0
Herdenkingsdag
Nieuws- en Advertentieblad
Baarle's
Natuurvernieling naast
Natuurbescherming
voor
I
EVANGELIE VAN DEN ZONDAG.
Hoofdstuk 20 19-31
In dien tijd, op den avond van dien zelfde dag
der verrijzenis, den eersten der week terwijl de
deuren, daar waar de leerlingen zich samen be
vonden, uit vrees voor de joden gesloten waren
kwam Jezus en plaatste zich in het midden, en
zegde hun, Vrede zij u En na deze woerden
toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leer
lingen dan verheugden zich den Heer te zien. Hij
zeide hun dan wederom: Vrede zij u. Zoeals
Mij de Vader heeft afgezonden, zoo zend Ik tt.
En na deze woorden blies Hij over hen, en zegt
hun Ontvangt den Heiligen Geest. Wier zonden
gij vergeeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden
ge behoudt, hun zijn ze behouden. Tomas echter
een der twaalf, was niet bij hen toen Jezus kwam
Hem zeide dan de leerlingen: Wij hebben den
Heer gezien. Maar Hij zeide hun; Indien ik niet
in zijn handen de wonden der nagelen zie, en
mijn vinger in de plaats der nagelen steke, en
mijn hand in zijn zijde steke, zal ik niet geloven
En acht dagen later waren zijn leerlingen we
der binnen en Thomas bij hen. Jezus komt, ter
wijl de deuren gesloten waren, en plaatste zich
in het midden en zeide; Vrede zij u. Vervolgens
zegt Hij tot Tomas: Kom hier met uw vinger, en
zie mijn handen, en kom met uw hand en steek
ze in mijn zijde, en wordt niet ongeloovig, maar
geloovig. Tomas antwoordde en zeide Hem:
Mijn Heer en mijn God. Jezus zegt hem; Wijl ge
Mij gezien hebt, hebt ge geloofd, zalig wie niet
zagen en toch geloven. Nog vele andere wonder-
teekenen heeft Jezus ten overstaan zijner leerlin
gen gedaan, die in dit boek niet geschreven zijn.
Doch deze zijn beschreven, opdat ge gelooven
moogt, dat Jezus de Christus is, de Zoons Gods,
en opdat ge, door te gelooven, leven mooht heb
ben in zijn naam.
ligt tusschen hun leven en dood; niet d»
eenzaamheid van hun lot, niet de prijs
van hun lichaam en ziel, toen de verbin
ding met de mensen verbroken was.
Pas wanneer wij beseffen, dat de dood
van elk van hen een eigen tragedie 1*,
kunnen wij hen recht doen.
Elk van hen heeft zijn moeder en zijn
vader, zijn vrouw of kind. Hun lijden was
geen persoonlijk lijden, het vond zijn her
haalde en verstrekkende echo in het hart
van elk, die hen liefhad. Hun dood Ie een
bron van overstelpend lijden.
Daarom zij deze herdenking, behalve
aan de dooden, gewijd aan de levenden,
die hen het naast zijn.
Maar naast een rouwende herdenking
dient een gedachte van blijdschap te wor
den uitgesproken. Want naast veler ver
lies staat groote winst, omdat onsjand
weer vrij werd, omdat er uit zoo duistere
nacht een toekomst opbloelde. En wie
gelooft dat het lijden niet zinloos Is, maar
in het groote heilsbestek medewerkt aan
de verlossing der wereld kan zich op
recht verheugen over het bezit van zoo’n
waardevol onderpand van ons geestelijk
geluk.
Want het beste werd geofferd maar het
zal ons duizendvoudig vergoedwor-
Op 3 en 4 Mei a,s. herdenken wij de
eerste jaarviering van de geheele bevrij-
ding van ons land uit de tyrannic van den
bezetter.
Was onze eerste opwelling, dadelijk na
de bevrijding een spontane blijde uiting
van het afwerpen van het zoo gehate juk,
thans na bezinning en bezinking mag wel
de viering van de nationale bevrijdings
dag in hoofdzaak in het teken staan van
‘n dankbare herdenking van degenen, die
voor onze vrijheid vochten en ons die
brachten ten koste van hun mooi jong le
ven.
Het door hen gebrachte offer eischt dat
wij verbonden blijven met hen die vielen.
Hun dood moeten wij eeren door de da
den van ons leven. Wat door hen met hel
denmoed en zelfopoffering werd begon
nen en gewonnen moet door ons worden
voleind.
Wanneer wij hen als onze helden wil
len roemen zullen wij blijvend hun offer
indachtig moeten zijn.
De daden van onze drie Baarlesche
helden in de bezetting, de bevrijdings-
strijd van deze en de gealieerde soldaten
waardoor zij vielen, zullen door ons moe
ten beantwoord worden met de werken
de vredes.
In een herdenkingsnummer van Vo Ca
rolina wordt het zo mooi gezegd:
Wij weten van veler dood niets, wij
kennen niet hun gedachten, hun wensen,
hun angst van dat uur, waarin alles voor
hen opbrandde.
Wij kunnen de leegte niet meten, die
Weekblad voor Baarle-Nassau-Hertog en Omstreken.
klagen, want bij iedere herdruk van het
schitterende boek van Thijsse: „Het Vo
geljaar”, zien wij het aantal vogelsoorten
in ons land waargenomen, in aantal stij
gen. In September 1938, bij zijn vierde
herdruk bereikte het 352 soorten. Vele
„noviteiten” zijn er in de loop der jaren
bijgekomen en de sterk bedreigde zeldza
me soorten als een lepelaar, purperreiger
en baardmannetje konden in aantal stij
gen, dank zij die hoogst mogelijke be
scherming, die Thijsse en zijn collega's
hen verzekerden.
Hoe hebben zij niet gestreden tegen de
vooroordelen, die alom heersten omtrent
onze mooie roofvogels en met hun sterke
argumenten, gekweekt door een langdu
rige observatie en nauwgezet onderzoek,
hebben zij deze tenslotte ontzenuwd en
als trofee dragen zij nu de vogelwet van
1936 in de hand.
Zo staan die twee contrasten naast el
kaar. Ons ideaal nu moet zijn, dit kind
met zijn verzamelwoede van eitjes, de
voliereliefhebber met zij slordige ambiti-
loze collectie van vogels, over te halen
tot die krtng van mensen, voor wie de na-
uur iets leerzaams en tegelijkertijd iets
boeiends en iets heiligs is.
Door de zeer intense belangstelling
voor de vogels in de natuur, die in talrijke
boeken en tijdschriften aan de dag wordt
gelegd, blijkt toch wel overduidelijk, dat
de vogel, met zijn bekoorlijke wijze van
voortplanting en voeding der jongen, -dat
alles zo open en vrij pleegt tegeschieden,
iets in zich heeft dat meer bekoort dan
ieder ander creatuur der stoffelijke we
reld.
Jong en oud leeft mee met de vogels in
de natuur en uit hun zang en vlucht be
paalt men weei en wind. Hoe staat het
kind niet in bewondering voor die mooie
schat van schrijver- en kneutereitjes, die
het kleine nestje van grashalmpjes draagt
en om die schoonheid en die rijkdom ge
heel te bezitten, te kunnen smaken,wordt
het meegenomen naar huis, zonder ook
maar een ogenblik aan vernieling te den
ken. Daar worden die eitjes - als ze ten
minsten nog niet geheel bebroed waren
leeggeblazen en aan touwtjes en takjes
geregen, zonder dat het hun geheel be
vredigen kan. En als de hoepeltijd daar is
en het vinden van vogelnestjes niet meer
zo gemakkelijk gaat, wordt ook dit speel
goed vergeten en even later stuk en be
dorven door moeder weggegooid bij de
schoonmaak. Zo wordt er veel schoon
heid vernield door het argeloze kind en
de ouders die dit vandalenwerk niet ver
hinderen schieten hier in een belangrijk
opvoedingspunt te kort. Hier ligt een
mooie taak voor onze onderwijzers, die
de jongens reeds van de eerste klas af,
die liefde voor de natuur moeten bijbren
gen, door hen te wijzen op het mooie in
de natuur, in het vogelleven en in de ont
wikkeling van het ei. Dan zal die heb
zuchtige verzamelwoede heel gemakke
lijk omslaan in een eerbiedige bewonde
ring en uit eigen ervaring weet ik dat der
gelijke grote nestrovers zo tot echte ware
natuurvrienden kunnen worden omge
doopt.
Maar iedere medaille heeft zijn keerzij
de en bij deze is zij de mooiste. Wanneer
wij daarnaast talrijke natuurbeschermers
zien staan met een Thijsse aan het hoofd,
dan voelen wij ons tevreden en dankbaar
gestemd.
Wanneer wij onze Vereeniging tot Be
houd van Natuurmonumenten, ook een
machtige schepping van onze grootste na
tuurkenner Dr. Jac. P. Thijsse, steeds
klaar zien staan om op het juiste moment
in te grijpen daar waar cultuur en tech
niek de mooiste natuurplekjes trachten in
te palmen en haar niet eerder zien rusten
voordat zij deze door aankoop voorgoed
heeft beveiligd, dan getuigt dit alles toch
nog van een ware natuurbescherming,
die vele zeldzame planten en dieren voor
totale uitroeiing behoedde.
Nu de keerzijde is te mooi om veel te
41 Jaargang.
Zaterdag 28 April 1946.
A. F.
Redacteur: Emiel de Jong.
Nummer 17.
F^^^lIitgaveHDruIckerij E. de Jong, Baarle-Nassau.