ar
t
.JE
Ad Van Gils
A
Een oorspronkelijk
kerstverhaal door
er 1988 - pagina 36
DE TILBURGSE KOERIER
Donderdag 22 december 1988 - pagina 37
De Sint Annakerk die in de 70-er jaren gesloopt werd.
t
IÉ
Wvs
•V
ling
de
X-
zegd
onde.
IF
XERS
>n je I
zelf i
Eigenlijk zou het verboden moeten worden om de
mensheid in deze verlichte tijden nog om de oren
te slaan met zoetsappige, sprookjesachtige
kerstverhalen. Voorbeelden zijn overbodig. U
kent ze wel. Vooral de verloren zoon of in zonden
gevallen dochter die op kerstavond huiswaarts
keren. Liefst naar zijn of haar oude, op sterven na
dood zijnde, vader of moeder. Terwijl de gierende
wind de dikke sneeuwvlokken voortjaagt door de
nauwe straten. Dat soort werk. Mooi hoor! Lekker
smeuig. Ontroerend. Maar de mensen pikken het
niet meer en gelijk hebben ze. Ze hebben net te
levisiebeelden gezien over Armenië en dan
smaakt dat mierzoete gezemel niet meer zo best.
Toch ga ik u zo’n onwaarschijnlijk verhaal vertel
len en mijn enige verweer is, dat het een verhaal
is dat gebaseerd is op feiten. Waar gebeurd dus.
Het begint, hoe kan het anders, daags voor het
grote feest.
Ad van Gils
(foto: Rob van Gils)
IER BOOM
IG BV
at 25
ilburg
1IJ.
:RS BV
it 47
oirle
1
•RS
IG B.V.
eg 296
ilburg
5
(ENNIS BV
t82
Iburg
4
IG BV
175
Iburg
srstraat 22a
Iburg
ir ze
hun
eens
pastoor
haar
same
had v
hij
r de
be-
altje
s er
zit-
ÉN BERTENS
IG BV
J 39
Iburg
J
;ar
IG BV
Oost 98
Iburg
>0005
i/IAN BV
ebaan 78
Iburg
<E
JEN BV
enstraat 52-56
ilburg
ARC BV
I3
son op Zand
■1553
RS BV
eg 87-99
Iburg
5
A BV
72-74
ilburg
3
ituurlijk niet. Hij zou nu in
ntig zijn, als dat wel zo
IEDRIJF
LDERS BV
at 144a
ilburg
Oost 102a
Iburg
MANS
traat 531
Iburg
IOVA BV
Noord 95
Iburg
5
.D. VEN
Noord 65
ilburg
’1411
de trein, die in
het westen het
lenstormde. Er
-in
itussen ver-
(erstmis had
moeilijk
nood te-
dan
OST BV
veg 92d
ilburg
5
IOST BV
/veg 92d
ilburg
5
De school
even staan,
r het hoga
een glimp
In de schaduw
van de koepel
IF
V
insstraat 24
Iburg
’0143
■n, dat
zo, in
als het
en wel
snel tot
was hij
jongere
die din-
i gebracht en de
start: «in de oor-
het gezin van
Wij noemden
ege die naam.
Goede men
maar rauw. Als goede bief-
zo rauw. Deden aan God
i gebod en lieten de boeren
dorsen. Hun zonen waren
:!g zijn ge
sorder, bijna
HALEN BV
Zuid 3
ilburg
>0015
RIJVEN
isjesstraat 11
ilburg
50022
Oost 102
57716
RIJN BV
/eg 6
Ivarenbeek
■3944
wel redding brengen. Maar Pieët
bad niet. Hij vloekte de sterren van
de lucht en zwoer dat hij nooit
meer één voet in de kerk zou zet
ten. En hij hield woord. De kerk
had voor hem afgedaan. Hij ver
langde van zijn vrouw en kinderen
dat zij hetzelfde deden. En dat valt
niet mee, met je neus tegen een
kerkgebouw».
«Wacht even. Ik geef het een
weg».
«Welkom. Dan ga ik int
der. Vooral met Ker:
vrouw Pieët het er knap
mee. Dan klaagde ze haar nooc
gen mijn moeder. Ze vertelde
telkens dat haar man wel niet
kerks was maar dat hij nog steeds
elke avond op zijn knieën voor het
bed lag. En ze bekende dat ze
toch zo graag weer eens naar de
kerk zou willen. «Nou», zei mijn
moeder, «dan moet je dat doen».
«Dat vindt d’n baas nooit goed»
zei ze spijtig. «Dan zal ik eens met
hem praten», zei mijn moeder en
dat deed ze. Ze sprong Pieët in
zijn nek toen hij vader kwam uitno
digen om naar Radio Oranje te ko
men luisteren. «Ik neem jouw
vrouw mee naar de nachtmis!» zie
mijn moeder vlakweg. «Ons Ans
naar de nachtmis?» vroeg Pieët
weet ik niets
het nu», zie
was dan dat.
omhoog i
ger de afgeronde tor
grote koepel oprezen
en hij voelde een vreer
heid over zich komen,
hij was niet zo beho
geen nostalgicus door
maar dit deed pijn. Dit
persoonlijk, hier was defir
Toen de pelgrim veel later In de
druilerige regen zijn weg terug
zocht naar het station, begonnen
- jawel hoor! - de klokken te bele
ren. Niet van de Sint Annakerk en
niet voor de nachtmis, maar van
het Heike voor de zo gerieflijke
avondmis. Hij dacht aan Annie in
Heerlen en de reerug, die onge
twijfeld al In de oven stond. Ach,
Kerstmis is ook al niet meer wat
het was.
gewoon nodig. Ik heb net de
schok van mijn leven gehad».
In korte bewoordingen deed hij
zijn ervaringen uit de doeken.
«Die kerk?» vroeg de ander op
verbaasde toon. «Die is al een
eeuwigheid weg. En dat is maar
goed ook. Het was een lijnrechte
bouwval. Ze moesten op het laatst
de muren met ijzeren stangen bij
elkaar houden. Wat mij betreft, op
geruimd staat netjes».
«Dat zal wel waar zijn maar ik vind
het toch jammer. Er zaten voor mij
veel herinneringen aan die kerk. Ik
ben er zogezegd tegenop ge
groeid. Wij woonden daar, om de
hoek, vooraan in de Sint Anna-
straat. Ik weet nog goed dat ons
hele gezinsleven als het ware
overheerst werd door dat enorme
gebouw voor de deur. Zal ik jou
eens wat vertellen. Het illustreert
precies was ik bedoel. Mijn vader
was een levenslustige man, vooral
in de weekenden, maar hij was
een gelovig mens. Hij ging elke
morgen naar de kerk. In de zomer
maanden als de ramen van het
priesterkoor openstonden, wist hij
het zo uit te pikken dat hij op de
seconde nauwkeurig in de kerk
was. Dan storïd hij voor het dak
raampje van de slaapkamer, jas en
hoed aan en wachtte tot de mis
dienaar aan de bel trok om de
komst van de pastoor aan te kon
digen. Dan roetste pa de trap af,
gang door, de straat over en het
kerkportaal in. Voor de pastoor
aan het confiteor kon beginnen zat
hij al keurig op zijn plaats!»
De ander lachte. «Mooi verhaal!»
«Ach, verhalen? Boekdelen vol
zou ik over mijn jeugd in deze
buurt kunnen schrijven. En op een
of ander manier speelt de kerk
daarin altijd een rol. Kunst, zul je
zeggen. Het hele leven werd des
tijds beheerst door die verrekte
kerk. Waar, heel waar! Maar dat
bedoel ik niet. Zal ik jou eens wat
vertellen?»
«Je bent al druk bezig!»
«Luister. Of wacht, eerst nieuwe
spoeling». Hij wenkte de kastelein
en vervolgde: «Als je het goed
vindt, ga ik je een waar gebeurde
geschiedenis vertellen. Past uitste
kend in deze tijd van het jaar. Een
kerstverhaal!»
«Nou zeg! En ik ben pas ziek ge
weest!»
»Nee, het is niet wat je bedoelt.
Het is historisch, begrijp je wel.
Het gaat over onze buurvrouw van
toen, vrouw Pieët. Niet gekend ze
ker? Nou ja, maakt ook niks uit.
Nogmaals, dit is echt gebeurd.
Luister».
«Als je er geen bezwaar tegen
hebt, pak ik eerst een keiltje».
«Ik doe met je mee. Van al dat bier
krijg ik een pens als een olifant».
Het verhaal
De borrels werden gebrac
verteller ging van st
logsjaren woonde
Piet Pieët naast ons. V
ze de kanaries, vanwege
Pietpiet, snap je wel? Gc
sen, maar rauw. Als gc
stuk, zo rauw. Deden
noch
maar
onze vrienden en we hebben de
dolste avonturen met hen beleefd.
Maar ik zou vertellen over de moe
der, over vrouw Pieët. Dat was een
lieve, zachte vrouw. Een mens met
een simpele natuurlijke bescha
ving. Vraag me niet waar ze dat
vandaan had, maar ze had het».
«Ik vraag niets».
«Zoveel te beter. Vrouw Pieët
kwam wel eens bij ons over de
vloer. Om wat te lenen, om haar
jongens bij ons van de zolder te
halen, je kent dat wel. Ze sprak
mijn ouders altijd aan met meneer
en mevrouw terwijl wij net als zij
gewone arbeidersmensen waren.
Maar ze vond gewoon dat dat zo
hoorde. Ze had het haar kinderen
ook geleerd. Keurig hoor. Als die
achterom kwamen, bleven ze ach
ter op de plaats staan en wachtten
tot er gezegd werd dat ze verder
konden komen. De vader was een
echte rauwe mieter. Van geen du
vel of hel bang. Hij kwam van Oos-
terhout, een voorvechter zoals dat
toen heette. Ik weet nog goed dat
we eens met de hele buurt aardap
pelen gingen steken op het vlieg
veld in Gilze-Rijen. Dat mocht van
de moffen. Tot ze zelf een voor
raadje nodig hadden en dan moest
je alles achterlaten wat je in een
dag hard werken verzameld had.
Maar Pieët pikte dat niet. O ja, hij
liet zijn aardappelen achter maar
voor hij de poort van het vliegveld
uit was, lag zijn stootkar vol met
afgezaagde bomen. En daar liep
hij brutaal mee langs de wacht.
Zo’n man was dat».
«Je zou over de vrouw vertellen».
«Komt er aan. Zoals ik zei, vrouw
Pieët en mijn moeder, dat waren
zo’n beetje vriendinnen van el
kaar. Dat lijkt vreemd, vanwege dat
«u» en «mevrouw» dat vrouw
Pieët tegen mijn moeder bezigde
maar toch was het zo. Ze stortte
haar hele hart bij mijn moeder uit.
Vooral op het gebied van het ge
loof wilde ze zo nu en dan het een
en ander kwijt. Pieët en zij waren
van oorsprong katholiek maar
deden er niets meer aan. In
eerste huwelijksjaren had hij
overhoop gelegen met de
in Oosterhout. Hij was toen werke
loos, ze hadden geen cent om
eten te kopen voor de kinderen en
hij was naar de pastorie gestapt
om te vragen om een beetje finan
ciële steun. Maar de pastoor gaf
niet thuis. Hij zei dat Pieët maar
flink moest bidden, dan zou God
weg naar de klanten. Zoals van
daag. Nee, niet als vandaag. Van
daag kwam hij terug van een be
vriende collega, waarmee hij een
gezellig dagje had doorgebracht
in Rotterdam. O nee, dat was gis
teren. Nou ja, wat maakt het uit.
Op de hoek van de Schoolstraat
aarzelde hij. Hier was vroeger toch
een kleine smederij? Zeker wel,
geen twijfel mogelijk. Hij was er
drie jaar lang elke dag langs geko
men, op weg naar de ambacht
school aan de Spoorlaan. Weg.
Verdwenen. Jammer toch! In de
verte zag hij het hekwerk met meer
dan levensgrote beelden van het
kerkhof aan de Bredaseweg en hij
versnelde zijn pas. Alsof hij de stal
rook. Maar toen hij bij het hek
kwam en zijn hand de vochtige,
kille spijlen greep, keek hij over de
daken naar de overkant en zijn
adem stokte in zijn keel. Het was
er niet meer! De grote koepel van
de Sint Annakerk was verdwenen.
Hoe kon dat nu? Dat zou toch ver
domme niet waar zijn!
Weg, helemaal weg
Hij stak de Bredaseweg over en
haastte zich naar de smalle ope
ning van de Sint Annastraat, de
straat waar hij als kind gewoond
had. Zijn eerste indruk was dat al
les bij het oude was gebleven. Nu
ja, het oude huisje van Zadelmans
op de hoek van de Akkerstraat was
weg maar dat was toen al bouwval.
De straat, smal, zonder trottoirs,
ademde nog dezelfde sfeer als
toen. Bijna schoorvoetend liep hij
door de straat van zijn jeugd, ter
wijl zijn ogen van links naar rechts
zweefden. Ja, hier woonde des
tijds André van Meerden, voetbal
ler bij NOAD. En daar, aan de
overkant, Antink. Twee zonen had
den die en een dikke, volle dochter
waarmee hij nog ooit op kinderlij
ke manier gescharreld had in het
poortje van Bessemer tegenover
de fraterschool. Dat had hij trou
wens ook gedaan met Mientje Bes
semer en met verschillende ande
re meisjes uit de buurt. Het hoorde
gewoon bij het spelen. Rovertje,
verstoppertje, vrijen.
was er nog. Hij bleef
Hongerig keek hij naar het hoge
gebouw en probeerde een glimp
op te vangen van de speelplaats
en het patronaat. Beelden van
vriendjes en fraters schoten door
zijn geest. De broertjes Wip. Jan,
Louis, Kees en Ad van Hapert. De
Kraai uit de Roggestraat waar elke
jongen vol ontzag tegenop keek
omdat hij - volgens zijn eigen
stoere beweringen - hét al deed
met de meisjes. Frater Eufrasius
die elke schooldag begon achter
zijn harmonium: O, Jezu zoet, ge
kleurd door bloed van kroon en
geselroede... D’n Dikke van de
zesde klas, die je zo gemeen aan
je oren kon draaien. De Pruik die
inderdaad een pruik droeg omdat
hij volkomen kaal was. Meester
Muskes uit de tweede klas, de
N.S.B.-er, die de kinderen uithoor
de over hun vaders en, oudere
broers en of moeder zich schuldig
maakte aan hamsteren.
Hij keek opzij en zijn blik versom
berde. De kerk was inderdaad
weg. Er waren moderne huizen
voor in de plaats gekomen. In deze
oude straat sloegen ze als een
tang op een varken. Vooruitgang!
Hij keek omhoog naar waar vroe-
--- -lrens en de
i in de lucht
smde droef-
i. Ach, nee,
loudzuchtig,
r dik en dun
deed pijn. Dit raakte hem
lijk, hier was definitief een
stuk uit zijn jeugd gesloopt, een
deel dat hem ontzettend lief was
geweest. O, hij herinnerde het zich
nog goed, hoe oud zou hij ge
weest zijn toen ze hier kwamen
ve mens glom gewoon van span
ningen geluk».
«Dat valt te begrijpen, nietwaar».
«Zo is het maar net. Wij met de he
le familie én Ans Pieët naar de
kerk. Met veel moeite en dringen
veroveren we een plaats, vrij dicht
bij de stal. Want dat wilden wij
graag en vrouw Pieët niet minder!
Ze wilde er helemaal van genieten.
En ze genoot! O man, als je dat ge
zicht van die vrouw had kunnen
zien, toen die hele stoet van pries
ters, misdienaars en acolieten het
priesterkoor betrad in een zee van
licht en terwijl het orgel met open
register zijn klanken door de kerk
liet galmen. Ze raakte volkomen
weg, ze was volledig in de ban van
het heilige gebeuren! Doodstil zat
ze gedurende de hele eerste
plechtige mis naar het altaar te
staren, niets ontging haar. Tijdens
de feestrede van de pastoor sliep
ze niet zoals mijn moeder en vele
anderen. Ze luisterde mét open
mond. Ze was terug in de gemeen
schap waar ze haar hele leven had
willen zijn, waar ze naar had ge-
snakt, al die jaren».
«Wat zal ze gelukkig
weest», zei de toehoon
tot tranen geroerd.
«Wees daar maar van overtuigd.
En haar geluk duurde voort. Want
een nachtmis was destijds een
complete voorstelling in drie be
drijven, opgevoerd door drie pries
ters. Na de hoogmis volgden nog
twee zogenaamd stille missen
waarin kerstliedjes werden gezon
gen en waarin de communie werd
uitgereikt. En Ans Pieët stapte
achter mijn moeder aan naar de
communiebank, helemaal in tran
ce. Ik zie haar nog terugkomen,
werkelijk in een waas van gelukza
ligheid. Ze knielde neer en sloeg
haar handen voor haar ogen. En
toen gebeurde het».
«Ja».
«Ineens begon ze een beetje heen
en weer te zwaaien. Ze nam haar
handen voor haar gezicht weg en
greep zich vast aan de leuning van
haar stoel. Mijn moeder merkte
het. «Is er iets, Ans?», vroeg ze be
zorgd. «Ik word niet goed», fluis
terde Ans. «Ga maar even zitten»,
zei mijn moeder weer. Vrouw Pieët
stond op en begon haar stoel om
te draaien...Opeens bleef ze staan,
haar ogen opgeheven naar het
priesterkoor, vanwaar het «Adeste
Fidelis* klonk. Haar gezicht trok
wit weg, ze begon te beven over
haar hele lichaam. «Mens, wat doe
je?», riep mijn moeder half luid.
Maar Ans Pieët antwoordde niet.
Ze zakte in elkaar, tussen de dicht
opeenstaande stoelen. Het groot
ste gedeelte van de kerkgangers
merkte er niets van. Het was ook
zo druk. Alleen in de onmiddellijke
omgeving ontstond enige beroe
ring. Niet erg, er vielen wel meer
vrouwen flauw in de nachtmis.
Maar Ans Pieët was niet flauw ge
vallen». Hij pauzeerde even om de
spanning op te voeren. «Ze stierf.
Terwijl boven de hoofden van de
gelovigen het koor onverdroten
voortging met zingen, ging Ans
Pieët dood aan een overdosis ge
luk en een zwak hart».
De verteller zweeg en keek naar
de man tegenover hem. Die zat
met zijn hoofd in zijn handen en
zei niets. Het duurde even voor hij
zich oprichtte. Zijn ogen blonken
verdacht.
«Ik zal het verhaal voor je afma
ken», zei hij zacht.
«Wat zeg je?*, vroeg de ander ver
baasd.
«Ik ken het verdere verloop van
het verhaal».
«Hoezo? Woonde jij hier dan ook
in de buurt?»
«Je herkent me niet, wel? Je hebt
nu een uur tegen me aan zitten
kletsen en je hebt me niet herkend.
Ik ben er zelf een van Pieët*.
«Nee!»
«Toch wel. Ik ben Joris. Weet je
nog wel? Joris met de grote oren?
Jullie maakten je daar altijd zo vro
lijk om. Jullie dwongen me toch al
tijd een soldatenmuts op te zetten
bij het spelen, omdat ze dan zo
mooi ver uitstonden?»
«Stik nou even! Joris? Joris Pieët!
Waarom heb je dat niet meteen ge
zegd? Verdomme! Goede, beste
Joris!»
Joris glimlachte meegaand en zei:
«Je kunt mooi vertellen. Maar het
slot is voor mij. Het gaat tenslotte
over mijn moeder. Drie dagen
heeft ze opgebaard in de voorka
mer gestaan. En al die tijd zat hij
naast haar. Mijn vader was niet bij
haar weg te krijgen. Hij was er to
taal kapot van. Wij dachten dat hij
gek was geworden. Hij kon zijn
Ans niet missen. Tenminste,
dachten wij. En het was ook zo
het begin. Maar het ging zoals
zo vaak gaat. Toen ze goed
begraven was, kwam hij si
zichzelf. Binnen het jaar -
hertrouwd met een veel
vrouw. Ach ja, zo gaan
gen».
«Leeft hij nog?»
«Nee. Natuurlijk
de negent -v.
was».
«Je hebt gelijk, Joris. Potverdom-
me, Joris, dat jij het bent! Ik kan er
nog niet over uit».
Joris glimlachte wrang. «Kom, we
nemen er nog een».
«Dat doen we. Meteen. En vertel
me van je broers en je zusters.
Hoe is het met jullie Kees? En jullie
Gemma, hoe stelt die het...».
r
Ier vlakweg,
lachtmis?» v
overdonderd. «Daar
van». «Dan weet je
mijn moeder en dat
Einde eerste deel».
«En ze ging mee!» Het was een
constatering, geen vraag.
«Wat dacht je? Het brave mens
was gewoon in de wolken. Ze was
helemaal van slag. Dagenlang liep
ze bij ons het huis in en uit. Want
ze wilde weten of er gedurende
haar lange afwezigheid veel veran
derd was in de kerk. Of dezelfde
gebeden nog van kracht waren en
hoe die precies gingen. Welke
liedjes er werden gezongen en of
mijn moeder ze niet voor wilde zin
gen zodat ze niet helemaal met
haar mond vol tanden tussen de
andere gelovigen zou zitten. O ja,
Ans Pieët bereidde zich echt voor
op het grote kerstfeest. Ze ging
zelfs te biechten, daags tevoren.
Eigenlijk durfde ze niet goed, ze
vreesde voor de enorme peneten-
tie die haar ongetwijfeld boven het
hoofd hing maar mijn moeder wist
‘---ir gerust te stellen. Ze gingen
len en toen ze terugkwamen,
I vrouw Pieët een gevoel alsof
ze zweefde. Dat zei ze tenminste».
«In haar hart was ze erg gelovig
gebleven*.
«Zo is het helemaal. Maar ik zal
het verhaal kort maken. Ik krijg er
trouwens dorst van. Jan, of hoe je
ook mag heten», riep de verteller
tegen de kroegbaar, «breng nog
eens wat lekkers». Toen ging hij
verder. «Het werd Kerstmis. En ik
zeg je maat, dat ik die nacht nooit
meer vergeet, al word ik honderd
jaar. De nachtmis begon destijds
echt midden in de nacht, om vier
uur. Als je in de kerk een plaatsje
wilde veroveren, moest je wel zor
gen dat je een uur tevoren op het
kerkplein stond. Als Jan Hengel-
man, de koster dan de deur open
deed, stormde de hele meute naar
binnen. De meesten brachten een
eigen stoel mee om helemaal ze
ker te zijn. Want driekwart van de
plaatsen was lang tevoren gere
serveerd door de notabelen, de rij
ke stinkerds die het konden beta
len. Het klootjesvolk moest maar
zien hoe het zich redde. In het
kerkportaal werden soms hele
veldslagen geleverd om de
stoeltjes die Jan daar in een berg
ruimte achter slot en grendel be
waarde. Een enkele keer vergat hij
die deur op slot te doen.
Gevochten! Het leek de slag om
Arnhem wel, in plaats van de
kerstnacht.
Vertel over moeder Pieët»
«Komt er aan. Je moet me niet
steeds onderbreken, want dan
raak ik de draad kwijt. Dus, wij, de
kleine apen, tuimelden om half
drie slaapdronken uit ons bed. Met
onze kleren onder de arm gingen
we naar beneden, daar hadden
onze oudere broers de kerststal en
de boom gezet. Want dat gebeur
de niet, net als tegenwoordig, een
week tevoren. Om de donder niet!
Op kerstavond en geen dag eer
der. Zo hoorde het. En wie zat er
al in vol ornaat naast de kerst
boom? Juist, vrouw PieëtHet lie-
Het was niet druk in d~
de namiddag vanuit h^,
Brabantse land binnenstormde,
zaten niet veel reizigers in de cou
pés wat een beetje vreemd aan
deed. Het was tenslotte de dag
voor Kerstmis en je zou dus ver
wachten dat de trein bomvol zou
zitten met jachtige mannen en
vrouwen, bepakt en bezakt op weg
naar huis of naar het familielid
waarmee ze de feestdagen gingen
doorbrengen. De verklaring voor
de rust zat hem in het feit dat de
kerstdagen aansloten op het
weekend. Het was dus zondag. De
vrouwen hadden hun boodschap
pen al hoog en breed in huis en de
feestvierenden hadden hun doel al
lang bereikt.
In één van de coupés zaten twee
mannen tegenover elkaar. De een
was een jonge kerel, een yuppy-
achtig type, die met afkeurende
ogen naar zijn overbuurman zat te
kijken. Deze lag onderuit gezakt
met zijn hoofd tegen de wand en
met halfopen mond te slapen. Hij
snurkte met een vreemd prutte
lend, protesterend geluid alsof hij
het zichzelf kwalijk nam dat hij in
slaap was gevallen. Het was een
zestiger met verwarde, grijze ha
ren die nu aan de wortels nat wa
ren van het zweet. Hij had een
rood, enigszins papperig gezicht.
Een levensgenieter, volop bezig
met zijn hobby.
De trein minderde vaart alsof hij
aanstalten maakte om te stoppen.
Maar hij deed het niet. Hij gleed al
leen in een lager tempo langs het
station van Gilze-Rijen. Maar het
verstoorde wel de rust van de sla
per. Hij opende zijn ogen en keek
zijn jongere reisgenoot met nietbe-
grijpende ogen aan. Toen richtte
hij zich op en wierp een blik door
het raam in de opkomende sche
mering.
«Waar zijn we?» vroeg hij ver
ward. «Eindhoven?*
«Nog lang niet*, antwoordde de
yuppy onwillig. «We naderen Til
burg*.
«Hé, Tilburg!* De oude ging rech
ter zitten en keek nog eens naar
buiten. De zware, laaghangende
bewolking waaruit een miezerige
regen viel, verdoezelde het land
schep. De langs glijdende bomen
en gebouwen hadden hun scher
pe contouren verloren. Het zag er
maar triest uit. De eerste huizen
van de stad schoten voorbij en de
trein remde opnieuw af.
«Ik moet er uit!» zei de man. Hij
stond op en liep naar het balkon
waar hij zich bij de deur opstelde.
De trein gleed onder de futuristi
sche overkapping en stopte. De
man stapte uit. Even bleef hij staan
en keek rond met een blik in zijn
ogen alsof hij zich vergist had.
Toen volgde hij de andere reizi
gers de trap af en de straat op.
Daar bleef hij opnieuw staan. Hij
schudde met zijn hoofd en mom
pelde: «Wat doe ik hier? Hartstik
ke gek!» Na deze constatering
stak hij de Spoorlaan over en liep
de Stationsstraat in.
Hij ging aarzelend voort terwijl hij
steeds om zich heen keek met een
verbaasde uitdrukking op zijn vle
zig gezicht. Op de hoek van de
smalle Vincentiusstraat aarzelde
hij. «Wat wil ik nu», dacht hij. «Wat
heeft het voor zin?» Hij nam het
zichzelf kwalijk dat hij zich weer
had laten leiden door zijn impul
sieve geest. Als die begon te wer
ken, zeker als die aangemoedigd
was door het nuttigen van enkele
alcoholische versnaperingen,
kwam hij steevast in de vreemdste
situaties tS__'
«Toch maar doen», zei hij tegen
zichzelf en verdween in de Vincen
tiusstraat. Onder het lopen be
zorgde hij zichzelf een motief voor
zijn onbezonnen handelen. Eigen
lijk was het toch niet zo vreemd.
Tilburg was zijn geboortestad. Hij
was er opgegroeid in het grote ge
zin van zijn ouders tot hij als jon
geman alles en iedereen de rug
toekeerde om zijn geluk te beproe
ven in de lokkende, wijde wereld.
Hij was niet veel verder gekomen
dan Amsterdam en tenslotte was
hij toch weer in het zuiden beland,
in Heerlen. Omdat Annie daar van
daan kwam en het vertikte om haar
Limburgse land voor hem op te
geven. Maar Tilburg had hij sinds
dien niet meer gezien. O, hij was
er regelmatig langs gedenderd op
Dit verhaal Is voor de Tilburgse
Koerier geschreven door de
heer Ad van Gils, oud-Tllbur-
ger. Van Gils is geen onbeken
de schrijver, hij heeft al heel
wat boeken op zijn naam
staan. Zijn eerste boek kwam
jaren geleden uit en heet
«Trammelant in Zevenhuizen».
Dit boek wat later aangevuld
werd met nog twee delen Is
een typische streekroman. La
ter ging Van Gils ook jeugd
boeken schrijven én met suc
ces! Hij heeft nu al 27 titels op
zijn naam staan waaronder het
bekende boek «Snelle Jelle».
In opdracht van het Wereld Na-
tuurfonds schreef Ad van Gils
een aantal jeugdboeken over
bedreigde diersoorten in Ne
derland. Op dit moment is Van
Gils bezig met drie oorlogsro
mans die zich alle drie In Bra
bant afspelen. De eerste roman
speelt zich af in de Peel en zal
nog deze maand verschijnen.
Het tweede boek speelt zich af
in de buurt van Tilburg, in
Golrle om precies te zijn en
komt uit eind 1989. Het derde
speelt zich af in Geldrop. Ad
van Gils heeft aan het schrij
ven van dit verhaal voor de Tll-
burgse Koerier veel plezier be
leefd. «Ik ben blij dat Ik nou
ook in mijn geboorteplaats Til
burg gelezen kan worden.
Want hoe je het ook draalt of
keert: ik ben geboren en geto
gen in Tilburg en dat draag je
je hele leven mee. Niet als last,
nee meer als Iets waardevols
wat niemand je ooit nog af kan
nemen». Het verhaal «In de
schaduw van de koepel» ge
tuigt daar op bijzondere wijze
van.
wonen vanuit de Besterd? Acht,
negen jaar misschien. Terwijl hij er
aan dacht kwam weer datzelfde
gevoel bij hem boven dat hij toen
gevoeld had, toen hij voor het
nieuwe ouderlijk huis stond en op
keek tegen de zijgevel van de kerk,
hoger en hoger, tot hij zijn hoofd
helemaal in de nek moest leggen
om het haantje van de toren te
kunnen zien. En dan naar binnen
met de broertjes en de zus om dat
machtige bouwwerk van binnen te
bekijken. Midden onder de koepel
gaan staan en omhoog kijken naar
dat immens hoge gewelf, dat als
een uitspansel over het midden
schip van de kerk stond. Weg, he
lemaal weg!
De ontmoeting
Maar het ouderlijk huis stond er
nog en met haastige stappen liep
hij er heen. De indeling van de ge
vel was nog hetzelfde, de zultste-
nen stoepsteen voor de deur, de
twee gescheiden ramen en boven
de dakkapel van de meisjeskamer
en het dakraampje van het ka
mertje waar zijn ouders sliepen.
Als een kleine jongen gluurde hij
door de ramen naar binnen en hij
zag dat het interieur aangepast
was aan de eisen van de tijd. Geen
afzonderlijke voor- en achterka
mer met een alcoof, een diepe kel
dertrap en de trap naar boven vlak
naast elkaar. Het was nu één gro
te, heldere ruimte, smaakvol inge
richt. Maar hoe mooi het er binnen
ook uitzag, dit huis zou nooit meer
schuilgaan in de schaduw van de
koepel zoals weleer.
Hij liep naar de hoek van de straat
waar die doorsneden werd door
de Capucijnenstraat en zijn teleur
stelling werd nog groter. De boter
en kaaswinkel van Pessers was
een curiosawinkeltje geworden en
het café, schuin aan de overkant,
was een met graffiti-schilderingen
ontsierd onderkomen voor de
jeugd. Een pilsje zat er dus ook
niet meer aan. Of toch? Hij liep de
Capucijnenstraat in tot hij de Son-
straat zag en voor het eerst ver
scheen er een glimlach op zijn ge
zicht. Want het café op die hoek
bestond nog en het zag er van bui
ten nog net zo uit als vroeger. Als
of hij bang was dat hij te laat zou
komen, zo haastig stak hij de
straat over en duwde de deur
open.
Er bevonden zich maar een paar
klanten in de kleine ruimte die
meteen weer vertrouwd aandeed.
Er stonden en zaten drie mannen
aan de tapkast, twee zaten er aan
een tafeltje te kaarten en voor het
raam met uitzicht op de voormali
ge brandweerkazerne zat een man
alleen. De binnenkomer had geen
zin om zich ook alleen te nestelen.
Dat dronk op de eerste plaats niet
plezierig en bovendien wilde T"
zijn hart uitstorten, praten over
dingen die hem het laatste uur b
zighielden. Hij liep naar het tafel
bij het raam en vroeg: «Heb je
bezwaar tegen dat ik bij je kom z
ten?» De aangesprokene keek op
met een droog, nietszeggend ge
zicht.
«Als je dat leuk vindt, moet je dat
doen», zei hij. «Ik hou je niet te
gen».
«Merci*. Jas aan de kapstok, twee
vingers omhoog naar de kastelein
achter de tap. «Twee bruine broe
ders met een schuimkraag! Oje
drinkt toch een pilsje mee?»
«Ik drink alles wat los en vast zit,
vooral voor niets».
«Dan is het goed».
De nieuwkomer ging zitten en
wachtte op de drankjes. Toen die
gearriveerd waren, hief hij het zij
ne even op als een saluut en liet
de inhoud verdwijnen in zijn bin
nenste. Zijn overbuurman bekeek
het waarderend.
«Je gaat lekker is het niet?»
«Nee, nee. Niet zo best. Dit had ik
zijn
geest. Als die begon i
zeker als die aangemc
het nuttigen van
versnaperinger
j steevast in de vreemd
terecht. Zoals nu.
doen», zei h
verdween in do
Onder het l~
zichzelf een mo
handeler
i niet zo
■ijn ge
roeid