is eerst vrede
in eigen kring
T
ZALIG KERSTFEEST
0)
V
F
EST
I
I,
-
r 1972 - pagina 24
I
KERSTVREDE
10e wc
van
/an
Kerken
gezinde
Évange-
snte;
ische
es Heils.
tenlijst
toege-
;eest, is
irug via
:ngen, telkens weer een afwiseseling te brengen in hetP
lat de hele beweging eigenlijk ergens op aanstuurt. Voor degenen,
ing met een bedachtzaam en kritisch oog verkiezen te bezien, rijst
met zoveel begeestering aangekondigde vernieuwingen toch wel
of de wereld er eigenlijk wel iets mee opschiet, met al die schijn-revoluties.
op geen bezinningsbijeenkomst meer komen of men wordt ertoe
)ord dat men zichzelf moet vernieuwen en in overeenstemming moet brengen
n een tijd, waarin de samenleving voortdurend aandringt op vernieuwingen, van
have en goed, van opvoedingsmethoden, van leefwijzen, van omgangsvormen in de
samenleving, van gedachten en inzichten, en van instelling ten aanzien van de natuur
en van de bovennatuur, vragen veel mensen zich af, of deze veranderingen eigenlijk
wel strekken in een bepaalde richting dan wel of zij alleen maar dienen om telkens
weer andere instanties aan het woord te laten komen, telkens weer andere produkten
in de aandacht te brgei™
leefpatroon, zonder dat
die deze ontwikkelir
temidden van al die
de vraag,
Men kan
aangespoc
met de nieuwe tijd.
Vijf jaar later, met het vorige vernieuwingsproces nog maar nauwelijks achter de rug,
blijkt men zich dan weer opnieuw te moeten vernieuwen, waarbij dan de nieuwe
vernieuwing soms ook nog neerkomt op een teruggrijpen naar de oude waarden, die
men de vorige keer overboord heeft moeten zetten. Het is niet te verwonderen, dat de
mensen, na dit zo’n jaar of itien, vijftien te hebben doorstaan, deze benadering van
leven en samenleving moe worden en hun belangstelling gaan verliezen in de
communicatiemedia die telkens opnieuw maar weer met iets nieuws moeten komen.
Zij gaan, als vanouds, weer vragen om zekerheden, om dingen en denkbeelden die
blijvend zijn, zodat zij hun leven kunnen inrichten met het oog op persoonlijke
resultaten en hu kinderen kunnen opvoeden voor een wereld, waarin de waarden, die
zij hun hebben voorgehouden, blijven bestaan.
De grote communicatiemedia, die zich na de oorlog hebben ontwikkeld, hebben
ongetwijfeld de blik van de mensen verruimd, maar tegelijkertijd hebben zij,
natuurnoodzakelijk, omdat zij gericht zijn op grote massa’s, de mensen afgesloten
hun eigen persoonlijke omgeving. Het is voor iedereen mogelijk zich een zinnig
oordeel te vormen over de problematiek van de Wereldvrede, van de Ontwikkeling vs
de Derde Wereld, van de Democratie in Griekenland, en talloze andere kwesties, die
dag-in-dag-uit op de televisie te zien zijn, maar er bestaan geen
voorlcihtingsmogelijkheden meer om de mensen, en met name de kinderen, te leren
hoe ze gewoon in huis, op straat, in school en op het werk met elkaar moeten
omgaan. Voordat de voorlichting en opvoeding vermassificeerde, berustte deze
opvoeding bij het gezin, bij de buurtgenoten, bij de vrienden en kennissen en bij het
kleine verenigingsleven, maar toen de nieuwe ontwikkeling het samenhorigheidsbesef
eiste van zeer grote en voor het individu onoverzichtelijke en onhanteerbare groepen,
ging dit gepaard met een vertoon van minachting voor mensen met familiezin, met
hart voor hun buren, met plezier in het bereiken van kleine en menselijke dingen in
beperkt verenigingsverband: men moest geen kanaries fokken, men moest zich scherp
zetten op het verhinderen van een kemwapenoorlog, men moest niet, in goed en
kwaad, trachten aan te leven met opa en oma, men moest zich inzetten voor een
medemenselijk kerkelijk leven, dat maar vast begon met de bejaarden in
bejaardentehuizen te isoleren, men moest zich niet opsluiten in de bekrompen kring
van het eigen huishouden en de kinderen in het gezin tevredenheid en levensblijheid
bijbrengen, maar men moest zich verruimen door bijeenkomsten bij te wonen over
geboorteregeling en over sexuele vernieuwingen.
De resultaten van deze ’ontvreemding’ aan het eigen persoonlijke leven doen zich in
de samenleving van vandaag maar al te duidelijk voelen. De generatiekloof, waarmee
zo vaak werd gedreigd, is niet overbrugd, integendeel, ouders en kinderen leven in
grotere onverschilligheid voor elkaar dan ooit het geval is geweest. Naast elkaar
wonende gezinnen in enorme flatgebouwen negeren elkaar, zien elkaar zelfs niet, en
kunnen dan ook geen enkel beroep op elkaar doen, wanneer daar geestelijk behoefte
aan bestaat. Natuurlijk hebben de grote communicatieve bewegingen ook gunstige
gevolgen gehad: de wereld is voor veel mensen sterk verruimd, en vrijheid van denken
is toegenomen, maar wat de figuren, die die grote communicatieve media hanteren,
vergaten - terwijl het toch tot hun taak behoort daaraan te denken - was, dat de
direct-persoonlijke relaties van de mensen het fundament zijn, waarop de samenleving
berust. Deze direct-persoonlijke relaties zijn door de massificatie van onze
samenleving een heel eind vernield en degene, die ze in eigen kring wil herstellen zal
merken, dat hij op moet leven tegen een wereld van onbegrip, die door de
massacommunicatie met alle kracht wordt in stand gehouden. Wanneer men, het
dagelijks nieuws volgend, het hoofd schudt over de verontrustende toeneming van
jeugdcriminaliteit, van het aantal echtscheidingen, van de zielsziekten op allerlei
gebied, van het gebrek aan verantwoordelijkheid in de omgang, is men geneigd te
verlangen, dat ’er iets tegen gedaan wordt’ en dat een of andere instantie op
wetenschappelijke manier het euvel gaat aanpakken. Vergeten wordt, dat de mensen
een steeds groter onvermogen krijgen om in kleine kring te kijken, want dan staat er
geen bevoegde instantie naast, die hen zegt, hóé ze moeten kijken. Het.gevolg is, dat
de mensen steeds minder in staat blijken op een gewone, plezierige, menselijke manier
met elkaar om te gaan; zij weten niet meer wat zij van elkaar te verwachten hebben en
zij hebben niet geleerd, dat een vrije expressie van gevoelsimpulsen niet voldoende is
om voor een ander verstaanbaar te zijn: men moet er zich eerst in geoefend hebben te
weten, hoe zulke expressies bij een ander aankomen. Dit kan men alleen leren in
kleine kringen, bij mensen, die van nature op elkaar aangewezen zijn en die lange tijd
op een consequente manier met elkaar moeten omgaan.
Onze kerstplaat van dit jaar - ontleend aan het fotoboek van Frans van Aarle, ’Tilburg
bij Nacht’ - plaatst de traditie toch nog maar weer eens in het licht temidden van de
vernieuwingen. Ook de godsdienst is de laatste vijfentwintig jaar grondig veranderd:
het geloof in de bovenaardse, eeuwige en onveranderlijke bod is verschoven naar de
aanbidding van de aardse, tijdelijke, steeds weer anderszijnde en andersdenkende
mens, en het is zeker een sterk samendrijvend element, als men de gelovigen het
gevoel geeft, dat zij temidden van een welhaast volkomen chaos toch in elk geval bij
elkaar dienen te horen. Maar overaccentuering van dit gezichtspunt doet groot
onrecht aan een ander deel van hét menselijk gevoelsleven, dat van nature - wat nog
altijd betekent: van een buitenmenselijke kant aan de mensen toegedeeld - verlangt
iv>r eeuwige zekerheden, misschien niet zozeer om een intellectuele verklaring te
krijgtvan het bestaan der dingen, maar om het gevoel te hebben van een op
buiten-actuele waarden berustende instelling bij de medemensen.
Een samenleving, die dit gegeven verwaarloost, maakt levend verkeren in een kleine
persoonlijke kring onmogelijk, en daarmee de natuurlijke opvoeding van nieuwe
mensen. Het kerstfeest is volgens de traditie het feest van de kleine kring van het
gezin, waar de mensen elkaar van binnen en van buiten kennen, respecteren, aanvullen
en bijstaan. Als dit denken in gezinsverband in onze samenleving toeneemt, zullen
vanzelf tal van nu als onoplosbaar beschouwde maatschappelijke problemen als
vanzelf een kleinere plaats krijgen.
Maar dit is alleen mogeiijk, als we ons weer gaan bezinnen op de aloude eeuwige
hogere waarden.