°Pgelucht
12
JF n
15
Jolanda
Jolanda
naar
de
Het
Annelietje
Een bloedhete zomerse dag en idioot veel zin
in een softijsje. Fiets gepakt, op naar het
station. Voor een rood stoplicht moest ik
wachten. Aan de overkant van de weg zaten op
een terrasje een paar mensen. Een van hen,
een man, maakte vreselijk leukeopmerkingen
'Hallo schatjewil je wat van me drinken?
Wat een lekker kontje heb je toch. Vinden
jullie haar geen lekker ding? Ach, nou rijdt
ze door
Zoals gewoonlijk totaal geen sjoege gevend,
fietste ik door toen het licht op groen
sprong. Me ondertussen wel tamelijk ergerend.
Bij de ijscoman groeide mijn irritatie. Ver
gezeld gaand met vette knipogen kreeg ik mijn
ijsje aangereikt. Het wisselgeld kreeg ik
terug met een paar klopjes op mijn hand.
Minder genietend dan ik normaal gesproken
van een ijsje doe, fietste ik al likkend naar
huis terug.
En ja hoor, toen ik een meter of tien van
het terrasje verwijderd was, werden me weer
allerlei opmerkingen naar mijn hoofd gesling
erd. 'Mmmm, wat is likken lekker hê? Ik kan
ook heel lekker likken'. Er knapte iets in
me. En terwijl ik riep dat likken echt hééél
lekker was, keilde ik de rest van het smel
tende softijsje in het gezicht van die leuke
meneer. Raak!
De scheldwoorden waren niet van de lucht.
'Teringwijf, rotgriet'. Ik riep nog zoiets
als dat ik dacht dat ik zo'n schatje was,
maar of hij dat nog heeft kunnen verstaan...,
Het schaars verlichte gebouw staat als een
lichtpunt, gehuld in duisternis. De wind
giert er omheen. Het gebouw laat zich niet
maar zo omwaaien. Aan de voorgevel hangt de
grote, mooie, ronde klok. Nog tien minuten,
minstens. Het zou leuk zijn als het hele
zooitje ineens in zou storten. De grote
stenen en de klok zouden dan bulderend
beneden komen. De gele borden, met hun
vertrektijden, zouden niet meer bestaan:
tijd zou even verdwijnen.
Ook zij is in duisternis gehuld. Ook zij
straalt een licht uit. Ook bij haar blaast de
wind door haar haren. Het is nog zomer, de
stemming van de winter die komt, ligt in haar
hand
Als ze recht vooruit kijkt, op de zwart
bruine ijzeren balken, die boven de zwarte
kolen uitstekenze zucht. Als ze daar
naar kijkt is het net of ze hier alleen zit.
Alleen Op de rugleuning van het groene
bankje. In feite zit ze er ook alleen,
gevoel van verbondenheid is immers al
verdwenen
Ongeveer twaalf uur 's nachts en ik ben op
weg naar een feestje. Vlakbij mij in de buurt,
de moeite van het fietsen niet waard. Loop
ik rustig door de uitgestorven Heuvelstraat,
hoor ik ineens vlak achter me: 'Hallo schatje,
waar ga je heen? Mag ik met je mee?'
Meestal versnel ik mijn pas wanneer ik door
de een of andere idioot achtervolgd word,
maar daar had ik dit keer geen zin in.
Woedend draai ik me om en zeg dat hij op
moet lazeren en dat hij anders een flinke
kleun tegen zijn kop kan krijgen. Blijkbaar
niet gewend aan een dergelijke reaktiedoet
het mannetje verschrikt een paar pasjes
achteruit en zet het daarna op een dom sukkel
drafje.
Ineens in een veel beter humeur vervolg ik
mijn weg.
Het is zijn winter tegen de hare. Ze weet
dat ze voor zichzelf zal kiezen. Altijd.
Nu ook. Al was het maar om de verandering.
Omdat ze er nu sterk genoeg voor is. Om
erger te voorkomen.
Genoeg, denkt ze. Het wordt natuurlijk haar
winter. De verbintenis, de keten, was toch
al doorbroken. Ze staat op en loopt naar de
rand van het perron. Voor haar ligt de
zwarte massa. Nog even zwijgen, dan losbarsten.
Ze zou ook zomaar weg kunnen lopen. Nee,
ze is veel te nieuwsgierig naar zijn reaktie.
Ze draait zich abrupt om en kijkt hem aan.
Lui, denkt ze. Langzaam, zeker, duidelijk
spreekt ze haar woorden. Hij zit nog als
voorheen, als een zak zand. De lucht om haar
heen is zwaar beladen met ironie, windkracht
tien. Ze heft haar kin en kijkt de wereld
weer in.
Als ze terug loopt, naar huis, is haar pas
zeker. De klank van de hakken tegen de stenen
maakt de lucht voldaan. Ze ademt diep naar
lucht