I
t WEEKBLAD VOOR BAASLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
b. UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
iSsfiSfiDE JONG BAARLE-NASSAU
ARBEID.
O
St. Jozef.
sob
A
Landbouw,
<1
30e Jaargang
23 MAART 1935
No. 11
t-
FEUILLETON.
de dames rozenbouquets gekocht. Hij
was reeds ingestapt, na hartelijk van broer
en zuster afscheid te hebben genomen.
Vaarwel! zei Jutta en reikte Hans de
had, die ijskoud was, Hij voelde het be
ven harer vingers, dat overweldigde hem
op-hartstochtelijken toon smeekte hij:
Geef mij een bloem, iets wat van u
komt!
Zij gehoorzaamde en maakte een roos
uit haar bouquet los: en ’n klein, blauw
bloemetje was daarbij.
Vergeet mij niet, lispte zij, schier on
hoorbaar.
De trein zette zich in beweging, nog
een groeten en wuiven over en weer
toen was ei niets meer te zien.
Hans verborg de bloem voor het oog
zijner zuster en stak ze in zijn brieven-
tasch. Dit nietige aandenken was voor
hem kostbaarder, dan paarlen en edelge
steenten. Zij, de hooggeplaatste, de trot-
sche, had het h’em gegeven, de barons
dochter freule Jutta von Rauhenfels.
XV.
De burchtheer van Reikinnen zat ziek
en eenzaam in zijn kamer. De statige man
was diep gebogen, haar en baard waren
zilver-grijs geworden. Bij het leed, dat
Kurt’s lichtzinnigheid hem aandeed, was
ongekende zwerver werd hij van deur tot
deur afgewezen. Hij moest noodgedwon
gen een onderdak zoeken in een schame-
len stal. Hij had geen uitrusting voor het
kindeke, dat Maria verwachtte, hij moest
de kleine gaven aannemen van arme her
ders. Opgejaagd door Herodes moest hij
met vrouw en kind vluchten naar Egypte
het verre land, tot Herodes dood zijn te
rugkeer naar Nazareth mogelijk maakte.
Daar leefde hij in moeizamen arbeid om
in het zorgvolle onderhoud van de zijnen
te voorzien.
Nog een keer wordt hij in de H. Schrift
genoemd, als Jezus den 12-jarigen leef
tijd heeft bereikt, en met zijn ouders op
ging naar Jeruzalem en achterbleef in den
tempel. Dan heet het: „Uw vaderen ik
zochten U met droefheid’', zooals Maria
tot Jezus sprak.
Verder is van Jozef geen sprake meer,
vóórdat Jezus dertig jaren oud was en het
openbaar leven intrad, moet hij in verge
telheid gestorven zijn, maar dan toch wel
den zaligsten dood, die voor een uitver
koren mensch denkbaar is, in de armen
van Jezus en Maria.
Waar vinden wij in de hemelsch gale
rij van Gods heiligen een grooter schuts
patroon voor onzen moeilijken tijd mét
zijn ons allen drukkende zorgen.
Wij zuchten en klagen elkaar onzen
kommer en zorgen, die ons nooit zoo
drukten als in dezen beproefden tijd. Ver
wend door voorspoed en welvaart zijn
wij hopeloos geworden, prijzen wij hen
gelukkig, die door den dood uit hun lij
den en ellende worden verlost.
Jonge menschen morren dat zij tot geen
behoorlijke positie kunnen geraken, dat
zij tot geen staat des levens kunnen ko
men, dat zij hun zinnen moeten bedwin
gen, dat zij geen vrouw tot zich kunnen
nemen, geen gezin kunnen stichten. En
die gehuwd zijn twisten, omdat zij niet
meer naar hun stand kunnen leven, dat
zij te hooge lasten moeten opbrengen en
g
if
e
f-
;1
e
:f
3
3
3
3
3
3
3
3
Blauwe aardappelen.
Reeds meermalen hebben wij in dit
blad over het blauw worden der aardap
pelen geschreven, het blijkt dringend no
dig, hierop nogmaals terug te komen. Uit
verschillende plaatsen komen namelijk
weer klachten over het blauw worden der
aardappelen naar voren.
Wij mogen veronderstellen dat de oor
zaak van het blauw worden der aardap
pelen te algemeen bekend is om er hier
verder op in te gaan. Het is dan ook niet
te verwonderen dat dit euvel door de ster
ke bezuiniging welke ook op kalimest is
doorgevoerd, vooral daar, het ergste den
kop opsteekt. Er zijn nog heel wat stre
ken waar de piepers den geheelen zomer
26
Den volgenden morgen sloeg het uur
van scheiden. De vrijheer von Rauhenfels
onaangenaam gestemd, de roode Ass-
mannshauser van den vorigen avond
maakte hem katterig. De trein naar Wies
baden ging ietwat vroeger af dan die,
waar van de Schultze’s gebruik wilden
maken.
Juffrouw Helmi, zeide Fred zachtjes, u
heeft mij nog niet den ouden mijnwerkers-
groet toegeroepen, die geluk aanbrengt.
Wilt u het nu doen, alstublieft?
Zij hief haar hoofdje op en er blonken
tranen in hare oogen.
Gluck auf! bracht zij er met trillende
stem uit. Meer kon zij niet zeggen, hare
keel was als toegesnoerd.
Fred ging het evenzoo. Zij stonden al
leen aan het einde van het perron, hij vat
te hare beide handen.
Over een jaar, zeide hij slechts, maar
zij had hem begrepen. De smart der schei
ding scheen voor dezen straal van hoop
schier te verdwijnen.
Jutta en Hans waren eerst in het laatste
oogenblik te zamen. De majoor had voor
lijkschen arbeid verrichten om zijn leven
lang in de behoefte der zijnen te voorzien
’t Was alleen zijn sterk en onwankel
baar geloof, dat hem in alles overgege
ven aan Gods leiding en wijsheid, ver
trouwensvol door het moeilijke leven
deed gaan.
Sint Jozef, welk een steun en vertroos
ting voor ons allen, die nu op onze beurt
de nooden des levens leeren kennen en
zijn zorgen en lasten hebben te dragen.
Sint Jozef, is er een onder onze voor
sprekers en bemiddelaars in den hemel
die meer aan den lijve de bekommernis
sen des levens heeft ervaren, als waaron
der wij nu in dezen tijd gebukt gaan.
Sint Jozef, meer dan ooit de patroon en
Schutsheilige voor dezen moeilijken en
zorgelijken tijd.
Laten wij dan vertrouwelijken opblik
ken naar zijn beeltenissen, die toch ieder
katholiek huisgezin siert, en bidden on
ze voorspraak en bemiddelaar te zijn in
deze moeilijke dagen.
Hij, die zelf zoo getrouw de levensbe-
waker en de voedstervader is geweest
van Gods’ eeniggeboren Zoon.
Meer dan ooit Patroon van onzen tijd.
Maart, St. Jozefsmaand.
Van al Gods glorievolle heiligen, die
wij in den kerkdijken jaarkrans hebben
te eeren en te vieren, gaan toch wel de
grootste vereering en sympathie van den
geloovige uit naar St. Jozef, den Bruide
gom van Maria, den aardschen voedster
vader van onzen goddelijken Heiland.
Sint Jozef, de eenvoudige, de beschei-
dene, de nederige, van wien zelfs de H.
Schriften maar amper spreken, wiens
naam maar amper wordt genoemd, wiens
dood nog niet eens wordt vermeld. Die
ons geen schitterende werken heeft nage
laten, alleen het groote en heerlijke voor
beeld van zijn deugd en heiligheid.
Zelfs de christelijke kunst heeft van
zijn beeltenis geen ongemeene schepping
kunnen maken, wij zien zijn bescheiden
en ingetogen figuur niet anders dan met
een lelietak of met een winkelhaak. De
lelietak als symbool van zijn zuiverheid,
de winkelhaak als herinnering aan zijn
arbeid, zijn nederig beroep.
Dertig jaren was Jezus Christus oud
geworden en de wereld kende Hem niet
anders nog dan als de zoon van den tim
merman die Jozef was. En toch voor dien
zelfden Jozef hebben engelen gebogen,
zond God zijn hemelgezanten om hem
Zijn bevelen en verordeningen op te leg
gen. Jozef gehoorzaamde zonder morren,
zonder tegenspreken, zonder met zich
zelf te rekenen, zich ootmoedig overge
vend aan Gods wil en beschikking. Hij
nam Maria, zijn bruid, in wie een voor de
wereld onverklaarbaar leven bloeide, ge
hoorzaam in huis. Hij bewaarde het ge
heim, verhoovaardigde zich niet op wat
hem geopenbaard was geworden, hoe het
heil der wereld uit Maria zou worden ge
boren. Gehoorzaam, om aan de wet te
voldoen, aanvaardde hij met Maria den
verren en moeizamen tocht. Als een arme
nog de jicht gekomen, welke Jobst veel
pijn veroorzaakte en hem het gebruik zij
ner voeten onmogelijk maakte.
Ook heden zat de oude man aan het
raam en ergerde zich over de luie knechts
en de magere paarden, die, ondanks het
goede voeder, slechts vel en been waren.
Het oog van den meester ontbreekt,
zuchtte hij, ik kan niet naar het bedrijf
omzien, en de opzichter is geen lor waard.
Overal word ik benadeeld en bestolen. Ja,
als mijn trouwe Gruner hier ware, dan
zou het er anders uitzien. Zou hij nog le
ven? Hij is ouder dan ik en moet thans
een hoog-bejaarde grijsaard zijn. Toen hij
hier opzichter was, behoefde ik mij ner
gens mee te bemoeien, kon alles aan hem
overlaten, want alles wat hij aanpakte,
stond op pooten en gedijde.
Wederom zuchtte Jobst, daarna zette
hij zijn alleenspraak voort, een gewoonte
welke hij zich eigen had gemaakt, sedert
hij zoo veel alleen was.
Kurt’s lichtzinnigheid ondermijnt mijn
welvaart, het landgoed moet nieuwe hy
potheken bezwaard worden. De jongen
speelt en leeft als een millionnair. de woe
keraars hebben hem in handen. Ik zie zijn
val aankomen. Sedert hij niet meer in
dienst is en ondanks mijn smeekingen
verschijnt hij n’et meet* op Reikinnen.
zich in hun dagelijksche uitgaven moe
ten beperken. Weer anderen gaan uiteen
omdat zij elkaar niet meer kunnen ver
dragen, omdat zij niet meer bij elkaar
vinden, wat zij zoeken en verlangen.
Is er nog wel een barmhartige en recht
vaardige God, die zoo meedoogenloos*1
ons lijden en onzen nood aanziet en geen
uitkomst geeft?
En dan rijst voor ons oog de schoone
figuur van Sint Jozef. Met zijn lelietak en
zijn winkelhaak. Een man van koninklij
ken bloede, en die zich toch aangewezen
zag om door nederigen landarbeid zijn da-
gelijksch brood te verdienen.
Die een bruid tot zich had genomen en
toch naar Gods’ bevel dezuiverheid moest
betrachten.
Die in dagen, als ten opzichte van de
vrouw een veilige voorzichtigheid wordt
geboden, om de wette gehoorzamen een
moeizamen tocht moet ondernemen,
waarbij geen enkel gemak* hem dienen
kon. Arm gaan hij en zijn jonge vrouw te
voet den langen weg, zonder geld of goed
Aan de deuren waar zij aankloppen om
onderhoud worden zij als minderwaardi
gen afgewezen, in de herberg wordt voor
hen, die zeker niet betalen kunnnen, geen
plaats gevonden. Zonder uitzicht op een
onderdak en voedsel dwalen zij rond, tot
de nacht valt en zij gedwongen worden
een toevlucht te zoeken in een schame-
len stal, een schuilplaats voor dieren.
Van allen verlaten moet Jozef het aan
zien hoe Maria haar kind ter wereld brengt
en het moet neerleggen in een kribbe met
wat stroo. Slechts enkele doeken kunnen
het dekken en verwarmen.
Naar huis kunnen zij niet terugkeeren
andermaal moeten zij optrekken naar een
vreemd en ver land, waar zij in armoede
en ballingschap moeten leven, om hun
kind aan de booze bedreigingen der men
schen te onttrekken. En eindelijk in Na
zareth weergekeerd moet Jozef als de ne
derigste werkman zijn bescheiden dage-
-
Wat zou hij ook hier doen? Hij verveelt
zich op het land en van de boerderij ver
staat hij niemendal. Ach, hadde ik hem
toch maar voor den arbeid opgevoed!
Waarom heb ik hem de positie van rijks
graaf von Landow als iets zoo heel bijzon
ders voorgesteld! De tijd is nu voorbij,
waarin de edelman op zijn voorzaten kon
pochen, zonder iets geleerd te hebben. Er
waait tegenwoordig een andere wind, als
in mijn tijd. Het platte-lands-edelman-
schap heeft zich overleefd.
Somber keek Jobst voor zich uit.
Kurt moet een rijk huwelijk doen, ging
hij voort, dat is zijn eenige redding. Men
zegt, dat hij op freule von Rauhenfels een
blauwtje geloopen heeft.
Het rollen van een rijtuig onderbrak
den droeven gedachtengang van den
graaf; hij keek naar buiten en ontwaarde
de kleine caleche van zijn buurman en
vriend den heer von Dorffinger uit Lan-
kitten. Verheugd over deze afwisseling,
wuifde Jobst den buurman van zijn land
goed toe, verschrikte even wel, toen hij
naast de welbekende figuur een vreem
den, hem onbekende jongeman ontdekte.
Wien, drommel, brengt Heinz mede?
dacht Jobst... Ik ben juist in geen goede
stemming nieuwe kennis aan te knoopen.
M’S'Chinr i' het dd„t. c: zi
B
B
i-
d
n
T
i-
7? J
■■S&
;C‘
TT
i