6
7
stiekum naar toe kon. In de winter waren veel weilanden onder
water gelopen. Dan kon er geslibberd en geschaatst worden.
Gewoonlijk waren er spiegelgladde slibberbanenwaar men met
de klompen over kon glijden. Ook werd er geschaatst, maar
vele kinderen hadden die toen nog niet, omdht die nogal duur
waren, en het geld schaars was.
RUITJETIKKEN
Als de avonden langer gingen worden kwam de jeugd in aktie.
Op een vensterraam werd met een penijs en een kort touwtje
waar een steentje of aardappel aan zat op de venster gehangen,
leder huis had toen nog vensters, die 's avonds dichtgingen.
Aan dat steentje of aardappel werd dan een lange draad van
stopgaren gedaan. Met die draad in de hand ging men dan een
eindje van de boerderij ergens achter zitten. Zo dikwijls men
die draad los liet, tikte dat voorwerp op het venster.
Iedere minuut hoorde men zodoende geklop pp het venster. Er
waren toen nog mensen, die dan bang werden en aan geesten,
heksen of spoken geloofden. Ook waren er die meteen naar
buiten kwamen en probeerde de daders te pakken. Dat viel altijd
wel niet mee. Als twee boerderijen net tegenover elkaar ston
den, dan bond men een touw aan de klink van beide deuren.
Als dan het ene gezin de deur open deed en het andere gezin
daar ook mee bezig was, trok het ene gezin de deur van het
tegenoverwonende gezin weer dicht.
Het was allemaal een onschuldig vermaak, dat geen geld kost
te en waar de jeugd zich heerlijk bij uit kon leven.
en ook om de voorste dam steeds te verstevigen voor het steeds
stijgende water. Was de kolk ongeveer leeg, dan werd de
glibberige vis met de hand op het droge gebracht. Snoek, kwap,
toen zo genoemd waren vooral de soorten. Kwap was eigenlijk
een soort meerkool, leek goed op paling, maar was veel groter.
Dan ging men in de modder vooral onder die stronken en boom
stammen paling zoeken. Als alles klaar was werden de dammen
weer opgeruimd, zodat het water weer kon doorstromen, en zo
ging men tevreden huiswaarts met een grote volle emmer vis,
die dan thuis heerlijk gebakken werd. Men at dan echte verse
vis
Het krioelde overal van de vogels, voor de hedendaagse mens
bijna niet te geloven. In bossen, struken, bomen en onder
de pannen en rieten daken, overal woonden vogels.
Het kwam voor dat er wel tien mussennesten in een grote
oude pereboom woonden. Ook langs slootkanten en mutsertientjes
woonden overal vogels: zwaluwen en leeuwerikken werden ge
woonlijk niet uitgehaald, dat waren nuttige vogels. Bij de
andere vogels werden die eitjes uit het nest gehaald en dan
thuisgekomen werd in ieder eitje twee gaatjes geprikt en de
inhoud eruit geblazen, en in een pan gebakken. Het lege eitje
werd dan aan een draad geregen enin het woonvertrek aan de
zolder gehangen. En zo zag men bij vele gezinnen van de ene
hoek naar de andere, in het woonvertrek lange rijen van ge
spikkelde vogeleieren, zowel grote als kleine in alle vormen
en kleuren. Ondanks dat hoorde men toch het hele jaar door
vogels zingen, sjierpen en schreeuwen.
Voor de vogels was er altijd voedsel
genoeg. Er werd veel graan gezaaid,
er was veel onkruid, verschillende
bomen, struiken en alle soorten C
grassen, die zaden en vruchten voortbractitenzodat*ze in de
wintermaanden ook geen gebrek hadden aan voedsel.
Niets was verontreinigd of bespoten. Puur natuur, zoals de
schepper het zo mooi geschapen had. Alle vruchten en zaden,
die in de natuur groeien werden geplukt, gegeten of voor de
winter bewaard. Appels en peren werden in het hooi gestopt
om nog langzaam verder te rijpen. Dat noemde men een appel-
of perenmook. leder kind had gewoonlijk wel een appel of peren-
mook in het hooi verstopt zitten, waar hij dan in de winter
T
J