, of wiederse- hen. De Duitser: Ah-ha, Sie kenne braadwoerst. Ik: Daar habe ich al van genossen, gosse, gosse! Das smakt nach slaai, mee aai, mee juin miet kartoffelen. Was er ien zitst heurt nicht darrin, was er niegt inzitst soltte erien zitte mosse. De Duitser: Bei uns!!... die Braadwoerst viel... und goetü! Ik: von de zommer, op das Steinakkerplein, op die braderie, door gooie ze ziech miet braadwoerst kapoet! De duitser: braderie... das iest niechts. Bei uns!!!... in die hei mat!!... habe wier wienkel vol mit braderie!” (Toen kregen we maag krampen van het lachen en weten we ’t niet meer!!)

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Gilze en Rijen - Weekblad Gilze-Rijen en Weekblad Gilze en Rijen samen | 1978 | | pagina 10