Vreemdelinge nBeleid
ekonomiese
’’gast”-arbeid.
behoefte
voor
naar
was
’TW
Ekonomiese behoefte is afhankelijk
van het moment. In een overspannen
arbeidsmarkt -zoals in de jaren
zestig- is eerder vraag naar ar
beidskrachten dan in een tijd van
ekonomiese teruggang, zoals nu.
Er worden thans geen of nauwelijks
buitenlandse werknemers aangetrok
ken en de werkloosheid onder hen
neemt enorm toe. Vanuit de gedachte
dat de buitenlandse werknemers wer
den geworven om hun bijdrage te
leveren aan de ekonomiese groei,
werd hun werk meestal als tijdelijk
beschouwd. Terugleen naar hun va
derland was voor de hand liggend:
óf na voldoende verdiensten cm
thuis een beter bestaan op te bou
wen, óf na ontslag bij stagnering
van de groei. Hst eerste is nauwe
lijks, het laatste veel gebeurd.
Echter, de meeste buitenlandse
werknemers hebben hun gezinnen naar
Nederland geha aid. Een recht dat
door internationale verdragen en
Nederlandse wetgeving is geschapen.
Vreemdelingen zijn dus in veel
grotere mate dan is voorzien mede
burgers (mede-landers?) geworden.
Gastarbeid is permanent verblijf,
al dan niet met werk geworden.
In de jaren zestig kwamen de eerste
grote groepen "gastarbeiders" naar
nederland. Kollektief geworven in
de daarvoor in aanmerking kcmende
landen (Turkije, Marokko, Joegosla
vië etc.) kwamen ze in het bezit
van een arbeids- en verblijfsver
gunning bij van te voren gemelde
werkgevers arbeid verrichten. De
fabriek leverde de arbeidsplaats,
de buitenlander zijn arbeid. Verder
ging in het algemeen de bemoeienis
van het bedrijfsleven niet. De
huisvesting, scholing en kulturele
ontwikkeling werd een zorg
de overheid. De eerste -en
later bleek rampzalige- fout
genaakt: de werkgever kreeg bij
de werving niet de plicht opgelegd
om zorg te dragen voor een woon-
en leefklimaat dat de absolute
voorwaarde vormde voor de kcmst
van buitenlandse werknemer. Die
taak bleef voorbehouden aan de o-
verheid en door deze loskoppeling
bleef de ekonomiese behoefte bepa
lend voor de verving en werd het
bieden van een menswaardig bestaan
restpost op de begroting.
Steeds temperend onderwerp in huidige verkiezingsstrijd is de aanwe
zigheid van 'de buitenlanders', zowel de voormalige rijksgenoten als
de buitenlandse werknemers. Steevast wordt lijsttrekkers gevraagd of
zij de buitenlanders" willen terugsturen nu het ons in ekoncmies op
zicht slechter ^at en er steeds meer wordt "geprofiteerd" van de socia
le voorzieningen, waarvoor de werkende nederlandse bevolking de lasten
opbrengt. Een enkele rechtse splintergroep uitgezonderd, wordt door de
politici van alle partijen steeds geantwoord dat buitenlanders rechten
hebben verworven in de tijd dat wij ze nodig hadden en dat we ze nu niet
kunnen afdanken. Bovendien verplichten internationale verdragen (met
Suriname of Europese landen) ons om bijv, gezinshereniging toe te staan
en zo nodig bijstand te verlenen.
Maar de vragen blijven kernen en getuige van een angstwekkende mentali
teit. Kennelijk is het argument van de verworven rechten niet meer over
tuigend en moest de lijsttrekker van het CDA tijdens een diskussie-pro-
grarrma voor de TROS-radio op 2 mei jl. zich uiteindelijk verweren met
de stelling: "Maar wij hebben het vreemdelingenbeleid gedurende de af
gelopen drie jaren al aanzienlijk verscherpt". Wat voor een beleid werd
en wordt er gevoerd in de marge van de (inter)nationale ekonomie?
«3
j
i- w