FLORENCE Met het „gele flottielje** het zeegat uit,. si wH Onder bescherming van de Dnitsche marine iLJr de wieg der Renaissance BETOOVERING. ■■■-.-■ g I - WÉ ONZE FEUILLETON 15 In onderstaand artikel vertelt een Duitsch oorlogscor respondent ons van zijn indrukken, opgedaan tijdens een tocht met een groep Fransche vischkotters, die den oor logstoestand ten spijt, onder de hoede van een bewakings- vaartuig der Duitsche Marine weer hun bedrijf kunnen uitoefenen, om daardoor mede hun aandeel te leveren aan de voedselvoorziening van Frankrijk. den. Het kleine kasteel was geheel electrisch verlicht;- de binnenhof wedijverde met de hoofdstraat eener groote stad, en uit de stallen stroom de een licht, alsof het pronkwinkels met spiegelruiten waren. In het ge- heele slot scheen geen donker hoekje te zijn. Ik ging van de eene kamer in de andere en kwam ten slotte in de eetzaal, waar de tafel gedekt werd. Bij al dezen glans had ik iets gemist; er ontbrak vrouwelijke schoonheid. Toen zag ik voor het eerst een licht kleedje, een slanke figuur, een vrou welijk wezen, dat bevelen gaf en zich over de tafel boog om het een en ander te schikken; alles ging heel vlug en bevallig. Eenklaps keerde de dame zich om, keek zichtbaar ver rast naar mij en riep toen: Ach, wat doet mij dat een genoegen, mijnheer Sternlein1 Daar ruischte de breede stroom... Somber zagen de muren der oude bibliotheek op mij neer; het prieel dat in het tuintje naast het oude ge bouw stond, wuifde mij toe... Lotje Schirmer stond voor mij. Wat zag zij mij aan... een lange, diepe blik... O, ik voelde, wat die be duidde! Ik was haar oude vriend; zij had mij snood behandeld, maar nu ik haar weer begeerenswaard toe, en meer dan ooit! Ik zei, dat het mij eveneens genoe gen deed haar weder te zien, Inder daad, zij'was nog even knap als vroeger, zelfs nog wat statiger; zij had nog dezelfde kinderlijke manier om het hoofdje heen en weer te draaien, en was nog even flink en vlug in haar bewegingen. Nu heb ik geen oogenblik tijd, maar ik moet u spreken; ik moet! Na tafel kan ik mij een kwartiertje vrij maken, eer we aan het werk gaan. Ik wacht U beneden, bij den ouden betrekking van huishoudster De eenige reis die ik ooit gemaakt had, deed ik met mijn vader langs den Rijn, en uit dien tijd herinnerde ik mij die mannen van de speeltafel. Ze hadden in hunne blikken iets magnetiseerends, als de slang, die vogeltjes hypnotiseert en ze dan den kop afbijt. Het waren evenwel geen croupiers; de heeren werden aan mij voorgesteld en droegen goede, adel lijke namen; sommige waren officie ren buiten dienst. Ook waren mijne medeoprichters aanwezig; de heer Von Fielits ontbrak niet; hij sprak mij over de nieuwe inrichtingen van den heer Von Beskow en was vol lof daarover. Een sapprementsche kerel! zei hij. Het begrip kosten bestaat voor hem niet; hij maakt alles mogelijk. Zorgen kent hij niet; zijne vroolijkheid kan door niets verduisterd worden en hij is een hoogst beminnelijk gastheer. Inderdaad, de heer Von Beskow ging van den een naar den ander; hier maakte hij een vleiend compli mentje, daar vertelde hij een koste lijke anekdote. De gasten hadden het zich gemakkelijk gemaakt, ze zaten overal in het rond op canape’s, kus- senstoelen en in de geopende ven sters, doch er heerschte eenige met ongeduid vermengde verveling. Waar wachtten ze op? Zeker wel eerst op het souper, dat hier in een goeden naam stonddoch het scheen dat ze ook daarna niet tot de orde van den dag wilde overgaan, dat er nog iets anders op den achtergrond stond. Intusschen was het avond gewor- «W" «onstafeert kapitein D, en’ lindeboom in den voortuin. Ik heb zooveel te vertellen, zooveel te vragen.... Eer we aan het werk gaan? her haalde ik eenigszins verbaasd. Ook dat zal ik u later zeggen... Jean, hierheen met dat bloemstuk! Peter, waar blijven de dessertmes- sen? Frits, andere Rijn wijnglazen, de groene! Tot weerziens, mijnheer Sternlein! En in een oogenblik was de kleine huishoudster verdwenen. Het was mij of ik droomde. Het verleden kwam mij weder voor den geest. In gedachten verzonken zat ik aan tafel en lette niet op de ge sprekken naast mij. Hier werd ge discuteerd over koeien van Zwit- sersch ras; daar sprak men over handicap rennen, en over het succes van den stal van baron Von Lieven, en tusschen de herkauwers en een hoeven zat ik als Hans de droomer en dacht aan de kleine fee van het Dom eiland, die zoo plotseling weder in mijn leven verschenen was. Twee minnenden hoe kom ik daarop? Dat was reeds lang voorbij! Lotje verscheen. Ik nam zoo goed mogelijk eene gereserveerde hou ding aan, want zij had iets gevaar lijks in haar wezen. Zij begon allerlei herinneringen op te halen, waarbij ook de groene en de gele weder op doken, die intusschen gelukkig gehuwd waren. Zij vertelde mij, dat haar vader gestorven was en zij zich dus genoodzaakt had gezien zelve een onderkomen te zoeken. Een paar huwelijksaanzoeken had zij afgewezen: zij kon zich nu eenmaal niet in het eenvoudige schikken, zij had zin voor het hoogere; in bekrom pen omstandigheden^ zou zij aan voortdurende benauwdheden lijden. Zoo had zij dan hier voorloopig de aange- Sternlein. Ik dank u, juffrouw Schirmer, ik. mijne jas toeknoopend, warl woei een koele wind; ik heb even geen welmeenenden raad noodij Dit moet ik u evenwel toch zeg, ging zij voort, dat u verbazend' anderd is, en zeer in uw voordeel is werkelijk een elegant, bijna v; naam heer geworden. Zoo ziet it wat het geld doet; de menschen* den geheel anders, als ze geld t ben. U was een recht schud student; ik denk, dat u nu niet m schuchter is, mijnheer Sternlein. we zullen zien. Ik moet nu weg de speeltafel te arrangeeren. ziens! Dat was een kleine, mooie giftvl geworden, eene speeltafelgrat welke de god Hazard, die ook zul gevaarlijke pijlen in zijn koker dra in plaats van god Amor, in zijn i volg heeft; zij was eene bekoorlij Lacerte, doch zij had nog iets i schuldigs, iets kinderlijks in h< wezen, en ik was overtuigd dat op een goed huwelijk rekende en niet door lichtzinnigheid wilde I derven. In de speelzaal was een soort» opkamer, waar zich eene klei roulette en speeltafels bevonden. De heer Von Beskow hield bank; Lotje Schirmer schonk w en fluisterde dan eens hier dan da de biljetten van honderd mark vlog uit de portefeuilles, waarin ze mes al niet wederkeerden. Weldra we de koortsachtige spanning door: menigvuldigste aandoeningen vi drongen: vreugde en ergernis, rad loosheid en hopeloosheid, dochall binnen de grenzen waarin de c woonte de uitdrukking der gevoele weet te beperken. Wordt vervolgd nomen; door eene advertentie was zij hier gekomen: zij had den heer Von Beskow dadelijk aangestaan. En hoe bevalt het u hier? vroeg ik. De betrekking is nogal moeilijk; ik bestuur niet alleen het geheele huishouden, maar neem ook deel aan de gezelschapsavonden. Ik heb u aan tafel toch niet opge merkt, zei ik. Daar was ik ook niet, maar u zult mij later zien, als het werk begon nen is. Welk werk dan? Het spel! Er wordt bij ons gespeeld en dikwijls hoog ook. En mijnheer Von Beskow wenscht, dat ik daarbij de honneurs waarneem. Hijweet van Parijs, dat in een goed ingerichte speelzaal ook dames behooren. Dat trekt aan; zij zetten mede in en galante heeren zetten voor haar; men moedigt aan met blik en woord en, zorgt er voor, dat de stemming ver hoogd wordt door sterke wijnen, die altijd bij de hand moeten zijn. En daartoe leent gij u, juffrouw Schirmer? Alles in eer en deugd! Elke toe nadering wijs ik met beslistheid van de hand en mijnheer Von Beskow beschermt mij. Hij kan natuurlijk geen oude heks gebruiken, die af- stootend op zijne gasten zou werken men vindt mij knap en beminnelijk, doch dat ik ongenaakbaar ben is reeds als een feit bekend, dat van huis uit elke poging moet ontmoedi gen. En als zich de een of ander ter wille van mijne mooie oogen ruineert dan is dat zijne zaak. Ik zelf heb echter, achter den rug van mijn strengen gebieder, meermalen een onbesuisd jongeling gewaarschuwd, wanneer deze gevaar liep zijn have en goed te verspillen, en ook u raad ik voorzichtigheid aan, mijnheer Jean lacht breed en tevreden, zijn al eenigszins afgetakelde kotter het t franjes aan hangen, komen. Hij zoo goed tegemoetkomendheid van de Duitsche Weer macht te danken is. dat zij ook me eenige beperking wendt zich vervolgens tot zijn adjudant. „Uitvaart toegestaan”, zegt hij daarop kort en bondig. De mannen van den „Versterkten grens- afweerdienst” zijn belast met de controle van de scheepspapieren en de legitimatie bewijzen der bemanningen. Deze onvermij delijke procedure duurt nauwelijks een kwartier. „Alles in orde” wenkt de dienst- hMmhfn uean lacni oreed en tevreden, wanneer wij op den terugtocht in de nabijheid van c-met gescheurde zeil en de touwen, waar de als zijn kameraden weten, dat het aan de tegemoetkomendheid van de Duitsche Weer macht te danken is. dat zij al is het dan ook me eenige beperking ook nu, midden m den oorlog, hun beroep nog kunnen uit oefenen. Hier, op het water is het de Ma rine. die de booten beschermt, maar daar aan den horizon, op de hooge, steile rotsen is het het luchtdoelgeschut, dat het onge stoord beoefenen van de kustvisscherij mo gelijk maakt. De Duitsche Weermacht be schouwt het ook hier in het bezette gebied mede als haar taak deel te hebben aan het verzekeren van de voedselvoorziening van de bevolking. Ernst Grunwald. Zware nevels hangen over het haven bekken van het havenstadje in Noord Frankrijk. Slechts vaag zijn de omtrek- ken te onderscheiden van de tien tot vijf tien vischkotters, die daar aan het haven hoofd liggen te wiegelen. Geroep weer klinkt over en weer. Van tijd tot tijd hoort men het doffe toeteren van een stoomboot; die geluiden gaan op in het geklots der gol ven. die bruisend uiteen breken op den kademuur. Echt een havenstemming. Uitloopen of niet? Dat is de vraag, waar mede een groepje Fransche visschers zich dezen ochtend bezig houdt. Het was ten slotte toch niet onmogelijk dat men en ditmaal m-aakte de slaperig uitziende Jean waarlijk geen grapje den wekker tever geefs tusschen 3 en 6 had laten afloopen. De verantwoordelijke menschen van dei havenbewakingsdienst kennen de wen- schen van deze kustvisschers maar zij kennen evenzeer de voorschriften, die uit gevaardigd zijn als gevolg van den oorlog met Engeland: wanneer de barometernaald op „slecht weer” staat, kan de leider van dezen dienst het uitvaren niet toestaan. D<- Engelsche kust is zelfs op deze ..Muskieten van de scheepvaart” in enkele uren te be reiken. En er mocht eens iemand zijn, di er lust toe had de „beek” over te steken Spionnen hebben zich ten slotte nog alti.h' van alle mogelijke en onmogelijke hand langers bediend. Maar dezen morgen blijk de zon zegevierend uit den strijd met d< elementen te treden. Alsof ze uitgewisch' worden door eer groote doek, zoo verdwü nen plotseling de nevelsluiers. Duidelii' kunnen wij nu de toppen der masten or derscheiden: in het vroege ochtendbries’ wapperen de Wimpels. Veertien vischko’ ters tellen we: veertien gele wimpel waaien in den stevig opstekenden Zuid westenwind Het ..Gel" Flottielje” is bijna vob' Florence, de „wieg der Renaissance”, de residentie van het geslacht Medici, kan men beschouwen als het voornaamste cen trum van de Italiaansche kunst. De stad is gelegen aan de Arno, die haar in twee dee- len splitst. Ingetogenheid en elegantie, dat zijn de eerste indrukken, die de bezoeker van Florence ontvangt, verder treft hem de zeldzame harmonie met de omgeving. Een blik van een der omringende heuvels biedt een tegelijk overweldigend en liefe lijk panorama. Daar staan des zomers te midden van de fleurige bloemperken der parken de eeuwenoude gebouwen en mo numenten. langs de boorden van de rivier teekenen zich strboken fluweelig groen af. Het doet denken aan een bont geborduur- Jen lap. het blanke marmer, de roode hak teen. gevat in het stemmige grijs van ver eerde wallen en daartusschendoor een „rankeling van honderden andere kleuren, at is het gelaat van Florence een schoon daat. waarvan de pracht en praal nog orden verhoogd, wanneer de Florentijnen •kenjare hun vrij talrijke gecostumeerde 'esten houden. Dan ziet men de weelde- 'ge gewaden van vroeger tijden- dan her- 'eft net verleden van de stad en geen echtgeaard Florentijn kan de grootsche 'escheidenis van zijn stad vergeten. En de rots, die de harten van deze menschen ver uit is volkomen gerechtvaardigd. Floren- het hart van Toscane; en Toscane, dat s de „tuin van Italië”, gelijk men Italië vel eens hoort noemen den „tuin van uropa”. De heuvels deze merkwaardig zacht- üooiende heuvels van Florence en de in 'en krans rondom liggende bergen belem- leren het uitzicht in het geheel niet, maar everen hun bijdrage er toe dat Florence _elykt op een in goud gevatten edelsteen. - 5>°et,ische schoonheid van stad en om- evmg is ontelbare malen door schrijvers ■n dichters bezongen, maar ook al zijn'deze portretten nog zoo plastisch, zij blijven al- ■ud verre ten achter bij de werkelijkheid. De bloemenstad vergenoegt zich evenwel niet met on haar lauweren te rusten neen door een groote verscheidenheid van inter nationale feesten tracht zij de herinnering aan het verleden zoo levendig mogelijk k houden, en wanneer het er om gaat Floret ce als centrum van cultuur hoog te houden blijft niets onbeproefd. Genoemd moet worden in dit verband 4 Maggio musicale”, de bekende muziek feesten. welke telkenjare in Mei worde: gehouden, waar men een overzicht ka: krijgen van de toonaangevende werken i: binnen- en buitenland. Voorts worden I: de zoogenaamde cultuurwerken” voor drachten gehouden door vooraanstaand: schrijvers en geleerden, in de historische omgeving, namelijk in de zaal „dei Due cento” in het Palazzo Vecchio. Daardoor wordt op waardige wijze de humanistische traditie voortgezet van de Medici’s. Hoogst merkwaardig is ook.het .giuoco del calcio” een voetbalmatch die ieder jaar gespeeld wordt op de Piazza della Signoria, in de omlijsting van de indrukwekkende gebou wen, waaraan de nazaten van de beroemde Florentijnsche geslachten gecostumeerd meedoen. De oorsprong van de stad ligt in de gra ze oudheid. In de tiende eeuw voor Chr. ontstond op de plaats, waar Arno en Mu- gone samenstroomen een kleine nederzet ting. Ten tijde van Silla werd deze neder zetting verheven tot een „municipium splendissimum”. Na de verwoesting door Silla werd, zij weder opgebouwd en ont wikkelde, zich onder Caesar tot een bloeien de Romeinsche kolonie. Onder het bewind van Diocletianus werd het de zetel van den „corrector Italiae”. Toen de barbaarsche volksstammen de stad binnendrongen, bad Florence opnieuw te lijden van verwoes tingen. Karei de Groote vierde er in 786 zijn Kerstfeest. Onder de Saksische keizers bra ken daarna rustiger tijden aan. De wel vaart nam gestadig toe. de stad breidde zich meer en meer uit. Het voornaamste ken merk van de elfde eeuw was we] de strijd om het burgerrecht, en de vrijheid. Ondanks de woelige tijden breekt toch in die j.aren een nieuw tijdperk aan voor de architectuur. De Romaansche stijl open baart zich het eerst in 'de kerken van San Miniato en Santi Apostoli. In 1059 volgt* plechtige wijding van het Battistero San Giovanni, gebouwd op Romeinsche temmh ruïnes. Nadat men een bewonderenswaardig goe de wetgeving had samengesteld gebaseerd op het gildewezen ging Florence een tijd perk van grooten opbloei tegemoet, geeste lijk zoowel als economisch. Het ontwikkel de zich tot een der grootste en rijkste ste den van Europa. *- Men treft er.druk bezochte markten aan, er worden abdijen gebouwd, die meer doen denken aan vestingen, burchten en kastee- len verrijzen, die het vruchtbare land tegen invallen moeten beschermen, op de toppen der heuvels bouwt men kostelijke kerken, m de omgeving ontstaan kleine dorpen. Er volgt.de strijd van Gueifen en Ghibellijnen waarin de eersten zegevieren. Aan den bloeitijd komt echter een einde, wanneer na de ontdekking van Amerika de handelswegen verder en verder van het Middellandsche Zeebekken komen te lig gen en Florence zijn onafhankelijkheid ver liest. Dan sterft langzamerhand de wel- vaart, maar wat ons gebleven is uit dien tijd. zijn, de steengeworden herinneringen in vergrijsde gebouwen, in trotsche monu menten. vervat in de brandende en zacht® kleuren der schilderijen uitgezongen in de taal der dichters. En dat Florence is on sterfelijk. Touwen worden los gesmeten het ge- raas van motoren weerklinkt.. Wij klau teren aan boord van'het lichte marinevaar- tuig dat uitgerust is met een stuk luchtdoel, terwijl enkele matrozen voorzien van hun vuurwapens, aan boord van enkele visch kotters springen. Zekerheid bovenal. De ingang van de haven ligt ver achter ons. Alleen de spits van den vuurtoren steeks nog even uit boven den horizon. Daarvoor strekt zich het eindelooze water oppervlak uit. Ons begeleidingsvaartuig, dat het zoowel in snelheid als in mogelijk heden om vlug en handig te manoeuvree- ren, wint van de kotters, vaart gedurig op en neer tusschen de verschillende vaartui gen van het „Gele Flottielje”. Een tolk, die zich zooals gewoonlijk aan boord van het bewakingsvaartuig bevindt, vertaalt on middellijk de dienstgesprekken over en weer. „En goede vangst vandaag?” vraagt iemand, die zijn meer persoonlijke nieuws gierigheid wil bevredigen. „Middelmatig”, bromt de oude René ten antwoord, die geen dag meer ontbreekt om de havenuit te varen, sinds zijn zoon is gebleven in de Maginotlinie. De visschers- veteraan beschikt, ondanks het feit, dat hij reeds een grijzend hoofd heeft, nog over de kracht der jeugd. Hij drukt zijn naar traan ruikende zware schoenen vast tegen de planken en begint dan met korte drif tige bewegingen het net voor de tweede maal binnen te halen. De zon staat hoog aan den hemel. Er wordt middagrust gehouden. De slaperige Jean geeuwt niet meer. Op het blanke dek van zijn kotter wemelt het van allerlei ...j bijzonder goede vangst binnen gehaald. TrY’lOIITTT rrril 5J 1 il. 11 goede zaken kunnen doen; daarvan is hij reeds thans overtuigd, en vanavond zal hij zijn apéretif drinken. Dat is iets dat hij zich mag ver staat hoog aan den hemel. geeuwt niet meer. Op het blanke dek -R van soorten visch. Met zijn krabbennet heeft hij Zijn vrouw zal morgen in de markthallen goede zaken kunnen doen; daarvan is hij reeds thans overtuigd, en vanavond zal hij als wakker Kanaalarbeider” wel oorloven

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Baarle-Nassau - Baarl’s Nieuws en Advertentieblad | 1941 | | pagina 4