VOOR DE GEMEENTE ALPHEN EN RIEL KINDEROPVOEDINGS-PROBLEMEN w. w. 7 f f f f Rector Bekkers op de Boerengezinsdag te Alphen Uitgave: DruIckerij de Jong, Baarle-Nassau - Tel. 231 bij te Korting Ziekenfonds 2X f 2,25 f f 10,- 8,- 3,— 4,50 10,50 ZIEKENFONDSLEDEN Het zal U misschien al bekend zijn dat sinds 1 Januari 1955, deziekenfondsen, ten behoeve van haar leden weer kortingen geven op montuur en/of glazen Voor leveringen die voor 1 Januari zijn ge schiedt, zal het Ziekenfonds in principe geen vergoeding verstrekken. Ten aanzien van bril- voorschriften, die na 22 December zijn ont vangen, zal wel vergoeding mogelijk zijn, mits de aflevering na 1 Januari is geschied. Voor kinder-monturen is de vergoeding niet 75 pct. van de verkoopprijs van het mon tuur, doch 'n vergoeding tot ten hoogste f 6, voorkinderen tot 12 jaar en tot ten hoogste f 9,—voor kinderen tot 16 jaar. Bovendien hebben alle verzekerde leden, bij de Opticiën recht op de gebruikelijke zie kenfonds kortingen te wete 20 pet t e m. f 15,of maximaal f 3, Als voorbeeld: Een bril met glazen minste sterkte tot S4 of S-J-4 Personen boven 16 jaar- Montuur Glazen a f 4,— per stuk van de niet tot inzet van zichzelf behoeft te komen, kan 'n echt lui kind worden. Wij als ouders moeten niet overdreven bang zijn dat ons kind op straat met al dat verkeer gemak kelijk een ongeluk kan krijgen, we moeten er niet altijd schrik voor hebben dat het kind veel rommel zal maken of zich veel vuil zal maken, enz. We zouden op de duur alle leven uit het kind halen. Van de andere kant moeten wij nooit te hoge eisen stellen aan het kind. We moeten geen prestaties aan het kind vragen waar het onmogelijk aan kan voldoen, het zou zo’n kind totaal ontmoedigen en in een vol slagen non-activiteit doen vervallen. Ook te veel lichamelijke arbeid van het kind vergen is verkeerd, het kan dat werk nog niet aan en raakt lichamelijk uitgeput en verzwakt, zozeer dat het na enige tijd helemaal niets meer kan. Het wordt dan een lui kind, maar U bent de oorzaak! Om luiheid bij ons kind te voorkomen moet men zorgen dat het kind alles wat het doet met plezier doet. We moeten het kind aan moedigen, we moeten meeleven, meehelpen, 'n beloning geven, enz. Het kind moet initia tief kunnen ontplooien, moet zelfstandig bezig kunnen zijn, moet zelf voldoening krij gen in eigen prestaties, er moet een goede verhouding zijn tussen werk en ontspanning, alles dus op tijd. Het waarderen van rust, na ingespannen arbeid kan een waardevol middel zijn om de concentratie bij het werk op peil te houden, en dusluiheid te voorkomen. Tenslotte, maar niet op de laatste plaats, is het voorbeeld van de ouders van groot gewicht. Hun houding ten opzichte van in spanning is voor een zeer groot deel mede beslissend voor de opvatting van de arbeid door het kind. Ouders, probeert uw voordeel te doen met deze wenken, uw kinderen kunnen er alleen maar wel bij varen. W. W. koppigheid vooral in die geval- een persoon zich verzet tegen en dit verzet langere tijd een vasthouden van eigen huizenbouw meer grond af als er winnen is door inpoldering. Wat moet er gebeuren met onze kinderen? Emigratie, industrialisatie, studierichting, het vrije ambacht? Het zijn alle bezorgende vragen. Wij, zijn kwetsbaar in ons gezin, omdat Ave vele richtingen zullen moeten kiezen voor onze kinderen. Wij zijn ook kwetsbaar in ons bedrijf, omdat we de productenafzet niet in handen hebben. We zijn afhankelijk van het weer, zon en regen. We zijn in onze stal van vele factoren afhankelijk. Er is zoveel wat we zelf niet in handen hebben, we krijgen tegenvallers, tegenslagen, maar de boer weet dat enkan dat aan! Hij zal altijd wel blijven klagen, maar dat zijn we gewoon. Want: „Als de boer niet klaagt en de pastoor niet vraagt, vergaat de wereld”. Wat de boer siert is een diep godsdienstig leven, hij is trouw aan priester en Kerk en bezoekt vaak de H. Mis, ook in de week. Vooral in de wintermaanden moeten we vast houden aan de traditie iedere dag één of meerdere uit het gezin vertegenwoordigt in de H. Mis. Helaas laat dit ook in onze goede Brabantse dorpen nog veel te wensen over. Dat de boer nog trouw gebleven is aan zijn huwelijksopdracht siert hem in hoge mate. Maar deze opdracht is nu moeilijker als vroeger in de tijd van onze ouders. De rijkdom van het grote gezin is een grote rijk dom. Maar zal onze jonge boerenstand dit alles aankunnen in de toekomst? Dit is voor ons een grote zorg. Wat we nodig hebben is op de eerste plaats ’n diep godsdienstig leven en op de tweede plaats zin voor arbeid. Zijn deze beide verzekerd, dan is komst verzekerd. De N.C.B. omvat het bisdom De en Breda en is verdeeld in 16 kringi in gen die alle verschillen in mentaliteit. Gedeel telijk is deze mentaliteit te verklaren uit de aard der grond. Men zegt wel eens: lichte grond, lichte beestjes; stijve grond, stijve ossen (gelukkig is dit een gezegde van de beesten). Maar we zouden toch ook kunnen zeggen dat in de kleigrond de mens veel stugger is, uit de stugheid der grond is de koppigheid, de vasthoudendheid te verklaren van de mens en dit kan 'n deugd zijn. We mogen zeggen dat n boer die niet werkt van de kaart gaat, maar ook dat ’n boer die geen godsdienst heeft, zoals in sommige streken van Frankrijk, veel en veel dieper ongodsdienstig is als n ander mens. De oude Brabantse boer stond met één been op de aarde en met het andere been in de hemel. Zullen wij in staat zijn die trekken te bewaren? Zal het boerengezin nu en in de toekomst zo blijven, dat God er een priester kan komen halen, dat God er een kloosterroeping kan komen halen, dat God er goede katho lieke huwelijken kan halen? Ja? Dan is de toekomst veilig. kind zegt, dat het alles gerust kan vertellen, dat het geen straf zal krijgen. Men moet het dan ook geen straf geven, anders is het voor een volgende keer weer bedorven. Gevoelens van ijdelheid kunnen bij ’n kind vaak een belangrijke rol spelen om te liegen. Ze heb ben dit meegemaakt, ze hebben dit gekregen, bij hun thuis is alles zo, enz. Het ene sterke verhaal over het andere. Kortom, het beeld ontstaat van „opschepper”, „snoever”. Waar wij als ouders speciaal voor te zorgen hebben in betrekking tot leugenachtigheid van onze kinderen is: dat wij hen van kindsaf aan moeten bijbrengen een grote waarde te hech ten aan waarheid en waarachtigheid en dit moeten we zelf doen door woord, maar ook en vooral dóór voorbeeld. Wat we bij onze kinderen ook mee kunnen maken is een neiging tot luiheid. Luiheid ontstaat bij het kind vaak ten gevolge van een slechte lichamelijke gesteld heid; daarom is een onderzoek naar de licha melijke toestand van het kind een allereerste vereiste. Bloedarmoede, zwakte na ziekte, ondervoeding, stofwisselingsstoornissen, en slechte slaap enz. kunnen oorzaak Zijn dat het kind niet „fit” is en men gaat dan al gemakkelijk zo'n kind van luiheid beschul digen. Wijst een grondig lichamelijk onder zoek uit, dat er geen reden is om de oorzaak in die richting te zoeken, dan onderzoeke men nauwkeurig op welke gebieden het kind luiheidsverschijnselen vertoont, om zo ook van de luiheid te achterhalen. Verschillende maatregelen kunnen de lui- tegen wie hij zich moet verdedigen. Het kind i heid in de hand werken, b.v. verwenning: j®aat besef krijgen van zichzelf doordat het andere mensen en dingen tegenover zich gesteld ziet. Nu krijgt het kind de drang naar zelfstandigheid, naar het groeiend Ik- besef. De koppigheidsuitingen die daarmee samenhangen blijven bestaan tot het even wicht hersteld is en het Ik-besef voldoende sterk is geworden, terwijl het kind zich door zijn omgeving ook niet meer bedreigd voelt. I Koppigheid komt herhaaldelijk voor, wan neer de ouders, om het zich gemakkelijk te maken, hun kind te veel toegeven. Men loopt dan gevaar, dat de koppigheid door het kind gebruikt gaat worden om in zijn wereldje te ■yranniseren. Hetzelfde kan men ook krij gen, wanneer het kleine kind door ziekte of zwakheid langere tijd moeders bijzondere aandacht nodig heeft en men het kind meer ontziet en verwent dan goed voor hem is. Koppigheid uit zich bij het kind in: stam pen, schoppen, de boel kapot maken, ruzie maken, kwaad worden, huilen, plagen, niet meer luisteren, enz. I Hoe is nu die koppigheid zo goed mogelijk te voorkomen? We zullen in die jaren van de verzets- periode (24 jaar) de drang naar zelfstan digheid goed moeten opvangen. Dit kan alleen gebeuren door de zelfstandigheid van Ket kind niet te verhinderen, maar deze in goede banen te leiden. Men bereikt het Bneeste wanneer men het gegeven gebod of Verbod handhaaft, maar tegelijk een beroep doet op de groeiende zelfstandigheid van het Kind. In het algemeen zal men er verstandig j ven, aan doen om opdrachten en verzoeken zo- die danig te formuleren, dat instemming gemak kelijk kan verkregen worden. Dus niet scherp zijn: „Jij moetmaar: „Zou je misschien eens eventjes Probeert een kind zijn eigen zin door te zetten, dan doet men er goed aan de weige ring en weerstand van het kind zoveel moge- 'ijk te negeren. Met praten schiet men in deze toestand toch niets op, negeer het kind alsof men het niet ziet en hoort. Blijft het kind Volhouden, dan is straf op zijn plaats omdat het kind tot inzicht moet komen, dat koppig heid niets uithaalt. Nu iets over leugenachtigheid bij het kind. Men moet bij het kleine kind rekening ■houden met zijn geweldige fantasieën; soms Vertelt het kind dingen die het graag gezien en beleefd zou hebben alsof ze het werkelijk gezien en beleefd heeft. Men hoede zich er dus voor: fantasieën van het kind voor [leugens aan te zien. Een van de meest voor komende motieven waarom een kind echt ffliegt is: vrees voor straf. Het ontkent alles én liegt omdat het bang is straf te krijgen. ■Jm precies achter de waarheid te komen is .pan ook nodig dat men tevoren tegen het niet direct ons wezen treft. De veranderingen echter die ons wezen raken zijn veel erger. Het Bisschoppelijk Mandement spreekt ook hierover en spoort ons aan om toch onze persoonlijke godsdienst meer en dieper te beleven. Van de ene kant is onder onze mensen merkbaar ’n verlangen naar verdieping, ’n verlangen naar het wezenlijke van onze godsdienst, maar aan de andere kant zien we de geruisloze afval, de groeiende afval van de Kerk. Er is dus voor ons katholieken grote voorzichtigheid geboden, dit geeft grote bezorgdheid voor ons katholieken in het openbare leven. We mogen toejuichen de ontwikkeling der techniek, ’n ontwikkeling die razend snel gaat. Misschien is het mogelijk (ik weet het niet), dat we over enkele jaren in een paar uur met ’n raket naar Canada vliegen. We mogen ook toejuichen dat de sport zo’n voorname plaats in het leven van onze jeugd heeft ingenomen, ook de resultaten .van de sport van onze jonge boeren en boerinnen juich ik toe. Maar wat ik niet toejuich is, dat: én techniek én sport vat proberen te t om- mens moet de tech- en de sport dienstbaar maken. Het grote gevaar van onze tijd is dat we het verbonden zijn met God door de techniek en door de sport uit het oog gaan verliezen. Vele jonge' boeren spreken over alles, behalve over echt diepgaand boeren leven. Wij als boer zijn eigenlijk een beetje anders katholiek dan anderen, door onze verbondenheid met het leven op ons land, in onze stal en dan staan wij voor het grote probleem van: het jonge boererivraagstuk. We hebben 20.000 zandbedrijven, maar we hebben 30.000 gegadigden (jonge boeren tussen 15—24 jaar) voor deze bedrijven. Van de boeren- en tuinderskinderen van de lagere school kan éénvierde slechts boer of tuinder worden in onze streken. Wat blijkt hier uit? Op de eerste plaats: rijkdom aan kinderen. Op de tweede plaats: armoede aan grond. Gelukkig zijn wij nog rijk aan kinderen, gelukkig zijn onze boeren trouw aan hun Min 20 pct. t. e m. f 15, huwelijksopdracht, trouw aan hun ja-woord. i De armoede aan grond is niet op te lossen, ook al malen ze duizenden hectaren droog in de Zuiderzee, er gaat door wegen- en De Algemeen Geestelijk Adviseur van de N. C. Boerenbond, Rector W. Bekkers, sprak op de Boerengezinsdag over het onderwerp „Zal het boerengezin nu en in de toekomst zó blijven dat God er 'n priester kan komen halen, dat God er ’n kloosterroeping kan komen halen, dat God er goede huwelijken kan komen halen? Wanneer we de boerenstand van het ogenblik bekijken aldus Rector Bekkers mogen we zeggen dat de boeren van nu materieel vooruitgegaan zijn, ook cultureel omhooggegaan zijn en ook godsdienstig ge lukkig nog op peil zijn gebleven. In de jaren dat de N.C.B. nu bestaat, en dat is bijna 60 jaren, is er voor de boeren veel veranderd en veel ten goede. We hebben hiervoor veel dank te brengen op de eerste plaats aan O. L. Heer, vervolgens ook aan de pioniers uit de beweging, zoals Pater van de Elzen e.a„ maar ook aan vele vaders en moeders die meegeploeterd hebben om van de N.C.B. te maken wat hij nu is. Naast deze dank hebben we echter grote zorg, omdat dat diepe godsdienstige leven wat we nu nog bezitten, bewaard moet blij- krijgen op de mens, neen, het zou juist doorgegeven moet worden in 'n tijd' f gekeerd moeten zijn: de we heel moeilijk kunnen volgen, ’n tijd niek die sprongen maakt. Moeten wij deze tijd 1 met zijn ontzaggelijke ontwikkelingen, ont wikkelingen die zelf stormachtig zijn, toe juichen? Ik geloof van ja! Maar we moeten er ook enigszins bang voor zijn. Is nl. de boerenstand innerlijk sterk genoeg om te blijven wat hij is, om te houden wat hij heeft? Er zijn zovele veranderingen gekomen, veranderingen aan de buitenkant, die niet ons wezen, ons innerlijke raken, b.v. onze woningen, de inrichting van onze huiskamer, onze keuken, de manier van eten klaar maken enz. Veranderingen ook in onze kle ding. Dat de mooie Brabantse muts ver dwenen is met het komen van de fiets is heel natuurlijk en helemaal niet erg. Ook onze bedrijfsvoering is totaal veranderd. De driekwart hit voor de houten ploeg is ver drongen door de tractor met een drie-vier ploegenschaar. Ons bedrijf is volop gemecha niseerd, immers we moeten mee met de tijd, we kunnen niet achterblijven, maargaat ’t niet te vlug, zijn we niet te veel gemecha niseerd en misschien ook al vermateriali- seerd? Er zit gevaar in deze ontwikkeling, ofschoon dit nog niet zo erg is, omdat het Naast huichelarij, jaloezie en klikken, (waarover we een vorige keer gesproken hebben, komen we bij de kinderen nog ver schillende andere gebreken tegen, o.a. kop pigheid, leugenachtigheid, luiheid, nieuws gierigheid, spieken, spijbelen, stelen, verniel zucht, enz., enz. Op de eerste plaats iets over: koppigheid. K Koppigheid is een gedragsvorm die ont staat indien de mens zijn gevoel voor eigen waarde krampachtig wil handhaven. Men spreekt van koppigheid vooral in die geval len, waarin beter weten in volhoudt. Het is mening, terwijl men toch de onredelijkheid daarvan inziet. I In de kleuterleeftijd komen de meeste koppigheidsuitingen voor. Met het toenemen der jaren neemt de koppigheid af. Al in het eerste levensjaar zijn er aanwijzingen van koppigheid; vanaf het tweede jaar ontwik kelt de koppigheid zich vrij snel bij alle normale kinderen. De mate, waarin koppig heid optreedt, is individueel verschillend, hangt af van temperament, maar ook van de opvoeding. De leeftijd tussen twee en vier jaar is gekenmerkt door koppigheidsver- schijnselen. De verlangens van het kind op deze leeftijd worden niet altijd aanstonds vervuld en soms zelfs helemaal niet als dat beter voor het kind is. Er zijn ook andere kinderen die de aandacht van vader en moeder nodig hebben. Er zijn kinderen om- oorzaak heen gekomen voor wie hij moet wijken en I Verschilk Hr/ioon xx r nu' ■ri/'n m rv C*f" xror d od i’non II L i tn rJ i i i het kind dat te goed verzorgd is en niet geleerd heeft zelf de handen uit de mouw te steken, ’n kind dat nooit verantwoordelijk heid voor zijn daden behoeft te dragen en O ONS WEEKBLAD Nummer 5 29 Januari 1955 18,— 15,-

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Baarle-Nassau - Ons Weekblad | 1955 | | pagina 1