I
I
WEEKBLAD VOOR BAADLE-NAS5AU*
HERTOG EN OMSTREKEN
ARBEID.
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
ISDE JONG BAARLE-NASSAU
FA
Van Antwerpennaar Amerika
9 MAART 1935
30e Jaargang
No. 9
K.
IS
0
B
El
El
El
E
E
0
s
na-
FEUILLETON.
;ur
ije
N
;ste
ine
>op
:he
en
/at
dert dagen, immers, telkens, als zij alleen
was met den beminden man, dreigde de
kalmte des geestes haar te vei laten en de
liefde zich te verraden, welke onder
vreugde en leed zich baan gebroken had
in haar hart.
ijn
;n, I
m, F
ek I
niet naar den Rijn!.... zong ergens een
schelle vrouwenstem. Het tweetal, dat
aan zijn oevers zij aan zij wandelde, ver
stond de waarschuwing, welke in dat lied
gelegen is.
Keert u niet naar de villa terug, freule?
begon Hans weder het gesprek.
Neen, antwoordde zij bedaard, vader
wil dezen winter naar Berlijn, eerst echter
zullen wij onze familie in Oost-Pruisen
bezoeken en daarna gaan wij naar een
zeebadplaats. Papa houdt het nooit lang
op eene plaats uit en schiet nergens wor
tel. Ach, en ik ben dat eewige heen en
weer trekken zoo zat! Den vorigen winter
waren wij aan de Riviera, vervolgens in
Parijs, Baden-Baden, Zwitserland en Ti
rol. Wie weet, waarheen wij nog reizen
zullen?
In ’t volgend voorjaar ben ik waar
schijnlijk reeds over zee, merkte Hans
peinzend aan. Ik wil de wereld aan de an
dere zijde van den oceaan ook wel eens
leeren kennen. Wanneer in Amerika zich
een goede betrekking voor mij opdoet,
neem ik haar aan.
En Helmi, uwe ouders en uwe groot
moeder? bracht jutta daartegen in.
Ja, om hen zou ’t mij spijten. Groot
moeder en oom Gruner zijn al oud.
En nu begon Hans uit zijn eigen leven
je-
ïer
er-
>rd
ir-
de
en
le
nd
10 24 December 34.
door Pater Adrianus van Tilburg.
Ik zelf voel me nu heelemaal in orde,
houd me bezig met een boek of praat wat
met den vriendelijkenkajuitmeester, wan
neer deze het niet te druk heeft. Ook ons
hollandsch joodje komt graag wat spre
ken en zoo is het gauw avond. Rond vier
uur is de eigenlijke storm begonnen, doch
we slagen er niet veel acht op, we zijn het
al wat gewoon. Bij eiken onverwachten
schok lachen we even en praten verder,
Om 7 uur gaan we eten. In de eetzaal zijn
alle stoelen met een soort karretouw rond
de tafel vastgebonden, om het wegschui
ven te beletten. Ik houd mijn voeten een
beetje buiten den stoel om me tegen te
houden. Toch wieg ik nog dikwijls naar
linksen rechts. Op eens een geweldige
schok, de boot kraakt en helt erg over op
zij. Een schotel valt uit de hand van een-
bediende, borden en glazen over de vloer
de passagiers hangen aan tafel, ’t Is in
eens doodstil... Een gil van een dame. Al
ler oogen gaan die richting in. De schoon
heidskoningin ligt op den vloer en schuift
weg. Voor twee vlugge kelners er bij zijn
ligt ze al tegen den zijwand. Onwillekeu
rig schiet ik een lach en ook mijn tafel
genoten lachen zachtjes mee. De boot
komt moeizaam weer effen. Een lange
zucht van verlichting gaat er door de eet
zaal. De schoonheidskoningin wordt naar
haar stoel teruggebracht. Ze snakt naar
adem. Aller belangstelling gaat naar haar
„Ik dacht dat de boot omgeslagen was”,
zucht ze. Een algemeen gelach volgt, als
of zij de eenige was die bang is geweest,
’t Is goed aan gang, Pater, zegt onze kel
ner, ’t is een zware storm. De passagiers
hebben het niet druk meer, ze spreken
zachtjes en met een angstig gezicht. Ik
ben klaar en ga naar boven. De kajuit-
meester lacht me in de verte al toe: het
te vertellen. Hij sprak van zijn gelukkig
thuis in Altenburg, van zijne kindsheid en
die zijner zuster, van zijn eenvoudige va
der, van zijn dierbare, zorgende moeder
en grootmoeder. Hij schertste het brave,
degelijke karakter van Gruner en schilder
de de prettige feestjes in ’t ouderlijke huis
op verjaardagen, Kerstmis, kortom, heel
den heerlijken, onbezorgden tijd dei jeugd
Jutta luisterde met veel belangstelling, van
tijd tot tijd deed zij een vraag. Zij gevoel
de het, dat deze avond hen veel nader tot
elkaar had gebracht: nimmer meer zou
den zij als vreemden tegenover elkander
kunnen staan.
Wij willen vrienden blijven, fluisterde
zij, ook wanneer het leven ons scheidt.
Vrienden? vroeg Hans met een zonder
lingen nadruk.
Ja, hernam Jutta, zoo is het ’t beste.
Vriendschap tusschen een man en
eene vrouw, riep Hans uit, acht u dat be
staanbaar?
Zij antwoordde niet, zij wist immers,
dat het anders met haar gesteld was.
Zij verhaastte hare schreden en sloot
zich bij de anderen aan. Na verloop van
een kwartier aanvaardde men den terug
tocht. Jutta nam den arm van haren vader
zij stelde zich onder zijn bescherming.
Had zij die noodig?Ja, zij wist het se-
Pater Francis is nog altijd erg ziek en
kan dus aan mislezen niet denken. Na de
dankzegging en ’i ontbijt ga ik het dek op
Het is prachtig weer; de zon schijnt en de
zee golft heel kalm, alsof ze van geen
storm iets afweet. Heel den dag door heb
ben we het mooiste weer datje maar ver
langen kunt.
’s Avonds hangt er aan de trap weer
plakkaat en in mooi gekozen kleuren
staat er in ’t Engelsch: morgenavond om
8.30 Gemaskerd Bal.
Maandag 17 Dec. Weer goed weer.
Toch blijft de zon iets langer weg en be
trekt de lucht een beetje. Een beetje meer
wind tegen den avond. Ons Joodje is van
daag geruimen tijd bij me geweest en
heeft veel gesproken over zijn godsdien-
stigen vader en over den Joodschen eere-
dienst. Het gemaskerd bal heeft verschil
lende zieken genezen, zou men zeggen,
want in de eetzaal zijn vanavond de mees
te plaatsen bezet. Mijn twee tafelgenooten
zijn natuurlijk weer in gala. Ze drinken
samen een flesch wijn om in de goede
stemming te komen. Ze praten over ver-
kleeding, over de kleedtng van die en die
en ik ben weg, naar boven. Na een
paar minuten is Jacob, ons joodje, ook op
’t dek en komt dadelijk bij me. Hij zou
vanavond nog graag wat mij praten, ’t Is
den eersten keer dat hij met een katho
liek priester in betrekking is gekomen en
hij beschouwt het ook als een groote eer.
Nu moet ik hem spreken over den katho
lieken godsdienst, en ik doe het gaarne,
want ik voel dat Jacob een rechtzinnige
kerel is met een gouden hart. Tot 10 blij
ven we samen. Dan gaan we naar binnen
en scheiden van elkaar als goede vrien
den. Beneden hoor ik het gelach en la
waai van het bal. Ik ga mijn kajuit binnen
bid mijn avondgebed en voeg er ook een
weesgegroetje bij voor Jacob. Dan ga ik
naar bed,
Dinsdag 18 December. De zee begint
weer woelig te worden. De zon komt op
Wë:
XIV.
Bijna nog schooner dan tijdens den
wijnoogst is Rüdesheim in den rozentijd.
De meeste reizigers bezoekenden Rijn in
het najaar, wanneer de lucht is vervuld
van de doorschijnende klaarheid der Sep
tembermaand, het gebladerte der wijnber
gen bont zich kleurt en het edele sap in
de druiven door de zon gaar gekookt is,
wanneer de vroolijke bedrijvigheid van
den weinoogst een aanvang neemt. Maar
liefelijker is Rüdesheim in ’t midden van
den zomer, als de rozen bloeien. Waar
heen men in het stadje dan rondziet, over
al ontwaart men de geurige bloemen, wel
ker bedwelmende welriekendheid in zwa
re golven door de straten stroomt. Van de
trotsche, hoogstammige tuinroos, tot aan
hare eenvoudigere zusters, die zich tegen
de huizen omhoogslingeren, zijn allesoor-
ten dezer heerlijke zomerbloemen in rijke
verscheidenheid vertegenwoordigd. Wit
en rooskleurig, geel en donkerrood ope
nen zich deze koninklijke en
24
Jutta beefde, zij dwong zich met ge
weld kalm te blijven, toen zij antwoordde:
Ik bedoel niet alleen mijn redding door u,
maar ik ben u ook daarvoor verplicht, dat
ik in u een man leerde kennen, die, op
eigen kracht vertrouwend, moedig met
het leven strijden wil, u heeft voor mij
nieuwe gezichtseinders ontstoken, mijn
blik heeft zich verruimd en dat heb ik
aan u te danken.
Hans ontwaarde bij die woorden een
gevoel van het reinste geluk, met diepe
aandoening antwoordde hij:
Laat mij uwe woorden als een aange
name herinnering van hier meenemen.
Zij zullen mij stalen en tot een degelijk
man maken. Ik wil en moet het doel be
reiken, dat mij voor oogen zweeft. Ik dank
u, dat gij als mensch tot mensch gespro
ken hebt, uw koele terughoudendheid ver
liet en mij uw waar, edel karakter niet
meer verborg.
Hij zweeg, uit vrees te veel te zeggen.
Zachtkens plasten de groene golfjes aan
hunne voeten.
Naar den Rijn, naar den Rijn, ga toch
den middag even door de wolken kijken,
maar is gauw weer weg. Kort na de mid
dag meer wind, de lucht verdonkert. Weer
storm op komst, hoor ik die Mechelsche
dame zuchten. We zullen Amerika nim
mer zien. Den derden storm komen we
niet meer door, vreest ze. Maar waarom
niet madame, zeg ik haar bemoedigend.
We zijn toch al goed door 2 zware stor
men heen gesparteld, waarom zouden we
dan bang moeten zijn voor een derden?
Laat ze maar komen madame, met zoo’n
boot als deze is er geen gevaar.
’s Avonds is iedereen overtuigd, dat er
weer storm in aantocht is. We gaan sla
pen met de meening, dat we vannacht den
derden storm zullen meemaken.
Woensdag 19 Dec. 't Is nog geen storm
het weer, erg ruw, blijft heel den dag drei
gen en neemt ’s avonds toch toe. Het re
gent en hagelt. Ben vroeg naar bed.
Donderdag 20 Dec. Het dreigend weer
houdt aan, de lucht donker en veel wind
Tegen den middag verwacht men ieder
oogenblik den storm te zien losbreken.
Onder het middagmaal begint het te tem
peesten. we krijgen schokken langs alle
kanten. Er wordt niet veel gegeten. De
muziek speelt van tijd tot tijd een stukje,
maar applaus volgt er niet. Niemand durft
zijn eene hand van tafel los te laten om
in zijn handen te klappen. Niet eens een
derde der passagiers is in de eetzaal aan
wezig. De meesten zijn weer zeeziek. Ik
voel ook wat hoofdpijn en ga wat rusten.
Rond vier uur ben ik weer opgeknapt en
frisch en kijk met veel belangstelling naar
de golven. Nu zie ik eens een storm in al
zijn hevigheid. Golven, een huis hoog,
over een breedte van misschien duizend
meter, en de eene golf na de andere in ge
weldige vaart zwoegen ze deze zijde van
de boot voorbij. Het oog reikt niet ver.
Een groote waterwassa hoog omhoog als
een rug belet me verder te zien. Meeu
wen vliegen laag langs de boot als bewa
kers van baar toekomstige prooi. De boot
spookt er, Pater, het zal er spannen van
nacht; ik zal weer niet kunnen slapen,
ginds achter in ’t schip wordt ge heen en
weer geslingerd, zegt hij. Ik vraag hem
of het nog niet op zijn ergst is. O nee, Pa
ter, de storm is nog maar een uur of drie
aan gang. Tegen elf, twaalf uur, denk ik,
Of hij dan nog op is en of hij me dan wil
wekken, vraag ik. Heel gaarne, Pater.
Tot vannacht dan. Ik ga naar mijn kajuit
en spoedig lig ik onder de dekens en slaap
gerust. Wanneer ik een tijd te bed lig,
bots daar vlieg ik er bijna uit. Ik ben in
eens wakker, kijk even door ’t venster. Ja
’t is nog altijd storm. Ik kruip weer terug
onder de dekens en ga zoo vast mogelijk
in mijn bedje liggen. Twee minuten en ik
slaap weer. Tegen den morgen weer een
schok, ik spring uit mijn bed. Nu ga ik
kijken, denk ik bij me zelf. Ik zie door het
venstertje, ’t Is al licht, bijna half zes. De
kajuitmeester heeft me dus niet gewekt.
Ik wasch me en kleed me aan. De zee
lijkt me heel wat kalmer. Ik scheer me
zonder ongelukken. Dan wil ik wel even
naar buiten gaan zien of de storm over is.
In den gang: de kajuitmeester: goed ge
slapen, Pater? vraagt hij glimlachend.
Ja buitengewoon. Ik kan het niet be
grijpen Pater, ’t Is geweldig geweest van
nacht, ik heb nog nooit zoo’n storm mee
gemaakt. En ge hebt mij niet gewekt?
Nee Pater, het was te erg, ge zoudt
nimmer geslapen hebben. Zijtgedan
bang geweest, vraag ik hem. Nee, toch
niet Pater, maar toch, erg op mijn gemak
was ik ook niet. Hoe is ’t nu? De
storm is al een tijdje over, ’t is kalm aan
’t worden. Zou ik de H. Mis kunnen
lezen vandaag? ’t Is Zondag en als het
eenigszins er mee door kan, zou ik het
gaarne doen. O ja Pater, het weer is
heelemaal veranderd. Binnen een paar
uur ligt de zee heelemaal stil. En wer
kelijk, om 8 uur kan ik zonder gevaar de
H. Mis lezen. Acht personen wonen de
H. Mis bij, vier ervan gaan te Communie
A
I'
ua'S.V'S,
31
■Wil lil iim I lll i IIIMIBI I1IIM Bill 1 IITÏ'I RMMIUr—'IRIT'Ij’i III I'll!