o
I
I
eNZEFEWILLETON
WEEKBLAD VOOR BAARLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
UITG. ELECTP.ISCHE DRUKKERIJ
a DE JONG BAARLE-NASSAU.
III
11
ggl
fe
V
30e Jaargang
De Prinses van
den Vuurtoren,
Mj
Qua* Christi quosro1)
25 MEI 1935
No. 20
s
1
ÉÏS
„Cultuurdrager" is ‘n missiebisschop.
Niet in den banalen zin van het woord.
Gecultiveerd is niet ‘n verwaand Ne
derlander, die branie schopt, als ware hem
de verzorging der wereldas toevertrouwd.
•Gecultiveerd is niet de dandy: pincenez,
‘n grijs-groene demi, deftige sous-pieds,
pareltanden, nagels a la anglais, uitge
schoren wangen, plus ‘n zegelring! Cul-
f
oogen, die gal en gift spuwde!
Heeft hij ongepaste dingen tegen u ge
zegd?
O, neen, moeder, maar ik kon ’t niet
langer voor hem verbergen, dat ik hem
niet gaarne zie komen. Vader ïs sinds die
tijd heel anders geworden en hij is lang
zoo vroolijk niet meer als vroeger, ’t Is of
we voortdurend in een benauwde atmos
feer leven, zoo drukt het op me; soms
klopt het hart me in de keel van angst en
dan weer brandt ’t in me als vuur en kan
ik mijn toorn en afkeer niet niet bedwin
gen.
En heeft hij dat gemerkt?
Ik heb het hem gezegd.
En wat antwoordde hij?
Hij dreigde mijniet met woorden,
maar met stem en blikken; ik zou nog
wel eens een toontje lager Baan zingen,
zei hij, ik zou mijn trotschheid wel aflee-
ren en ’t klonk mij toe, alsof hij mij daar
toe zou dwingen en er ook de macht toe
had.
Het was niet verstandig van je, kind,
en ook niet goed, dat je je vaders gast
zulke harde woorden gezegd hebt, al
mag u den kapitein dan ook niet lijden;
niemand mag hem trouwens. De men-
schen zeggen, dat hij wat op zijn gewe
ten heeft. Maar dat zijn maar praatjes,
werd gegrinnikt, en erger; en, waar de
lichten aanknapten, zag men gespannen,
opgewonden snuiten, als boeien op *n
deinende zee!.... Schlusz kwam, en de
zaal glijdt andermaal de verveling in, die
buiten hangt!.... Zooiets heeft met „cul
tuur" toch sjofel-weinig uit te staan!....
Wat noem je cultuur? Vanmorgen, in
den trein, had er een ’n hoed, banaal
doojzweet en vettig (excuseer)’ terwijl op
z‘n vesje ‘n gouden ketting prijkte; dé
twee anderen beschikten niet over ‘n ket
ting, droegen hun horloge zoo maar, doch
met hun hoed was ‘t dik in orde! Waar
huisde nu ’t cultuur?....
‘n Missiebisschop zal natuurlijk, waar
mogelijk, ook den stoffelijken vooruitgang
in de hand werken, al rollen er uit zijn
mouwen geengouden tientjes. Intusschen
‘n luilekkejland brengen, met overdag ‘n
flirtend zonnetje en ‘s nachts een poosje
regen, is zijn taak niet. Waarheiden braaf
heid, vree en vreugd en geluk (en dat al
les in de mooiste beteekenis van ‘t woord)
ressorteeren rechtstreeks onder hem»
w
Ben zoo pas weer thuis gekomen; zat,
onderweg, bij: a) ’n zoon-van-d’-Oude-
Natie, die, tegen eiken prijs, uit het soci
alistische rose-Blad „Het Volk” wou ha
len, dat „Rood” alles behalve veeren ge
laten had bij de Provinciale Verkiezingen;
b) ’n aardig-vlot, vrij-dapper telkens „ge
tuigend” antirevolutionnair, die blijkbaar
bij ’s levens vischmaal op niet te veel
economische graten stiet; c) ’n derde, po
litiek wel te rangschikken, aan velerlei te
oordeelen, bij klasse a).
Bij ’tkind-vad-Israël, voornoemd, moet
’t er wel erg scheef en schots uitzien in ’t
museum-van-z’n-kennis, afdeeling „cat-
holica’,; althans: over „hetbrandapparaat
hel” kon ie zoo ongedwongen luchtigjes
doen; en van veel, wat in de Goede Week
speelt, had meneer heelemaal geen kaas
gegeten....
In Borneo, waar passie schroeit, en een
woud-van-dwaling ’t vrije geestelijke-uit-
zicht zoo bemoeilijkt, op ’t nog vrij-
heidensche eiland, waar, links en rechts
en overal, bosjes menschen huizen, bij
wie vergeleken ons Oude-Volk-kind nog
’n matador kan wezen inzake kennis van
Roomsche Religie, staat Monseigneur
Tarcisius van Valenberg voor de taak,
geloofssterren te scheppen aan den he
mel van paganistische hersenen en Chris
telijke deugdparelen te garen in de étuis
van dito harten!.... Subliem program,
maar heusch geen kindertaak!
Op ’n goeien dag, dus gaat ’n mop,
wordt pardoes ’n stumper overvallen; „je
geld of je leven”. „Geld?, geld?”, hakkelt
beduusd het slachtoffer, geld heb ik geen
.„Jij geen geld!”, doet wantrouwend de
aanvaller, „wie en watben je dan?” „Sim
pel handelsreiziger”, hijgt platzak. „Ex
cuseer”, gebaart nu mild de roover „ga
vrij en in vree; vanzelf: ’n handelsreiziger
heeft noch geld, noch.... leven!’1Geen
1) Christus en wat des Christus is, zoek ik.
geld en geen leven’1, „stoffelijk en (meer
nog) geestelijk misdeeld11, dat is wel het
beeld van aardig veel Borneo-bewoners!
Alzijdige opheffing, gebasseerd op diepe,
Roomsche geloofsovertuiging, bedoelt
Tarcisius1 machtig-grootsche zending.
„N.S.B.11, spinnijdigde er vanmorgen
een in den trein, in ‘n coupé vlak naast
me, NSB. is louter een vluchtig verschijn
sel van wat kankerpieten, die baantjes
willen weggraaien: ‘n tijdelijk samenrot
ten van half-failliete kerels, die meenen,
dat in Mussert-land, schuldeischers wel
‘n streep door alles zullen halen!.... Wij
nemen zoo‘n uitval niet voor onze reke
ning; gebruiken hem hier alleen even ter
illustratie. Het Christendom is geïmpor
teerd door goddelijke waarachtigheid, en
is ten overvloede nog gegarandeerd door
‘n ervaring van 19 eeuwen. Z‘n inhoud
is, wat ongeloof ook beweren moge, alles
behalve apenkooi, en van egoïsme in
‘t gevlei komen is absoluut geen sprake.
Zoo‘n Religie mee mogen helpen ver
spreiden, is wel ‘n hemelgunst! De heide-
nen-wereld staat of raakt op een geweldig
kruispunt! Daar door de Providentie wor
den aangesteld tot Verkeersagent, kan
doen huiveren, doch is anderzijds ‘n diep
gevoeld „Deo gratias11 overwaard, ‘k
Hoorde dezer dagen nog vertellen van
twee bekeerlingen, man en vrouw; hoe
ze gepiekerd hadden, jaren lang. Hoe ze
ooit, in pikdonkeren nacht en met pikdon-
kerte in de ziel, hulpeloos hadden liggen
schreien saam,.... Och: in meerdere of
mindere mate „sost" het aan alle kanten.
waar u niets van moet gelooven. Je hebt
hem zeker boos gemaakt en zoo ’n zee
man stuift altijd zoo gauw op. Spreek
hem den volgende keer maar weer vrien
delijk toe dan zult u zien, dat alles weer
in ’t reine komt.
Ellen schudde heftig haar hoofd. Neen
moeder, hij heeft wat in den zin, daarom
komt hij zoo dagelijks bij ons.
De oude lachte dat zij achudde. Je wilt
toch niet weggen dat hij op vrijersvoeten
komt.
Och, u moet niet alles gelooven kind,
wat de mannen zoo al tegen een aardig
meisje zeggen. Hij heeft maar een grap
met u willen hebben, meer niet. Wat
haal je je al niet in het hoofd. Maar ik
weet goeden raad. Met Sint Jan wordt u
negentien jaar en dan moet Ralf in vre
desnaam maar aan trouwen gaan denken.
Ik verlang erg naar een flinke hulp in de
huishouding. Ik laat jullie deze kamer en
betrek het zolderkamertje, dat is groot ge
noeg voor mij; overdag moet u me hier
maar dulden, ik help nog zooveel mijn
stijve handen het toelaten, en verder
wacht ik rustig af tot het den Heer be
haagt mij tot zich te roeben; dat zal zoo
heel lang niet meer duren! Nu, heb ik
goed geraden en bent u nu tevreden, jij
klein, bang prinsesje?
Monseigneur Tarcisius van Valenberg
als Prof, mocht ik, indertijd, U, als stu
dent, regaleeren op cijfers en letters,
heb voor ‘t eerst U toen leeren kennen.
Later, met voldoening, herhaaldelijk U
hooren schilderen als: rustig stürmisch,
taai-energiek; kenner, doener, durver,
stuwer; iemand die den harteklop te be
luisteren weet van d1 allernieuwste tijd,
en scherp aanvoelt ‘n hoop tekorten, the
oretisch en praktisch, van niet weinig
katholieken.
Monseigneur, de verwachtingen zijn
wel hoog gespannen!
Plant, Monseigneur, op den „valen
berg", die Borneo heet, het vruchtbaar
makend kruis. Ieder Confrater helpt U
bidden: „Zijn Bloed kome over hen en
over hunne kinderen!”
Vrij kleine, maar dappere David, weet
met den genadeslinger den Goliath van
tuur haal je niet uit toiletterij, pers je met
geen houten bout in ‘n pantalon, is meer
en is wat beters dan een gracieuse bui
ging, of ‘n jasje om ‘t lijf gegoten! Ik heb
in m‘n leven koppen van jongens en meis
jes gezien, die hadden kunnen gestolen
zijn van ’n Rapgaël-doek, en.... ‘t waren
kinderen van paupers! Ik heb oudjes ont
moet van tachtig jaar, armelijk, maar te
gen wie ik opzag als tegen ’n Aartsvader!
‘t Woordje dultuur is zoo ellendig ver
kracht. Niet, dat we heimwee voelen naar
Batavieren-toestandenmaar toch: ‘t pak
te me, wat een van ons „treinkwartet,, te
vertellen wist: „Heeren ik heb vroegertijd
„families meegemaakt: de kippen konden
„den weg naar de keuken wel droomen;
„krulstaart wandelde achter het huis, vrij
„en blij; schraalhans was keukenpiet, en
„in ’n soor emmer werd de soep gekookt.
„Maar wil je me gelooven: ik heb nooit
„meerechte en hechte, nooit betere en
fijnere menschen meegemaakt!11
Cultuur weegt je met geen goudstaaf-
‘jes; is al evenmin te berekenen met hoe
veel eer,' hoeveel geamuseer.
’n Gevierde ster joeg zich onlangs ‘n
kogel iu het hart. Onbegrijpelijk! Had ‘n
verrukkelijk snuitje met feeënoogen; kon
je den hik doen gieren, kon je ook ontroe
ren tot schreiens toe!.... Onbegrijpelijk?
Ze liet‘n briefje na: “Waarom ik deser
teerde! Omdat ik me zoo ellendig leeg
„en ongelukkig voelde! Men zag me
graagJa: gelijk ‘n wolf graag botten ziet!
,,‘n Speknekkerig boulevardtype zal iets
„meeemuilen van: mysterie;zooveel ho-
„noraria, ‘n sprookjesvilla, ’n prima luxe
„wagen!.... Zoo'n vent moge bedenken,
„dat ‘n mensch niet louter van draf kan
„leven!"
‘s Avonds laat schuift ‘n bio leeg, ’t
Ging er erg schuin toeO, dat bakvischje
vlinderend, sans gêne, van meneer A.
naar meneer B. en C.! En dat stel, nu
eens heel wat meer dan oirbair verliefd,
dan weer dol-giftig van jaloezie!.... Er
4
Hoe later op den vooravond, hoe
schoone, gezelschap, mijn kind antwoor-
de de zware stem van het oudje, hier
hier zit ik. Wij ouden van dagen kunnen
wel zonder licht, maar de jeugd houd niet
van de duisternis. Daar boven op den
schoorsteen mantel liggen spaanders en
de tondeldoos staat er bij. Jij met u jonge
handen zult dat vlugger vinden dan ik
met nijn stijve vingers.
Laten we liever in ‘t donker blijven zit
ten, moeder Petersen, zei Eljen terwijl zij
naast het oudje op een bank plaats nam,
en haar handen hartelijk drukte, zoo
dicht bij je, dat stemt me weer, kalmer.
Wel, kindje, dat klinkt alsof je getwist
hadt, met wien dan, toch niet met u ouden
braven vader? Mijn hemel, ge rilt alsof
ge de koorts had
Moeder Petersen, laat me maar even
rot rust komen, antwoordde het meisje
zacht het doet mij al goed, als ik u al
hoor praten. Ik weet zelf niet, waarom ik
zoo angstig ben, en toch stormt het bin
nen in me. Maar ik wil u alles vertellen.
Waar is Ralf?
Die is bezig de Noordster te kalefate
ren; hij zal wel gauw thuiskomen, denk
ikMaar vertel nu maar eerst, ‘t Zal
wel iets vreeselijks zijn! Die jonge men
schen zien altijd spoken op klaarlichten
dag.
Voor spoken ben ik niet bang, maar
vandaag, moeder Petersen, ben ik voor't
eerst van mijn leven bang geweest voor
een mensch. Het meisje trilde weer over
al haar leden, zoodat het oudje verwon
derd het hoofd schudde.
Voor den rooden Penn misschien? De
arme jongen wordt steeds onnoozeler en
de kinderen zijn pang voor hem, maar
wij ouden weten wel hoe het met hem ge
steld is.
Neen, moeder Petersen, ik was bang
voor den kapitein, voor kapitein Kurt.
Hij kwam vandaag weer op den toren;
sedert eenigetijd bezoekt hij dag aan dag
mijn vader. Vandaag was ik alleen met
hem, vader was even naarde lantaarn-
kamer gegaan - en daar heeft hij tegen
me gesproken, ik weet niet goed meer
wat hij gezegd heeft, maar ’t was alsof ik
een groote slang voor me zag met groene
V
Vi
-