Kerstmis
vur ’m
Ml
I
8’
i
I
lektie
en
I
t]
I
er 1968 pagina 20
1968
3n.
Donderdag 19 december 1968 - 12e jaargang no. 595
FOTO G. KOLENBRANDER
De Tilburgse Koerier
WEEKBLAD VOOR TILBURG, GOIRLE, DONGEN, LOON OP ZAND, BERKEL, ENSCHOT EN MOERGESTEL
Gaa
Zalig kerstfeest.
REDACTIE EN ADMINISTRATIE N.S.-PLEIN 14 - TILBURG - TELEFOON 04250-30783
OPLAGE 48.050
Misschien moest het nog 'ns gebeuren. Misschien moest
het'ns gebeuren dat in die feestelijk verlichte
winkelstraat met zijn rijke etalages of in die
welvarende nieuwe wijk met zijn centraal verwarmde
doorzonkamers en zijn tweede toilet op de badkamer
een man en een vrouw onderdak zochten voor de
nacht en voor het kind dat spoedig komen zou.
Verstoord zouden wij opstaan over zoveel
vrijpostigheid en grommend weer voor ons tv-toestel
gaan zitten. De wereld verandert niet naar het schijnt.
Weliswaar hadden de inwoners van Betlehem geen tv,
maar evenmin waren ze bereid onderdak te
verschaffen aan Maria en Jozef, die vanuit Nazareth
naar Betlehem waren gekomen om zich in te laten
schrijven voorde volkstelling. In die nacht gebeurde
het. In die nacht werd Jezus geboren, eeuwen tevoren
voorspeld door de profeten. De gebeurtenis schijnt aan
de inwoners van Jezus' geboortedorp ongemerkt
voorbij te zijn gegaan. Alleen de herders op het veld
werden op hemelse wijze in kennis gesteld van zijn
komst. Voor de eerste maal klonk het „vrede op aarde''.
Toch is Kerstmis méér dan konijnen met appelmoes.
Het is het feest van de vrede. De vrede die de staatsman
ieder jaar opnieuw bedoelt en ook de vrede met
onze medemens, zoals wij hem iedere dag opnieuw
ontmoeten. De vrede ook zoals wij die kunnen beleven,
samen met God.
De staatsman zei dat er met Kerstmis niet geschoten zou
mogen worden, behalve als de ander het eerst schoot.
Hij hoopte niet, dat er zich incidenten zouden
voordoen, want zo zei de staatsman, met Kerstmis
mag er niet geschoten worden. De staatsman zei verder
te hopen dat er spoedig vrede zou komenzodat er
helemaal niet meer geschoten zou behoeven te worden.
In zijn toespraak voor radio en tv zei de staatsman, dat
zijn regering ook hetkomende jaarzou blijven streven
naar wereldvrede. De vrede is een groot goed, zo zei de
staatsman. Het is waard om daarvoor te strijden.
De komst van Christus zou een omwenteling teweeg
brengen in de wereldgeschiedenis. Hi j zou geen haat,
maar liefde prediken. Hij zou zeggen: Ziet, Ik geef u
een nieuw gebod. Nooit had iemand de mensen
geleerd elkaar lief te hebben en te vergeven aan zijn
vijanden. Hij leerde ook: Watgij aan de minsten der
Mijnen hebt gedaan, dat hebtgij aan Mij gedaan.
Misschien waren de herders op het veld de eersten die
iets van deze boodschap begrepen, want zij kwamen
en knielden neer.
De vertedering die het kerstkind ons telkenjare weer
brengt is van zeer korte duur. Als de vuilnisbakken
vol zijn met de overschotten van onze welvaart
en we onze brugdag nog uitgezeten hebben, isLiet
weer voorbij en gaan we wat vuurwerk kopen om op
luidruchtige wijze aan 1969 te beginnen.
Misschien hebben wij in deze dagen even tijd. Heel
even maar. Om wat te denken over de komst van
Christus op deze wereld en welke boodschap Hij ons
kwam brengen.
LECHIM
Hij ging toen naor zki jongste dochter
Die maokte d’r ège kaod.
„Omdè zullie gaon verhuize
Zette ze oe gewoon op straot”.
Hij vroeg: „Kan ik dan hier nie blève?”
„Mar pa, ge wit dè dè nie kan,
Ik zö’w gère wille helpe,
Mar ’t maag nie van m’ne man”.
„Pa, ik moet is mee oe praote”,
Ha z’nen oudste zoon gezee
„We gaon in d’aander maond verhuize
Dè brengt veraanderinge mee.
We hebben mar drie kaomers bove,
Ge wit wel, dès de nuuwenbouw,
We vènen ’t allemol hèèl triestig
Mar doar is gin plaots vur jou.”
Ze ha’n ammol ’n aander reeje
Ze schóöven’t op mekaare aaf,
Van zeuve kènder was ’r niemand
Die ’ne thuis aon opa’s gaaf.
Toen hee’tie te lange liste
Zelf ’t prebleem mar opgelost
En ging mee z’n zeuventig jaore
Bij vrèmde meense in de kost.
Daor hee’tie op z’n zulderkaomer
’n Klèn kribke van pepier
Hij zucht: „Iederéén praot van vrede
En ik zit allèènig hier.”
Dan heurt ie ’t Kiendje zachjes zegge:
„Ge ziet toch dè ik bij oe ben
Toe tróóst oe. toen ik wier gebore
Was ’r ok nerges plaots vur mén”.