ARBEID. WEEKBLAD VOOR BAADLE-NAS5AU* HERTOG EN OMSTREKEN UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ .«J;DE JONG BAARLE-NASSAU.18 30e Jaargang No. 8 Van Antwerpennaar Amerika 23 FEBRUARI 1935 r FEUILLETON. t r r t 22 Jutta was vandaag zeer bleek, ze had hoofdpijn. Bezorgd vroeg Helmi naar den staat van hare gezondheid. Het is niets, gaf freule von Rauhenfels ten antwoord, toe, doe maar, of ge het niet ziet, het zal wel weer gauw over zijn. Bij het uitstappen van den trein wan kelde zij eventjes en greep den arm van haren neef. De baron zag zulks met genoegen en maakte daaruit op, dat Fred flirten met de kleine Schultze alleen de dekmantel zijner liefde voor nicht-Jutta was. Lieve hemel, dacht hij, een Ehrenstol- pe en een Helmi Schultze zouden nim mer bij elkander passen. Jutta legde zich in het logement ter stond te bed en kwam eerst tegen den avond weer te voorschijn. Zij had heur haar niet opgestoken, de zware vlechten vielen los over haren rug. Iets bleeker dan gewoonlijk, de oogen ietwat vermoeid scheen zij Hans in hare zwakheid aan doénlijk schoon toe. Zij beweerde zich volmaakt wel te gevoelen en toen de maan rond en zilverkleurig opging, sloeg men 10 24 December ’34. door Pater Adrianus van Tilburg. 12 December Woensdabmorgen. Om 6 uur sta ik op Voel me niet zoo frisch als gisteren, heb ook een beetje hoofdpijn. De boot gaat nog al flink op en neer doch zonder schok ken. Ik lees om half acht de H. Mis. Drie dersonen zijn aanwezig: een negerin, de donkere dame van kajuit 33 en het jong ste pensionnairke. Alle drie antwoorden in de H. Mis op de gebeden. Na mijn dankzegging breng ik een bezoek aan Pater Francis, die al voor den zooveel- sten keer heeft moeten overgeven. Om half negen neem ik mijn ontbijt in de eet zaal met minder eetlust en weinig smaak. Zin of geen zin, ge moet er tegen in gaan en eten, zegt onze kelner, maar zoo min mogelijk drinken. Veel beweging en de buitenlucht. Met dien kostelijken raad verlaat ik de eetzaal, ga ik mijn kajuit mijn overjas halen en ben spoedig boven op het dek aan ’t wandelen. De lucht is don ker, regenachtig, killig, de golven komen al tamelijk hoog opzetten om dan weer in de laagte te gaan en weer omhoog te wor stelen, hier en daar bruisend en schui mend den kop in te steken. Een heer spreekt me aan in 't Engelsch hij kent ook wat Duitsch en Fransch. Zijn dame houdt op een meter of drie afstand haar schoothond aan een riempje vast en komt naderbij. We wandelen samen wat op en neer en zoo verneem ik, dat ze za kenlui zijn, die, uit Amerika afkomstig, nieuwe handelsbetrekkingen zijn gaan zoeken in Engeland en Frankrijk. Mijn heer vertelt, dat ze wegens de crisis 80 pct. van hun kapitaal hebben verloren en hopen nu op verbetering. De dame ver telt van haar hondje, dat anders zoo’n lief beestje is, maar nu zeker wat ziek moet zijn wegens het ruwe weer, en vol Zij verwisselden van plaats, maar Hans aarzelde met zijn voordracht. Wachtte hij op een uitnoodiging door dien trotschen vrouwenmond. Neen. Jutta zweeg hardnekkig, hij moest niet denken, dat er haar aan jpjn decla matie is lag. Hij haalde de riemen in. Gelijk vloei baar zilver droop het water langs hen neer en vervolgens langzaam in de rivier Blauwachtig blinkend trilde het maanlicht rondom de kleine boot. Hans kende het gedicht van Wolf bijna geheel uit ’t hoofd hij droeg enkele plaatsen daaruit voor. Zijn welluidende stem kwam met de fraaie verzen overeen. De drie anderen luister den met aandacht. Jutta had van lieverle de haar gelaat naar Hans toegekeerd, haar oor dronk gretig elk zijner woorden. Als met betoovering geslagen hoorde Jutta toe. Zij had het hoofd gebogen, maar zij voelde die donkere, gebiedende oogen op zich gevestigd, zij moest opzien, door zijn wilbedwongen. Haargeheele lichaam trilde hevig, het was haar immers te moe de, alsof ze een bekentenis zijner liefde waren, alsof ze een bekentenis zijner lief de waren, waarnaar zij onbewust verlang de en waarvoor zij huiverde. Ik dank u, zeide zij zachtkens. Een harer blonde vlechten was over haren schouder gevallen, zij zat daar in onbeschrijfelijk bevallige houding. Zijne oogen zeiden het haar, dat hij haar schoon vond, en haar hart begon onstuimig te kloppen. Was het van geluk of was het van ver ontwaardiging? Zij scheen zich zelve hoe langer zoo raadselachtiger toe, steeds banger werd het haar te moede. Jongejuffrouw Helmi, klonk Freds stem aan het andere einde der boot, zie eens, hoe de Rijnzalmen in den maneschijn springen! Misschien duikt ook nog een dochter van Vader Rijn uit de diepte op! Thans gleed het bootje sneller over het water. Van het roer klonk het overmoedi ge lachen en schertsen van Helmi en Ehrenstolpe. Jutta en Hans spraken niet veel, zij gevoelden het, dat dit uur eenig in hun leven was en nimmer wederkeer de. O, zij zouden het nooit vergeten en innig en vurig naar hetzelfve verlangen. Eindelijk begonnen zij fluisterend met elkaar te spreken, anders dan tot nu toe, vrijer, rondborstiger, het scheen alsof er een slagboom, die hen scheidde, was ge vallen, de mensch zocht den mensch. Zij hadden de twee anderen in de boot ge heel vergeten, zij gevoelden zich wild vreemd en alleen, dopr het blauwachtige naar de golven, die gejaagd en wild en woest stijgen en schuimend neerspatten, in wilder vaart weer opkomen over een andere golf heen werpen, om zelf de hoog te ingestoken, wringend en draaiend neer te ploffen in een diepe bedding en schui mend uiteen te spatten, tot er weer een andere golf over haar heen rolt en groeit en stijgt om op haar beurt weer neer te ploffen. De boot vaart recht tegen de gol ven in, stijgen hoog op of steekt haar kop in de diepte als wou ze op haar horens de komende golf opvangen en verpletteren. Soms komen twee groote golven kort op elkaar en werd de boot van de eene golf op de andere gesmakt. Dan kraakt de boot als knarsetandt ze van woede. Lang zaam gaat de boot vooruit en de storm neemt toe. In de theezaal is iedereen weg gegaan. ’t is moeilijk om op een stoel te blijven zitten. We schuiven van den ee- nen naar den anderen kant en houden ons vast aan den rand van ’t venster. Een der bedienden komt de stoelen en tafels tegen den buitenwand zetten en vastbin den. „Het is al goed aan den gang Pater, zegt de bediende in’t Duitsch, vannacht zal het volop storm zijn.” Er is toch geen gevaar op déze boot, Is ’t wel, vraag ik hem. Nee, zegt hij, ’t is een goeie boot met 2 schroeven. Ge hoeft niet bang te zijn.” We stappen op, maar ja, daar val ik al bijna op een stoel. Langs den ande ren wand is een ijzeren buis, daaraan hou ik me vast en ga voort naar binnen. Even naar Pater Francis gaan zien. Ik hou me overal goed vast en toch loop ik nog erger dan iemand die smoordronken is, nu hier tegen, dan daar. Pater Francis Itgt diep onder de dekens, hij kijkt even op. Hoe is ’t er mee Slecht, is ’t antwoord De dokter is hier geweest en heeft me iets gegeven. Hoe dikwijls ik al overgegeven heb weet ik niet. Werkelijk, hij ziet er slecht uit, bleek en afgetrokken van ge zicht. Hij vraagt hoe het met mij is. ’t Kon beter zijn, zeg ik, een beetje hoofdpijn en langs we al een tijdje varen. „De lersche kusten,” zegt hij. Van avond zijn we Ier land voorbij en dan komen we in vollen oceaan. Pater, zie eens naar de zee. Ziet ge dat schuim op de golven. Storm op komst Pater, vannacht of morgen„Nou Jacob, ik heb nog nooit een storm mee gemaakt.” „Bent u niet bang voor storm Pater?” Wel nee jongen, er is op zoo’n boot toch geen gevaar, en dan nog, er zijn zooveel menschen die voor mij bid den.” „Dat is mooi, Pater, maar als ik U vragen mag, wat verstaat gij, katholieken onder bidden? Zoo zijn we aan 't spreken geraakt over hun en onzen godsdienst. En Jacob zou sindsdien eiken dag komen spreken over onze godsdienst en hij vindt die oogenblikken de gelukkigste van heel den dag. In den namiddag wordt de lucht voor ons steeds donkerder. Groote wolken han gen boven ons en drijven in de richting van Ierland. Om 4 uur valt de duisternis al in. In de verte een vuurtoren die in draaiende beweging zijn licht ver in ’t ronde uitzendt. Het begint te regenen en de wind komt ook opzetten. De passa giers gaan naar binnen, Sommigen gaan naar hun kajuit. Anderen blijven een tijd je in de theezaal naar buiten kijken of gaau de rookzaal in. De schoonheidsko ningin en die andere juffrouw komen in de theezaal en laten zich met een lutden uitroep in een zetel vallen. Ze schater lachen van plezier. Een storm, schok schoudert ze, wat geeft dat, ze is nog nooit bang geweest op zee! Heel onge geneerd maakt ze een pakje sigaretten open, biedt er eentje de juffrouw aan en steekt er zelf ook een op. Ze rooken als of dat al 20 jaar lang haar dagelijksche bezigheid is. Na de eerste sigaret volgt een andere en zoo tot vier of vijf na el kaar. Ondertusschen praten ze voort en bij eiken schok van de boot is het een ge roep en gelach van heb ik jou daar. Jacob en ik, we zitten bij een venster en kijken teederheid pakt ze het op haar armen, kijkt het medelijdend in de oogen en kust het op zijn snoetje. Het hondje likt dank baar zijn lipkesaf en knipoogt tegen zijn meesteres. Het hondje is ziek, zegt de da me, ik zal het terug in zijn mandje bren gen. Mijnheer glimlacht tegen mij: „O, die vrouwen, ze hebben meer over voor een hondje dan voor een kind.” We blij ven nog even op en neer wandelen en dan ga ik brevieren. Ik neem plaats op eeh vastgemaakten ruststoel en met een de ken over mijn voeten bid ik mijn getijden af. Ik zit hier goed en frisch. Ónze tafel- geburen nemen ook plaats vast bij mij, tevens nog een paar dames die zich niet frisch voelen. Pas ben ik klaar met mijn brevier of twee juffrouwen wandelen op een paar meter afsiand voor ons heen en weer. De eene is erg luidruchtig en stapt fier en blijgezind over’t dek. Spoedig is aller aandacht op haar gevestigd en wordt er heimelijk gelachen wanneer ze voorbij is. In 't hoekje hoor ik iets mompelen over „Miss Ilsenstein” en „schoonheids koningin” en ’t heeft algemeenen bijval. Nu wordt4ze bekeken van boven tot on der, voo.al over haar beschilderd gezicht wordt er gesproken. Heeft iemand van de lezers eenig begrip van schoonheid, hij oordeele of de naam niet juist is. Zwarte schoenen, grijze kousen, blauwe kleeding lange magere nek, langwerpig hoofd, zware wenkbrauwen zeshoekig geverd volgens de laatste mode, dik geschminkt voorhoofd, waarschijnlijk om de diepe rimpels en de sproeten te verbergen, evenzoo de wangen geschminkt; heel haar gezicht in een roomkleurige tint en dan daarbij prachtig dieprossig haar. Ze is lang en slank zooals de mode dat vergt Ze wil doorgaan voor een jonge juffrouw van 25 tot 30 jaar en ze is53. Ze is te koop! Een beetje na 10 uur krijg ik bezoek van ons vriendelijk Joodje, Jacob heet hij. Hij wijst in de verte op het land, waar- een boottochtje voor, waaraan echter de oude heeren geen deel namen, aangezien deze er de voorkeur aan gaven met een kennis, dien zij hadden aangetroffen, ’n flesch wijn te drinken en een partij skat te spelen. Hoe prozaïsch! riep Helmi ietwat wijs neuzig den majoor toe, metwien zij gaar ne gekscheerde. Volstrekt niet, juffertje, antwoordde hij. De wijn is misschien daarbij de poezie, nietwaar? vroeg Helmi lachend. Zeker. Als gij uw Lurlei-haar kamt en daarbij uw lied zingt, dan verschijn ik als schipper in het bootje en.... Drinkt bedaard voort, dat wil ik graag gelooven, lachte Helmi en snelde de an deren achterna. De vier menschen genoten een avond van onvergetelijke schoonheid. Fred roeide zachtjes, Jutta zat aan ’t roer, terwijl Hans en Helmi de zijbanken innamen. Zij zongen het oude Duitsche Lurleilied. Somber rees de steile rots omhoog: de maan wierp er een zonderling licht op. Helmi vond, dat zij er akelig van werd. Toe, beste Hans, declameer voor ons iets uit Wollfs „Lurlei”, zeide Fred. Jutta laat mij nu sturen en ga op mijn plaats zitten, Hans moge roeien. ■V/-- i i I k 5 1 i F BAARLE'S NIEUWS EN ADVERTENTIE BLAD

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Baarle-Nassau - Baarl’s Nieuws en Advertentieblad | 1935 | | pagina 1