I
>1
B
i
II
tH
WEEKBLAD VOOR BAARLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
ÖHZEF EVÏLLET8N
J|
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
JONG BAAÖLE - NASSAU
A
A
A
30e Jaargang
De Prinses van
den Vuurtoren»
Van Op- tot Ondergang»
11 MEI 1935
No. 18
j]
B
Vijftig oud. „Abraham gezien!” Vreemd
unheimisch: ’n vijf voor ’t andere cijfer,
’n Halve eeuw voorbij; witte raven, die
’n eeuw vol maken. Men heeft den oogst
van wat men eertijds zaaide. Zalig, wie
eerlijk hun best deden en ploeterden on
der het oog van God.
Vijftigers! ’n Massa veldslagen zijn er
geleverd, ben je nu volop ’n prima Chris-
tus-soldaat? Wat heb je gezwalkt, groeide
je uit tot een puiken zeerob?
’n Promenade is hier bedoeld, het le
ven langs. We vallen maar subietelijk
met de deur in huis.
Twintigjarigen! Hooren vol illusies
te zitten; moeten haken naar succes,
succes in den handel of op technisch ge
bied, succes als jonge boer, of ais dokter
straks, als sociaal werker.
Wie als twintiger geen zweem van ge
paste eerzucht kent, hem zou ik wfllen
beduiden: Amice, je moet wel op een
verkeerde planeet terechtgekomen zijn.
Ik ben bang, dat je overal in den weg zult
loopen. ’t Heele feit van je geboorte is
eigenlijk een groot abuis, kijk maar eens
rond naar een Armeninstituut.
Nee, nee: niet al te veel zanikken over
crisis; ,,’t is belabberd, ’t is een rottijd!”
Wanhopen is ’t allerlaatste! Wie zestig is,
enkele ribben mist, een glazen oog heeft
plus een kunstbeen, vindt titels om te je-
remiëeren, op den dag van vandaag,
waarin je in- en uitwendig, gerust wat toe
gerust mag zijn, om kansen te maken.
Maar een frissche, jonge kerel laat zich
niet kraken, wordt desnoods duizend-en-
één kunstenaar, probeert alle mazen en
gaatjes,.klemt de tanden op mekaar en
breekt niet; komt het morgen niet, dan
komt het in ’t volgend jaar. Bij de pakken
gaan neerzitten, kent ie niet, „streven zoo
lang we leven”, dat is zijn leus.
Twintiger, zorg voor een wit voetje bij
de Goddelijke Providentie! De hemel
houdt tenslotte alle touwtjes in handen;
geld en beurs, oogst en sprinkhaan, het
ressorteert allemaal onder ’t Ministerie
van „Deus providebit” (God zal er voor
zien).
’t Is voor iemand een gevoel van vei
ligheid: „erstaan lui met geld en invloed
achter me”niets gaat er toch boven
God als borg hebben!
Twintiger, ’t is 8 uur in den morgen
van je leven, je bent pas opgestaan uit
De Bijbel vertelt ons hoe in Kanaan elk
vijftigste jaar een jubeljaar was. God wou
dat zoo hebben. Er werd in dat jaar niet
gewerkt, Was iemand z’n gedoente kwijt
geraakt, die kreeg het in dat vijftigste jaar
weer terug. Wie voor slaaf was verkocht,
kwam vrij. Er werd op een bazuin gebla
zen, luid en helder en lang, de bazuin van
van ’t jubeljaar, Menschen drukten elkaar
de hand, wenschten elkaar geluk.
Vijftigers, laat mij hier, voor ieder van
U de jubelbazuin blazen.
Zestigers! Mogelijk zijn sommigen op
hun chronologische reis, betrekkelijk los
en luchtig heengegleden over de „vijf”.
Maar „zes”, ’n zes voor ’t andere levens-
cijfer, zestig en meer oud, ’t maakt onwil
lekeurig wat serieus. Zestig? Kan toch
niet! Men zou zóó naar het gemeentehuis
kunnen loopen, men zou ’t doopboek wil
len controleeren bij meneer Pastoor!
Zestig!’t Gevaar dreigt, dat men z’n
kennen en kunnen gaat opbergen, dat
men finaal gaat rusten. En rustend zich
telkens gaat verdiepen in herinneringen
la „toen ik nog een aap van een jongen
was”.
Pas op op, voor ’t duiveltje van vadsig
heid. Je wou versleten zijn? Zich terug
trekken kan ’n optrekken worden naar ’t
graf! Vrienden, we mogen ons nooit te
rugtrekken, we zijn voor werken gemaakt
Onze rustplaats ligt ver buiten het bereik
van telescopen! „Waterloo” speelde ’s
avonds om 8 uur.
Zestigers, vangt alles in één brandpunt
op (vroegere tekorten en huidige licht en
ervaring) in ’t brandpunt „zestig”, woe
ker er mee en sputter verder.
Zeventig! Proficiat, van heeler harte!
Alles zoowat is nu achter den rug. De zee
is behouden doorkruist, de boot ligt vlak
voor de haven, Het vechtenps afgeloopen
nou ja, hier en daar een schermutse
ling.
Goeden avond, juffrouw Ellen, sprak
hij nadat hij de deur gesloten en zijn
breedgeranden hoed op een stoel daarne-
ven gelegd had, zoo alleen?
Vader is boven, antwoordde het meisje
terwijl zij den hoofddoek over helblonde
haar wierp en onder de kin losjes samen
knoopte. Ga zitten* ging zij voort op een
stoel wijzend, en onderhoudt hem van
daag beter dan hem somber te maken
met uw dwaze zeemanssprookjes.
He,he, iets vroolijks lachte de kapitein
terwijl hij vergenoegd zijn groote, beenige
handen wreef, is t mijn schuld wanneer u
vader zich muizennesten in t hoofd haalt?
Als gij werkelijk een goed vriend van
hem waart, ging het meisje voort, zou dat
u zeker niet onverschillig zijn. Gij kunt u
ten allen tijden vermaking en verstrooing
zoeken ,maar mijn vader is door den
dienst gebonden.
Hij kan morgen den dienst verlaten,
wanneer hij wil, er zou goed voor hem
gezorgd worden! antwoordde de kapitein
met een loerende blik op het meisje.
Ellen keek den spreker gespannen
aan, maar plotseling trad zij verschrikt
een stap terug. Een duister vermoeden
kwam in haar op,
Ik begrijp niet, wat ge daarmee zeggen
wilt, an,woordde en naderde de deur om
'Tv'»
i In de veertig! Een tijd van ontdekkin
gen bij zichzelf! Wat heeft men ’n lucht-
kasteelen gebouwd, wat ’n zeepbellen
zijn er geblazen. Geleidelijk wies er wat
zelfkennis, het gezond verstand begint te
primeeren. Met z‘n 20 jaar heeft men een
boel dingen onder- of overschat. Men ge
loofde allerlei van een handelsgenie te
hebben, nou is men blij met flink-zijn
broodje; mogelijk waande men zich voor
minisier in de wieg gelegd, thans is men
dik en dubbel tevree als men pleiten kan
bij een kantongerecht; men zag zich tot
een soort Pasteur groeien, op den dag van
vandaag vindt men het meer dan welletjes
dat men als gewoon huisdokter recepten
schrijven kan tegen de griep; men had
vroeger alle boeren kunnen omverloopen,
dacht alle winkels beneden zich te kun
nen laten, en och och, dóódsimpel tuinier
blijven blijkt al zoo'n toer, of midden-
stands-collega's weten heel best, dat men
met zijn dure pand leelijk in de maag zit.
Veertiger. Het onbevredigende bij en
in alle aardsch gewurm, wordt ook ster
ker gevoeld.
Anderzijds is er mogelijk heel wat mist
opgetrokken, werd men zekerder van
p laats en van koers. Flinkweg de helft van
<t leven is nu wel achter den rug; men
pompt bei z‘n longen vol, kijkt achteruit,
kijkt vóóruit, dankt God voor het voorbije
en zet rustig het kompas klaar voor wat
volgt, ‘n Nieuw hoofdstuk van het levens
boek begint.
het bed van je eerste jeugdje hebt te kie
zen: je werkkring, je beginselen, kennis
gevingen en levensusances, het is de tijd
die redding of ondergang brengt, al naar
gelang. Heerlijk, nog 2 te kunnen zetten
vóór ’t andere levenscijfer! Vergeet niet,
jongelui, over 1.000.000 x 2, speur je er
nog sporen van!
Dertigers: Jullie gaat al meer het taaie
van het leven voelen. Och, naïef werd
misschien vroeger gedacht: even ’n plaat
je op de deur: Tandarts, Advocaat, Com
missionair, en er komt gang in de massa,
Hoe men vaak vruchteloos heeff zitten
wachten, al maar wachten, weten er nu
drie, O. L. Heer, de vrouw en de man
dertiger! Ontnuchteringen kwamen: het
salaris wou niet omhoog, de baan, waar
men op te loeren lag, wou niet vacant ko
men, of, helleduivels, kreng die-en-die
sleepte ze in de wacht. Allerlei knaagdie
ren knabbelden aan ’s levens geluk: huur
kreeg men slechts uiterst slordig uitbe
taald, en waar bleef de hypotheekrente?
En, of ge onder een kwelgeest zat, waar
je goederen op de markt gooide, gingen de
prijzen kelderen! Het bestaan kreeg iets
van taai-taai; ’t werd tobben metje50pct.
of het kleine grut raakte aan den sukkel,
en.... waar dokters veel binnenloopen,
smeren ’m geld en welvaart.
In de dertigVerwachting en werkelijk
heid dekten elkaar lang niet. En allerlei
opstoppers stompten een brok poësie ka
pot! Je zaak wou gaan floreeren, maar
„christen”-menschen beredeneerden, dat
er een stokje voor moest gestoken, en
vlogen je naar de keel. Elke dag had zijn
koude douche: waar bleven eerlijkheid,
waardeering en hulpvaardigheid bij de
groote massa? wat kreeg je veel lams te-
over een mager beetje leuks.
Dertigers, je maakt een worsteltijd door
Klem de tanden op mekaar en wil niet
dood, ik zegen je met mijn mooisten
priesterzegen.
de kamer te verlaten.
Wel, waarom wiltgeons heerlijk bijzijn
ontzeggen, juffrouw Ellen? vroeg de kapi
tein terwijl hij met een zoet lachje het
meisje naderde. Gelooft ge dan heusch
dat ik om uw vader al die vermaledijde
trappen opklim?
Ellen trad, als dooreen insect gestoken
terug, Komt ge om mijnentwil, kapitein?
vroeg zij, dan kunt ge gerust uw deenen
sparen! Ik pas niet in uw gezelschap? Je
bent zeker te fijn voor mij, torenprinses?
vroeg de kapitein met een vijandige blik
in de kleine oogen. Nu, de tijd verandert,
veel en een flinke Noorwester heeft reeds
menige trotsche brik zoo geteisterd dat
dat zij moest bijleggen Maar houdt je
maar kalm juffertje, en kijk me maar eens
vriendelijk aan, zooals ’teen ouden vriend
van je vader toekomt!
Ge wilt mij dreigen? riep het meisje
met toornige oogen, Wie zal mij dwin
gen mij anders te toonen dan ik ben! Het
is goed wanneer wij beiden weten hoe we
tot elkander staan. Maar onthoud dat
goed, dat ik niet veel van u moet hebben
zoo waar ja, zoo waar de menschen
mij de torenprinses noemen.
De kapitein beschouwde met begeerige
oogen de zich trotsch oprichtende,
krachtige meisjesgestalte die met toorni-
2
Dit regelmatig verschijnen en verdwij
nen van het licht liet de visschersop zee
niet in twijfel of zij het waarschuwingssein
van den vuurtoren zagen of het flikkerend
licht van een groote ster.
Terwijl de lichwachter onderzoekend
zijn oogen over het toestel liet gaan en nog
eens het werk optrok, trad de kapitein het
torenkamertje binnen.
Het was een groote plompe verschij
ning, maar zijn eenigszins gedogen hou
ding en zijn slepende tred gaven hem iets
sluipends als van een kat. Het gezicht
was bleek en beenig terwijl de oogen door
het vooruitspringend voorhoofd en de bor
stelige wenkbrauwen bijna geheel bedekt
werden. Hij was een man in de kracht van
het leven, met ravenzwart haar en een
sterk nog geheel voltallig gebit, maar dat
door het vele rooken een afschuwelijke
bruine kleur had.
fe/ï.
ge blikken en hoogrode wangen voor
hem stond.
Wel, wel juffertje, viel hij in, wie raakt
er nu bij zoo ’n grapje zoo dadelijk al uit
den koers? Heb ik je beleedigd toen ik
dat ik je zoo graag zag, he? Zeker, U
kan doen en laten wat U wil, buiten uw
vader heeft niemand wat over u te zeggen
En zijt ge nu weer tevreden? Bij de
laatste woorden stak hij Ellen de hand toe
Op het zelfde oogenblik echter werd de
deur van de lantaarnkamer geopend en
trad de lichwachter binnen
’t Leek me alsof er twee aan ’t twisten
waren beneden, begon hij argeloos, de
deur sluitend. Ik had boven de ramen
opengezet en de zee bromde daartusschen
door, zoodat ik er niet wijs uit kon wor
den. Goeden avond kapitein! wendde hij
zich daarna tot den op hem toetredenden
Kurt; hebben de 250 treden u niet afge
schrikt?
Ter wille van een oude scheepsmak
ker ontzie ik geen moeite, antwoordde de
kapitein den lichtwachter de hand reikend
Uw lief dochtertje heeft mij intusschen
vriendelijk welkom geheeten, ging hij
voort met een spottend lachje om zijn
breeden mond, zooals ‘t een goede huis
vriend toekomt. Maar zij wil helaas uit
gaan en ons, oude wrakken, alleen laten
;'T'
1^0
A
,-i
:t*
SS
'.VrP
3®j£SR2«^3r3IK®<MW®Si?S*.ZTS3fiSC’aeaBSS9MB0WS®aSO
MS»
r:A-'
■•'•yy ESss
o'