ar t .JE Ad Van Gils A Een oorspronkelijk kerstverhaal door er 1988 - pagina 36 DE TILBURGSE KOERIER Donderdag 22 december 1988 - pagina 37 De Sint Annakerk die in de 70-er jaren gesloopt werd. t IÉ Wvs •V ling de X- zegd onde. IF XERS >n je I zelf i Eigenlijk zou het verboden moeten worden om de mensheid in deze verlichte tijden nog om de oren te slaan met zoetsappige, sprookjesachtige kerstverhalen. Voorbeelden zijn overbodig. U kent ze wel. Vooral de verloren zoon of in zonden gevallen dochter die op kerstavond huiswaarts keren. Liefst naar zijn of haar oude, op sterven na dood zijnde, vader of moeder. Terwijl de gierende wind de dikke sneeuwvlokken voortjaagt door de nauwe straten. Dat soort werk. Mooi hoor! Lekker smeuig. Ontroerend. Maar de mensen pikken het niet meer en gelijk hebben ze. Ze hebben net te levisiebeelden gezien over Armenië en dan smaakt dat mierzoete gezemel niet meer zo best. Toch ga ik u zo’n onwaarschijnlijk verhaal vertel len en mijn enige verweer is, dat het een verhaal is dat gebaseerd is op feiten. Waar gebeurd dus. Het begint, hoe kan het anders, daags voor het grote feest. Ad van Gils (foto: Rob van Gils) IER BOOM IG BV at 25 ilburg 1IJ. :RS BV it 47 oirle 1 •RS IG B.V. eg 296 ilburg 5 (ENNIS BV t82 Iburg 4 IG BV 175 Iburg srstraat 22a Iburg ir ze hun eens pastoor haar same had v hij r de be- altje s er zit- ÉN BERTENS IG BV J 39 Iburg J ;ar IG BV Oost 98 Iburg >0005 i/IAN BV ebaan 78 Iburg <E JEN BV enstraat 52-56 ilburg ARC BV I3 son op Zand ■1553 RS BV eg 87-99 Iburg 5 A BV 72-74 ilburg 3 ituurlijk niet. Hij zou nu in ntig zijn, als dat wel zo IEDRIJF LDERS BV at 144a ilburg Oost 102a Iburg MANS traat 531 Iburg IOVA BV Noord 95 Iburg 5 .D. VEN Noord 65 ilburg ’1411 de trein, die in het westen het lenstormde. Er -in itussen ver- (erstmis had moeilijk nood te- dan OST BV veg 92d ilburg 5 IOST BV /veg 92d ilburg 5 De school even staan, r het hoga een glimp In de schaduw van de koepel IF V insstraat 24 Iburg ’0143 ■n, dat zo, in als het en wel snel tot was hij jongere die din- i gebracht en de start: «in de oor- het gezin van Wij noemden ege die naam. Goede men maar rauw. Als goede bief- zo rauw. Deden aan God i gebod en lieten de boeren dorsen. Hun zonen waren :!g zijn ge sorder, bijna HALEN BV Zuid 3 ilburg >0015 RIJVEN isjesstraat 11 ilburg 50022 Oost 102 57716 RIJN BV /eg 6 Ivarenbeek ■3944 wel redding brengen. Maar Pieët bad niet. Hij vloekte de sterren van de lucht en zwoer dat hij nooit meer één voet in de kerk zou zet ten. En hij hield woord. De kerk had voor hem afgedaan. Hij ver langde van zijn vrouw en kinderen dat zij hetzelfde deden. En dat valt niet mee, met je neus tegen een kerkgebouw». «Wacht even. Ik geef het een weg». «Welkom. Dan ga ik int der. Vooral met Ker: vrouw Pieët het er knap mee. Dan klaagde ze haar nooc gen mijn moeder. Ze vertelde telkens dat haar man wel niet kerks was maar dat hij nog steeds elke avond op zijn knieën voor het bed lag. En ze bekende dat ze toch zo graag weer eens naar de kerk zou willen. «Nou», zei mijn moeder, «dan moet je dat doen». «Dat vindt d’n baas nooit goed» zei ze spijtig. «Dan zal ik eens met hem praten», zei mijn moeder en dat deed ze. Ze sprong Pieët in zijn nek toen hij vader kwam uitno digen om naar Radio Oranje te ko men luisteren. «Ik neem jouw vrouw mee naar de nachtmis!» zie mijn moeder vlakweg. «Ons Ans naar de nachtmis?» vroeg Pieët weet ik niets het nu», zie was dan dat. omhoog i ger de afgeronde tor grote koepel oprezen en hij voelde een vreer heid over zich komen, hij was niet zo beho geen nostalgicus door maar dit deed pijn. Dit persoonlijk, hier was defir Toen de pelgrim veel later In de druilerige regen zijn weg terug zocht naar het station, begonnen - jawel hoor! - de klokken te bele ren. Niet van de Sint Annakerk en niet voor de nachtmis, maar van het Heike voor de zo gerieflijke avondmis. Hij dacht aan Annie in Heerlen en de reerug, die onge twijfeld al In de oven stond. Ach, Kerstmis is ook al niet meer wat het was. gewoon nodig. Ik heb net de schok van mijn leven gehad». In korte bewoordingen deed hij zijn ervaringen uit de doeken. «Die kerk?» vroeg de ander op verbaasde toon. «Die is al een eeuwigheid weg. En dat is maar goed ook. Het was een lijnrechte bouwval. Ze moesten op het laatst de muren met ijzeren stangen bij elkaar houden. Wat mij betreft, op geruimd staat netjes». «Dat zal wel waar zijn maar ik vind het toch jammer. Er zaten voor mij veel herinneringen aan die kerk. Ik ben er zogezegd tegenop ge groeid. Wij woonden daar, om de hoek, vooraan in de Sint Anna- straat. Ik weet nog goed dat ons hele gezinsleven als het ware overheerst werd door dat enorme gebouw voor de deur. Zal ik jou eens wat vertellen. Het illustreert precies was ik bedoel. Mijn vader was een levenslustige man, vooral in de weekenden, maar hij was een gelovig mens. Hij ging elke morgen naar de kerk. In de zomer maanden als de ramen van het priesterkoor openstonden, wist hij het zo uit te pikken dat hij op de seconde nauwkeurig in de kerk was. Dan storïd hij voor het dak raampje van de slaapkamer, jas en hoed aan en wachtte tot de mis dienaar aan de bel trok om de komst van de pastoor aan te kon digen. Dan roetste pa de trap af, gang door, de straat over en het kerkportaal in. Voor de pastoor aan het confiteor kon beginnen zat hij al keurig op zijn plaats!» De ander lachte. «Mooi verhaal!» «Ach, verhalen? Boekdelen vol zou ik over mijn jeugd in deze buurt kunnen schrijven. En op een of ander manier speelt de kerk daarin altijd een rol. Kunst, zul je zeggen. Het hele leven werd des tijds beheerst door die verrekte kerk. Waar, heel waar! Maar dat bedoel ik niet. Zal ik jou eens wat vertellen?» «Je bent al druk bezig!» «Luister. Of wacht, eerst nieuwe spoeling». Hij wenkte de kastelein en vervolgde: «Als je het goed vindt, ga ik je een waar gebeurde geschiedenis vertellen. Past uitste kend in deze tijd van het jaar. Een kerstverhaal!» «Nou zeg! En ik ben pas ziek ge weest!» »Nee, het is niet wat je bedoelt. Het is historisch, begrijp je wel. Het gaat over onze buurvrouw van toen, vrouw Pieët. Niet gekend ze ker? Nou ja, maakt ook niks uit. Nogmaals, dit is echt gebeurd. Luister». «Als je er geen bezwaar tegen hebt, pak ik eerst een keiltje». «Ik doe met je mee. Van al dat bier krijg ik een pens als een olifant». Het verhaal De borrels werden gebrac verteller ging van st logsjaren woonde Piet Pieët naast ons. V ze de kanaries, vanwege Pietpiet, snap je wel? Gc sen, maar rauw. Als gc stuk, zo rauw. Deden noch maar onze vrienden en we hebben de dolste avonturen met hen beleefd. Maar ik zou vertellen over de moe der, over vrouw Pieët. Dat was een lieve, zachte vrouw. Een mens met een simpele natuurlijke bescha ving. Vraag me niet waar ze dat vandaan had, maar ze had het». «Ik vraag niets». «Zoveel te beter. Vrouw Pieët kwam wel eens bij ons over de vloer. Om wat te lenen, om haar jongens bij ons van de zolder te halen, je kent dat wel. Ze sprak mijn ouders altijd aan met meneer en mevrouw terwijl wij net als zij gewone arbeidersmensen waren. Maar ze vond gewoon dat dat zo hoorde. Ze had het haar kinderen ook geleerd. Keurig hoor. Als die achterom kwamen, bleven ze ach ter op de plaats staan en wachtten tot er gezegd werd dat ze verder konden komen. De vader was een echte rauwe mieter. Van geen du vel of hel bang. Hij kwam van Oos- terhout, een voorvechter zoals dat toen heette. Ik weet nog goed dat we eens met de hele buurt aardap pelen gingen steken op het vlieg veld in Gilze-Rijen. Dat mocht van de moffen. Tot ze zelf een voor raadje nodig hadden en dan moest je alles achterlaten wat je in een dag hard werken verzameld had. Maar Pieët pikte dat niet. O ja, hij liet zijn aardappelen achter maar voor hij de poort van het vliegveld uit was, lag zijn stootkar vol met afgezaagde bomen. En daar liep hij brutaal mee langs de wacht. Zo’n man was dat». «Je zou over de vrouw vertellen». «Komt er aan. Zoals ik zei, vrouw Pieët en mijn moeder, dat waren zo’n beetje vriendinnen van el kaar. Dat lijkt vreemd, vanwege dat «u» en «mevrouw» dat vrouw Pieët tegen mijn moeder bezigde maar toch was het zo. Ze stortte haar hele hart bij mijn moeder uit. Vooral op het gebied van het ge loof wilde ze zo nu en dan het een en ander kwijt. Pieët en zij waren van oorsprong katholiek maar deden er niets meer aan. In eerste huwelijksjaren had hij overhoop gelegen met de in Oosterhout. Hij was toen werke loos, ze hadden geen cent om eten te kopen voor de kinderen en hij was naar de pastorie gestapt om te vragen om een beetje finan ciële steun. Maar de pastoor gaf niet thuis. Hij zei dat Pieët maar flink moest bidden, dan zou God weg naar de klanten. Zoals van daag. Nee, niet als vandaag. Van daag kwam hij terug van een be vriende collega, waarmee hij een gezellig dagje had doorgebracht in Rotterdam. O nee, dat was gis teren. Nou ja, wat maakt het uit. Op de hoek van de Schoolstraat aarzelde hij. Hier was vroeger toch een kleine smederij? Zeker wel, geen twijfel mogelijk. Hij was er drie jaar lang elke dag langs geko men, op weg naar de ambacht school aan de Spoorlaan. Weg. Verdwenen. Jammer toch! In de verte zag hij het hekwerk met meer dan levensgrote beelden van het kerkhof aan de Bredaseweg en hij versnelde zijn pas. Alsof hij de stal rook. Maar toen hij bij het hek kwam en zijn hand de vochtige, kille spijlen greep, keek hij over de daken naar de overkant en zijn adem stokte in zijn keel. Het was er niet meer! De grote koepel van de Sint Annakerk was verdwenen. Hoe kon dat nu? Dat zou toch ver domme niet waar zijn! Weg, helemaal weg Hij stak de Bredaseweg over en haastte zich naar de smalle ope ning van de Sint Annastraat, de straat waar hij als kind gewoond had. Zijn eerste indruk was dat al les bij het oude was gebleven. Nu ja, het oude huisje van Zadelmans op de hoek van de Akkerstraat was weg maar dat was toen al bouwval. De straat, smal, zonder trottoirs, ademde nog dezelfde sfeer als toen. Bijna schoorvoetend liep hij door de straat van zijn jeugd, ter wijl zijn ogen van links naar rechts zweefden. Ja, hier woonde des tijds André van Meerden, voetbal ler bij NOAD. En daar, aan de overkant, Antink. Twee zonen had den die en een dikke, volle dochter waarmee hij nog ooit op kinderlij ke manier gescharreld had in het poortje van Bessemer tegenover de fraterschool. Dat had hij trou wens ook gedaan met Mientje Bes semer en met verschillende ande re meisjes uit de buurt. Het hoorde gewoon bij het spelen. Rovertje, verstoppertje, vrijen. was er nog. Hij bleef Hongerig keek hij naar het hoge gebouw en probeerde een glimp op te vangen van de speelplaats en het patronaat. Beelden van vriendjes en fraters schoten door zijn geest. De broertjes Wip. Jan, Louis, Kees en Ad van Hapert. De Kraai uit de Roggestraat waar elke jongen vol ontzag tegenop keek omdat hij - volgens zijn eigen stoere beweringen - hét al deed met de meisjes. Frater Eufrasius die elke schooldag begon achter zijn harmonium: O, Jezu zoet, ge kleurd door bloed van kroon en geselroede... D’n Dikke van de zesde klas, die je zo gemeen aan je oren kon draaien. De Pruik die inderdaad een pruik droeg omdat hij volkomen kaal was. Meester Muskes uit de tweede klas, de N.S.B.-er, die de kinderen uithoor de over hun vaders en, oudere broers en of moeder zich schuldig maakte aan hamsteren. Hij keek opzij en zijn blik versom berde. De kerk was inderdaad weg. Er waren moderne huizen voor in de plaats gekomen. In deze oude straat sloegen ze als een tang op een varken. Vooruitgang! Hij keek omhoog naar waar vroe- --- -lrens en de i in de lucht smde droef- i. Ach, nee, loudzuchtig, r dik en dun deed pijn. Dit raakte hem lijk, hier was definitief een stuk uit zijn jeugd gesloopt, een deel dat hem ontzettend lief was geweest. O, hij herinnerde het zich nog goed, hoe oud zou hij ge weest zijn toen ze hier kwamen ve mens glom gewoon van span ningen geluk». «Dat valt te begrijpen, nietwaar». «Zo is het maar net. Wij met de he le familie én Ans Pieët naar de kerk. Met veel moeite en dringen veroveren we een plaats, vrij dicht bij de stal. Want dat wilden wij graag en vrouw Pieët niet minder! Ze wilde er helemaal van genieten. En ze genoot! O man, als je dat ge zicht van die vrouw had kunnen zien, toen die hele stoet van pries ters, misdienaars en acolieten het priesterkoor betrad in een zee van licht en terwijl het orgel met open register zijn klanken door de kerk liet galmen. Ze raakte volkomen weg, ze was volledig in de ban van het heilige gebeuren! Doodstil zat ze gedurende de hele eerste plechtige mis naar het altaar te staren, niets ontging haar. Tijdens de feestrede van de pastoor sliep ze niet zoals mijn moeder en vele anderen. Ze luisterde mét open mond. Ze was terug in de gemeen schap waar ze haar hele leven had willen zijn, waar ze naar had ge- snakt, al die jaren». «Wat zal ze gelukkig weest», zei de toehoon tot tranen geroerd. «Wees daar maar van overtuigd. En haar geluk duurde voort. Want een nachtmis was destijds een complete voorstelling in drie be drijven, opgevoerd door drie pries ters. Na de hoogmis volgden nog twee zogenaamd stille missen waarin kerstliedjes werden gezon gen en waarin de communie werd uitgereikt. En Ans Pieët stapte achter mijn moeder aan naar de communiebank, helemaal in tran ce. Ik zie haar nog terugkomen, werkelijk in een waas van gelukza ligheid. Ze knielde neer en sloeg haar handen voor haar ogen. En toen gebeurde het». «Ja». «Ineens begon ze een beetje heen en weer te zwaaien. Ze nam haar handen voor haar gezicht weg en greep zich vast aan de leuning van haar stoel. Mijn moeder merkte het. «Is er iets, Ans?», vroeg ze be zorgd. «Ik word niet goed», fluis terde Ans. «Ga maar even zitten», zei mijn moeder weer. Vrouw Pieët stond op en begon haar stoel om te draaien...Opeens bleef ze staan, haar ogen opgeheven naar het priesterkoor, vanwaar het «Adeste Fidelis* klonk. Haar gezicht trok wit weg, ze begon te beven over haar hele lichaam. «Mens, wat doe je?», riep mijn moeder half luid. Maar Ans Pieët antwoordde niet. Ze zakte in elkaar, tussen de dicht opeenstaande stoelen. Het groot ste gedeelte van de kerkgangers merkte er niets van. Het was ook zo druk. Alleen in de onmiddellijke omgeving ontstond enige beroe ring. Niet erg, er vielen wel meer vrouwen flauw in de nachtmis. Maar Ans Pieët was niet flauw ge vallen». Hij pauzeerde even om de spanning op te voeren. «Ze stierf. Terwijl boven de hoofden van de gelovigen het koor onverdroten voortging met zingen, ging Ans Pieët dood aan een overdosis ge luk en een zwak hart». De verteller zweeg en keek naar de man tegenover hem. Die zat met zijn hoofd in zijn handen en zei niets. Het duurde even voor hij zich oprichtte. Zijn ogen blonken verdacht. «Ik zal het verhaal voor je afma ken», zei hij zacht. «Wat zeg je?*, vroeg de ander ver baasd. «Ik ken het verdere verloop van het verhaal». «Hoezo? Woonde jij hier dan ook in de buurt?» «Je herkent me niet, wel? Je hebt nu een uur tegen me aan zitten kletsen en je hebt me niet herkend. Ik ben er zelf een van Pieët*. «Nee!» «Toch wel. Ik ben Joris. Weet je nog wel? Joris met de grote oren? Jullie maakten je daar altijd zo vro lijk om. Jullie dwongen me toch al tijd een soldatenmuts op te zetten bij het spelen, omdat ze dan zo mooi ver uitstonden?» «Stik nou even! Joris? Joris Pieët! Waarom heb je dat niet meteen ge zegd? Verdomme! Goede, beste Joris!» Joris glimlachte meegaand en zei: «Je kunt mooi vertellen. Maar het slot is voor mij. Het gaat tenslotte over mijn moeder. Drie dagen heeft ze opgebaard in de voorka mer gestaan. En al die tijd zat hij naast haar. Mijn vader was niet bij haar weg te krijgen. Hij was er to taal kapot van. Wij dachten dat hij gek was geworden. Hij kon zijn Ans niet missen. Tenminste, dachten wij. En het was ook zo het begin. Maar het ging zoals zo vaak gaat. Toen ze goed begraven was, kwam hij si zichzelf. Binnen het jaar - hertrouwd met een veel vrouw. Ach ja, zo gaan gen». «Leeft hij nog?» «Nee. Natuurlijk de negent -v. was». «Je hebt gelijk, Joris. Potverdom- me, Joris, dat jij het bent! Ik kan er nog niet over uit». Joris glimlachte wrang. «Kom, we nemen er nog een». «Dat doen we. Meteen. En vertel me van je broers en je zusters. Hoe is het met jullie Kees? En jullie Gemma, hoe stelt die het...». r Ier vlakweg, lachtmis?» v overdonderd. «Daar van». «Dan weet je mijn moeder en dat Einde eerste deel». «En ze ging mee!» Het was een constatering, geen vraag. «Wat dacht je? Het brave mens was gewoon in de wolken. Ze was helemaal van slag. Dagenlang liep ze bij ons het huis in en uit. Want ze wilde weten of er gedurende haar lange afwezigheid veel veran derd was in de kerk. Of dezelfde gebeden nog van kracht waren en hoe die precies gingen. Welke liedjes er werden gezongen en of mijn moeder ze niet voor wilde zin gen zodat ze niet helemaal met haar mond vol tanden tussen de andere gelovigen zou zitten. O ja, Ans Pieët bereidde zich echt voor op het grote kerstfeest. Ze ging zelfs te biechten, daags tevoren. Eigenlijk durfde ze niet goed, ze vreesde voor de enorme peneten- tie die haar ongetwijfeld boven het hoofd hing maar mijn moeder wist ‘---ir gerust te stellen. Ze gingen len en toen ze terugkwamen, I vrouw Pieët een gevoel alsof ze zweefde. Dat zei ze tenminste». «In haar hart was ze erg gelovig gebleven*. «Zo is het helemaal. Maar ik zal het verhaal kort maken. Ik krijg er trouwens dorst van. Jan, of hoe je ook mag heten», riep de verteller tegen de kroegbaar, «breng nog eens wat lekkers». Toen ging hij verder. «Het werd Kerstmis. En ik zeg je maat, dat ik die nacht nooit meer vergeet, al word ik honderd jaar. De nachtmis begon destijds echt midden in de nacht, om vier uur. Als je in de kerk een plaatsje wilde veroveren, moest je wel zor gen dat je een uur tevoren op het kerkplein stond. Als Jan Hengel- man, de koster dan de deur open deed, stormde de hele meute naar binnen. De meesten brachten een eigen stoel mee om helemaal ze ker te zijn. Want driekwart van de plaatsen was lang tevoren gere serveerd door de notabelen, de rij ke stinkerds die het konden beta len. Het klootjesvolk moest maar zien hoe het zich redde. In het kerkportaal werden soms hele veldslagen geleverd om de stoeltjes die Jan daar in een berg ruimte achter slot en grendel be waarde. Een enkele keer vergat hij die deur op slot te doen. Gevochten! Het leek de slag om Arnhem wel, in plaats van de kerstnacht. Vertel over moeder Pieët» «Komt er aan. Je moet me niet steeds onderbreken, want dan raak ik de draad kwijt. Dus, wij, de kleine apen, tuimelden om half drie slaapdronken uit ons bed. Met onze kleren onder de arm gingen we naar beneden, daar hadden onze oudere broers de kerststal en de boom gezet. Want dat gebeur de niet, net als tegenwoordig, een week tevoren. Om de donder niet! Op kerstavond en geen dag eer der. Zo hoorde het. En wie zat er al in vol ornaat naast de kerst boom? Juist, vrouw PieëtHet lie- Het was niet druk in d~ de namiddag vanuit h^, Brabantse land binnenstormde, zaten niet veel reizigers in de cou pés wat een beetje vreemd aan deed. Het was tenslotte de dag voor Kerstmis en je zou dus ver wachten dat de trein bomvol zou zitten met jachtige mannen en vrouwen, bepakt en bezakt op weg naar huis of naar het familielid waarmee ze de feestdagen gingen doorbrengen. De verklaring voor de rust zat hem in het feit dat de kerstdagen aansloten op het weekend. Het was dus zondag. De vrouwen hadden hun boodschap pen al hoog en breed in huis en de feestvierenden hadden hun doel al lang bereikt. In één van de coupés zaten twee mannen tegenover elkaar. De een was een jonge kerel, een yuppy- achtig type, die met afkeurende ogen naar zijn overbuurman zat te kijken. Deze lag onderuit gezakt met zijn hoofd tegen de wand en met halfopen mond te slapen. Hij snurkte met een vreemd prutte lend, protesterend geluid alsof hij het zichzelf kwalijk nam dat hij in slaap was gevallen. Het was een zestiger met verwarde, grijze ha ren die nu aan de wortels nat wa ren van het zweet. Hij had een rood, enigszins papperig gezicht. Een levensgenieter, volop bezig met zijn hobby. De trein minderde vaart alsof hij aanstalten maakte om te stoppen. Maar hij deed het niet. Hij gleed al leen in een lager tempo langs het station van Gilze-Rijen. Maar het verstoorde wel de rust van de sla per. Hij opende zijn ogen en keek zijn jongere reisgenoot met nietbe- grijpende ogen aan. Toen richtte hij zich op en wierp een blik door het raam in de opkomende sche mering. «Waar zijn we?» vroeg hij ver ward. «Eindhoven?* «Nog lang niet*, antwoordde de yuppy onwillig. «We naderen Til burg*. «Hé, Tilburg!* De oude ging rech ter zitten en keek nog eens naar buiten. De zware, laaghangende bewolking waaruit een miezerige regen viel, verdoezelde het land schep. De langs glijdende bomen en gebouwen hadden hun scher pe contouren verloren. Het zag er maar triest uit. De eerste huizen van de stad schoten voorbij en de trein remde opnieuw af. «Ik moet er uit!» zei de man. Hij stond op en liep naar het balkon waar hij zich bij de deur opstelde. De trein gleed onder de futuristi sche overkapping en stopte. De man stapte uit. Even bleef hij staan en keek rond met een blik in zijn ogen alsof hij zich vergist had. Toen volgde hij de andere reizi gers de trap af en de straat op. Daar bleef hij opnieuw staan. Hij schudde met zijn hoofd en mom pelde: «Wat doe ik hier? Hartstik ke gek!» Na deze constatering stak hij de Spoorlaan over en liep de Stationsstraat in. Hij ging aarzelend voort terwijl hij steeds om zich heen keek met een verbaasde uitdrukking op zijn vle zig gezicht. Op de hoek van de smalle Vincentiusstraat aarzelde hij. «Wat wil ik nu», dacht hij. «Wat heeft het voor zin?» Hij nam het zichzelf kwalijk dat hij zich weer had laten leiden door zijn impul sieve geest. Als die begon te wer ken, zeker als die aangemoedigd was door het nuttigen van enkele alcoholische versnaperingen, kwam hij steevast in de vreemdste situaties tS__' «Toch maar doen», zei hij tegen zichzelf en verdween in de Vincen tiusstraat. Onder het lopen be zorgde hij zichzelf een motief voor zijn onbezonnen handelen. Eigen lijk was het toch niet zo vreemd. Tilburg was zijn geboortestad. Hij was er opgegroeid in het grote ge zin van zijn ouders tot hij als jon geman alles en iedereen de rug toekeerde om zijn geluk te beproe ven in de lokkende, wijde wereld. Hij was niet veel verder gekomen dan Amsterdam en tenslotte was hij toch weer in het zuiden beland, in Heerlen. Omdat Annie daar van daan kwam en het vertikte om haar Limburgse land voor hem op te geven. Maar Tilburg had hij sinds dien niet meer gezien. O, hij was er regelmatig langs gedenderd op Dit verhaal Is voor de Tilburgse Koerier geschreven door de heer Ad van Gils, oud-Tllbur- ger. Van Gils is geen onbeken de schrijver, hij heeft al heel wat boeken op zijn naam staan. Zijn eerste boek kwam jaren geleden uit en heet «Trammelant in Zevenhuizen». Dit boek wat later aangevuld werd met nog twee delen Is een typische streekroman. La ter ging Van Gils ook jeugd boeken schrijven én met suc ces! Hij heeft nu al 27 titels op zijn naam staan waaronder het bekende boek «Snelle Jelle». In opdracht van het Wereld Na- tuurfonds schreef Ad van Gils een aantal jeugdboeken over bedreigde diersoorten in Ne derland. Op dit moment is Van Gils bezig met drie oorlogsro mans die zich alle drie In Bra bant afspelen. De eerste roman speelt zich af in de Peel en zal nog deze maand verschijnen. Het tweede boek speelt zich af in de buurt van Tilburg, in Golrle om precies te zijn en komt uit eind 1989. Het derde speelt zich af in Geldrop. Ad van Gils heeft aan het schrij ven van dit verhaal voor de Tll- burgse Koerier veel plezier be leefd. «Ik ben blij dat Ik nou ook in mijn geboorteplaats Til burg gelezen kan worden. Want hoe je het ook draalt of keert: ik ben geboren en geto gen in Tilburg en dat draag je je hele leven mee. Niet als last, nee meer als Iets waardevols wat niemand je ooit nog af kan nemen». Het verhaal «In de schaduw van de koepel» ge tuigt daar op bijzondere wijze van. wonen vanuit de Besterd? Acht, negen jaar misschien. Terwijl hij er aan dacht kwam weer datzelfde gevoel bij hem boven dat hij toen gevoeld had, toen hij voor het nieuwe ouderlijk huis stond en op keek tegen de zijgevel van de kerk, hoger en hoger, tot hij zijn hoofd helemaal in de nek moest leggen om het haantje van de toren te kunnen zien. En dan naar binnen met de broertjes en de zus om dat machtige bouwwerk van binnen te bekijken. Midden onder de koepel gaan staan en omhoog kijken naar dat immens hoge gewelf, dat als een uitspansel over het midden schip van de kerk stond. Weg, he lemaal weg! De ontmoeting Maar het ouderlijk huis stond er nog en met haastige stappen liep hij er heen. De indeling van de ge vel was nog hetzelfde, de zultste- nen stoepsteen voor de deur, de twee gescheiden ramen en boven de dakkapel van de meisjeskamer en het dakraampje van het ka mertje waar zijn ouders sliepen. Als een kleine jongen gluurde hij door de ramen naar binnen en hij zag dat het interieur aangepast was aan de eisen van de tijd. Geen afzonderlijke voor- en achterka mer met een alcoof, een diepe kel dertrap en de trap naar boven vlak naast elkaar. Het was nu één gro te, heldere ruimte, smaakvol inge richt. Maar hoe mooi het er binnen ook uitzag, dit huis zou nooit meer schuilgaan in de schaduw van de koepel zoals weleer. Hij liep naar de hoek van de straat waar die doorsneden werd door de Capucijnenstraat en zijn teleur stelling werd nog groter. De boter en kaaswinkel van Pessers was een curiosawinkeltje geworden en het café, schuin aan de overkant, was een met graffiti-schilderingen ontsierd onderkomen voor de jeugd. Een pilsje zat er dus ook niet meer aan. Of toch? Hij liep de Capucijnenstraat in tot hij de Son- straat zag en voor het eerst ver scheen er een glimlach op zijn ge zicht. Want het café op die hoek bestond nog en het zag er van bui ten nog net zo uit als vroeger. Als of hij bang was dat hij te laat zou komen, zo haastig stak hij de straat over en duwde de deur open. Er bevonden zich maar een paar klanten in de kleine ruimte die meteen weer vertrouwd aandeed. Er stonden en zaten drie mannen aan de tapkast, twee zaten er aan een tafeltje te kaarten en voor het raam met uitzicht op de voormali ge brandweerkazerne zat een man alleen. De binnenkomer had geen zin om zich ook alleen te nestelen. Dat dronk op de eerste plaats niet plezierig en bovendien wilde T" zijn hart uitstorten, praten over dingen die hem het laatste uur b zighielden. Hij liep naar het tafel bij het raam en vroeg: «Heb je bezwaar tegen dat ik bij je kom z ten?» De aangesprokene keek op met een droog, nietszeggend ge zicht. «Als je dat leuk vindt, moet je dat doen», zei hij. «Ik hou je niet te gen». «Merci*. Jas aan de kapstok, twee vingers omhoog naar de kastelein achter de tap. «Twee bruine broe ders met een schuimkraag! Oje drinkt toch een pilsje mee?» «Ik drink alles wat los en vast zit, vooral voor niets». «Dan is het goed». De nieuwkomer ging zitten en wachtte op de drankjes. Toen die gearriveerd waren, hief hij het zij ne even op als een saluut en liet de inhoud verdwijnen in zijn bin nenste. Zijn overbuurman bekeek het waarderend. «Je gaat lekker is het niet?» «Nee, nee. Niet zo best. Dit had ik zijn geest. Als die begon i zeker als die aangemc het nuttigen van versnaperinger j steevast in de vreemd terecht. Zoals nu. doen», zei h verdween in do Onder het l~ zichzelf een mo handeler i niet zo ■ijn ge roeid

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Weekblad De Tilburgse Koerier | 1988 | | pagina 37