I I ARBEID. r WEEKBLAD VOOR BAARLE-NAS5AU- HERTOG EN OMSTREKEN UITG.ELECTRISCHE DRUKKERIJ i 131 EU A 30e Jaargang .al Van lichten en lichtspoor! JONG B^ARLENASSAU x» 6 APRIL 1935 No. 13 B •T r fe Lt*, h. v FEUILLETON. IOSB kK.< in in in ?n ig >r- a- Lx ar 1- :1- :n m n. :h iij e, a. id ig 1, 28 Is u reeds lang ziek mijnheer de graaf, vroeg Hans deelnemend. De oude man zuchtte. Al twee jaar, antwoordde hij, de jicht spookt door mijn heele lichaam heen, het wordt al erger. De deken, welke Jobst’s zieken voet omhulde was er afgegleden. Hans bukte en legde haar zorgzaam weer over’s gra ven knie. Sta mij toe, zeide hij minzaam, dat ik ook uw kussen eens opschud, ik geloof dat u niet gemakkelijk zit. Al meer en meer won Hans de gene genheid van den eenzame, die naar lief de en achting hunkerde en slechts be taalde verpleging om zich heen had. Ik dank u, mijnheer Schultze. De stem van den graaf klonk hartelijk. Nog meer dan een uur zaten de hee- ren bijeen en praatten druk, waarbij de levendige manieren van den jeugdigen ingenieur een opgeruimde stemming in de ziekenkamer brachten. Toen hij op ’t punt stond te vertrekken, kwam er een E E E E ten spot. Wat zijt gij toch een teeder- minnende neef. Zeker, ik houd veel van den „ouwe”, bromde Kurt, waarbij hij een brutalen blik op den ingenieur wierp. Wie is die vent, scheen die blik te wil len zeggen. „De heer Schultze, ingenieur”, stelde Dorffinger voor. „Zeer aangenaam”, zei Kurt en bracht twee vingers aan zijn hoed, die hij niet af genomen had. Ook hij herkende dengene weder die destijds de begeleider van het „aardige snoetje” was geweest en hem zonder complimenton op zijde had ge schoven. Een uitdagende blik trof het ernstige gezicht van den ingenieur, daarna scheid de men zonder dat de handen der twee jongelui elkaar aangeraakt hadden. Dorffinger sprak op den weg naar Lan- kitten afkeurend over Kurt. „De bengel is een volslagen deugniet geworden, zei hij. In het zekere vooruit zicht het landgoed te erven, lag voor hem het gevaar. Hij heeft weinig geleerd en is slechts met moeite door zijn officiers-ex- amen gekomen. Tegenwoordig leidt hij een uitspattend leven te Berlijn en ver kwist in plaats van te verwerven.” Zóó kan ’s nachts, je de zee ooit wezen: een donkerte van duizend voet diep zon der ook maar een sprankeltje licht; geen enkel wit kronkeltje branding; ’n open gesperde muil van 'n verbijsterend mon sterwezen; een reuze-graf van dooie sche pen zonder een enkele fakkel Doch ’n ander maal kun je aan haar smullen; je reagleeren op „het lichten der zee”. De baren lijken dan als ontvlamd, den oceaanspiegel waan je in brand, de golven schijnen bestrooid met diamanten ’t Is één verrukkelijke glans, nu zachter, dan intenser, telkens varieerend. De zeewereld spreidt een lichttapijt uit voor ’s Meesters voeten Ook ’t zog van ’n boot kan iets hebben ’s nachts vooral na ruw weer, van ’n ge ïllumineerd pad, ,t schip verlicht dan den weg achter zich 1 Hoe een en ander te verklaren valt? Myriaden van fabelachtig-kleine we zentjes God is groot tot in het aller kleinste toe zorgend, rijzend en dalend spelend en stervend, voor ’t feeëriek as pect; leveren aan eerlijke hoofden en har ten pracht van meditatiestof. I ichten nok wij? Of zou men ons kunnen noemen; een aldoor-donkere-zwarte-zee?. U zit te peuteren, op kantoor in droge cijfers, zigzagt als reiziger de elf Provin- ciën door, staat te brugmannen achter 'n toonbank, lapt schoenen, rijdt met de mestkar, u leeft op ’t water, in de lucht..., Getuigt iets bij je van „God in het hart” en van God ook in al je daden? Nee, nee, asjeblief geen gezicht-vol- kerkhoven; geen bidden wat veel heeft van een aanval van zenuwkramp! Inte gendeel: rimpels moeten er uitzien als voren, geploegd voor de oogsten der vreugd; en de „eendenpootjes" rond de slapen hebben den indruk te maken, dat de vredesduif zich daar thuis voelt; er mogen lidteekens van strijd op het gelaat maar het hooren lidteekens te wezen van gewonnen veldslagen! Kan men spreken bij u, van het lich ten der zee? Is uw heele verschijning een illuminatie (in den nacht vol ellende) van: God is geen barsche criticus aan ‘t hoofd van het heelal; geen eindelooze grommer meer ophebbend met begrafenissen dan bruiloften, en die schreien boven giege- len prefereert?.... Negentienhonderd jaar terug gleed de „Christusboot" onder engelengejuich, van de hemelsche werven in de omstui- migste aller zeeën. De golven waren een mengsel van menschen- en duivelen woede. Orkanen van ellende teisterden het water, totdat het God-menschelijk Schip eindelijk tegen de Golgotha-rots te pletter sloeg!.... Maar ’t zogzat vol phosphoriseerende glans: geglimlach op het gelaat van millioenen begenadigde zielen, vlammen op tal van wedergebo ren levens en verloste volken Zal ‘t pad ook achter óns lichtend we zen? We gaan staag voorwaarts; nog nim mer zijn de voeten van den tijd gezwikt. Wel zitten we dag aan dag in hetzelfde huis, werken we in dezelfde gemeente, op denzelfden akker, in dezelfde schuur, varen we op dezelfde rivier,., hakken we kolen in dezelfde mijn, maar de tijd is ‘n perpetuum mobile! Wat mompel je daar? Je hoort niet bij de onsterfelijken, vijftig jaar na je dood besta je voor de wereld niet meer? Vergis je niet: de allersimpelste beslist mee over eeuwen en eeuwigheden! Daarbij: de hemel loopt niet in ‘t ga reel van de wereld; laat ‘n klein visschers schuitje ‘t pad soms sterker verlichten dan ’n heusche comfortabele boot! De hemel weet uit vonken bliksems te slaan! Kleine dingen kunnen enorme gevol gen hebben; vooral als O. L. Heer een beetje assistentie verleent. Ik zou u kun nen vertellen van een kind, dat slechts 6 maanden oud werd. En toch ben ik over tuigd; over duizend jaar varen er nog in tering heeft. U vertoont geen begrafenis- snuit, maar laat veeleer enkele druppel tjes hemel vallen in z’n arme binnenste! Over honderd jaar, als je alle twee al lang dood bent, zal ’t pad nog lichten! ’n Jongen is indertijd ‘t huis ontloopen van vader en moeder. De ouders, giftig, getrapt, willen van vergeven niet weten!. Pretentieloos haal je ’n vroegeren „Ver loren Zoon“ voor de proppen, en je weet te beduiden, hoe menig prachtkerel jam- mere bladzij's in z‘n levensboek had Lichten Kan men geen gróót licht wezen in ‘t want, men kan pogen, althans ‘n ietsje bij bij te dragen, als oer-klein wezentje, om ‘t pad mee te verlichten achter de kiel. Lichten Eiken dag, in één mensch-enleven ‘n beetje moois brengen, beteekentin 20 jaar, 7300 menschen wat gelukkiger en beter gemarkt hebben Lichten Van ‘n generaal in ‘n leger-in-oorlog (lang geleden) las ik. Hij bleef kalm, al floten de kogels rond zijnooren heen. Die rust gaf aan zeker gewoon zoldaat enorme bezieling^. Later wist deze te vertellen „Ik bestierf het eerst bijna van angst. Maa r dan zag ik de grijze knevels van m‘n ou wen baas wapperen op z‘n roerloos on bewogen snuit Dat gaf me lef Laatst wist iemand me te vertellen: „Ik bracht gisteren mee naar ‘t kerkhof toe: ‘t lijk vanJaren rerug ‘t was heel erg mis me heeft die meneer me recht in de ziel gegrepen hij was, in Gods hand, ‘n engel, die me naar den biechtstoel bracht Laat ons lichten. De Goddelijke Loods haalt ons een maal op, terwijl vrienden staan te wuiven op de kristallen kaden, En de Loods zal vertellen, aan engelen en heiligen: van tranen, die werden weg- gewischt; van verlichte lasten en geredde zielen van emmers steenkolen, aan ar men gegevenvan gevangen, in de cel bezochr, van meisjes, uit de straat van daan gehaald,vertellen ‘t verlichte pad, Hans luisterde oplettend toe. Ik kan mij wel voorstellen, waarom de windbuil gekomen is, ging de landheer voort, hij heeft weer geld noodig en mijn arme oude vriend moet het hem verschaf fen. Den vorigen winter heeft Kurt, toen de strop om zijn hals zat, bij een rijk meisje een huwelijksaanzoek gedaan, maar freule Jutta von Rauhenfels gaf hem de bons. Ik acht dien oppervlakki- gen kwibus niet in staat ware liefde te koesteren, ’t zal dan ook wel niet anders dan koude berekening zijn geweest. Rauhenfels en zijn dochter komen trou wens dezer dagen ten onzent. Hans voelde zijn hart bijna stilstaan en onmiddelijk daarop hamerde het als razend. „Mijn vrouw viert aanstaanden Woens dag haar verjaardag, ging de oude heer voort, wij geven elk jaar op dien dag een partij, en ik noodig u hierbij uit. Er zal ook gedanst worden, ik hoop dat gij een minnaar van het dansen zijt, mijnheer Schultze, Hans dankte verheugd. Hartelijk nam hij afscheid om naar Koningsbergen te reizen. rijtuig de laan inrijden en naderde het kasteel. Er zat een heer in. Hans herken de het zelfde overmoedige blasé-gezicht waarover hij zich eens geërgerd had. Op het zien van zijn neef betrok het gelaat van den graaf, een zorgvolle uit drukking kwam in zijn oogen. Als gij u hier niet al te zeer verveelt, kom dan nog eens terug, verzocht Jobst bij het afscheidnemen, terwijl hij Hans de hand schudde, het is mij hoogst aan genaam geweest kennis met u te maken. Ik dank u mijnheer de graaf en zal van uw goedgunstig verlof gaarne gebruik maken, hernam Hans hoffelijk en met meer warmte dan hij eigenlijk bedoeld had. Een onverklaarbaar gevoel trok hem tot dezen gebroken grijsaard in den leu ningstoel, een gevoel, waarvan hij zich geen rekenschap kon geven, dat hem be vreemdde. „Het is het medelijden met den armen zieke”, zeide hij bij zichzelven. Dorffinger deed hem uitgeleide. In de vestibule ontmoetten zij Kurt. De jonge graaf begroette den huisvriend op zijn ge maakte manier. Met wijd-afstaande elle bogen schndde hij hem de hand. U is waarschijnlijk gekomen, om uw oom te bezoeken, zei Dorffinger met lich- 't lichtende zog van ’t notedopje!.... Of ik me verklaren wil? Twee waren getrouwd. Om religie maalden ze weinig! Liefde bracht ’n kin- deke. Werd gedoopt, nou ja, millieu zie je, en betrekking. Kindeke werd al gauw ziek, heel erg ziek, stervensziek; kindeke ging naar O. L. Heer toe! Vader en moe der werden half gék van droefheid! Heim wee naar schattebout liet ze dag noch nacht met rust. Werd kloppende genade! ’t Verlangen, eens hun hartedief weer te zien, deed knielen, deed bidden! Op den dag van vandaag, zijn de ou ders bijna zestig jaar. ’t Huishouden is model; ’n paar kinderen zijn getrouwd, hebben zelf weer kleine kinderen; opvoe ding is prima! Begrijp je mij nu? ’n Leven van ’n paar dagen kan de wereld beïnvloeden tot ze eens in de vlammen opgaat! Ziekte, noch dood kunnen ’t’ lichten van iemands pad! Onder den Arc-de-Triomphe in Parijs en aan den voet van ’n Congreszuil te Brussel, vin je ’n graf van den Onbeken den Soldaat, met de flamme de souvenir Als men vol respect, het heerlijke doen en laten gadeslaat van menige familie in m-’en tijd, zou men dankbaar eveneens monumenten willen oprichten, voor wel licht oer-simpele Christi-soldaten, vele, vele tientallen van jaren terug. Sombere, donkere zee! Die óók lichten kan We staan voor bergen van zorg en voor plassen van leed. Menig lichaam is maar karig gevoed, en in vele harten rijden meer rouwwagen dan janpleziers! Wat kunnen een bemoedigende glim lach, ’n warm woord, 'n lieve behande ling hier wonderen wrochten. Iemand heeft allertreurigste ervarin gen meegemaakt inzake geldbelegging; of: hij heeft goedzakkig z’n hand gezet onder een borgstelling is natuurlijk bedU gaat naar hem toe, weet te beduiden, dat pessimise iets van godslas- ,A IS *MhiS £JSgte»A* Li et ik n- E E ■■■■■n inMiMinniniMBBrT-imnMMMini-WMnMmiBiMiiBiiiiMwiH■■■■in iwi—■mini

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Baarle-Nassau - Baarl’s Nieuws en Advertentieblad | 1935 | | pagina 1