ARBEID.
WEEKBLAD VOOR BAADLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
slDE JONG BAADLE-NASSAU.
Van Antwerpennaar Amerika
16 FEBRUARI
1935
30e Jaargang
No. 7
fel
o
i
FEUILLETON.
praten en vraag hem wat boven mee op
het dek te wandelen. Ik moet weg, zegt
op den groenen heuvel.
Wij moeten er morgen heen, zeide de
majoor. Later kunnen we naar Braubach
en naar Marxburg gaan, het kasteel Lah-
neck blijft voor overmorgen bestemd. Ook
een tocht naar Ems zou niet kwaad zijn.
Wat zeggen de dames en heeren ervan?
Allen verklaarden het met hem eens te
zijn. Men gebruikte het avondeten op het
terras van het hotel Weller en scheidde
spoedig daarna, aangezien men door al
de inspanningen van den dag vermoeid
was.
Alleen Hans blééf beneden en rookte
een sigaar.
Hij liet de beelden van den afgeloopen
dag voorbij zijnen geest gaan. Bijna speet
het hem, deze reis te hebben gemaakt en
voelde zich neerslachtig en ontstemd.
Wat had hij dan verwacht, toen hij blij
moedig in den trein stapte? Het was hem
'te moede geweest, als moest er iets bij
zonders gebeuren, als zoude hij onverge
felijk schoone dagen beleven
Daar hij schrikte op een lichte
voetstap, het zachte ritselen van een vrou
wenjapon, een gestalte naderde... Jutta?
Kon zij het werkelijk zijn?
Nu herkende hij haar. Zij had een doek
om hoofd en schouders geslagen, haar
gezicht scheen zeer bleek in de mane-
veel, en als het dan nog maar hoed is. Ik
herbegin, herlees nog eens hoe ik de tong
moet houden en zie verder, dat men best
doet zich voor een spiegel te oefenen.
Dan maar voor een spiegel, denk ik bij
denk ik bij mezelf. Het Itcht nog aange
stoken, dat ik het goed zou zien, en dan
opnieuw. Ik tel in ’t Engelsch een, twee,
drie. Dat een en twee uitspreken, dat gaat
maar die drie, dat is wat anders. Verder
gaat het weer gemakkelijker. Zou dan
die Engelsche drie een ezelsbrug zijn?
Ik ben vroeger ook al over een andere
geraakt, zou ik nujhier niet over kunnen?
Ik zal het toch niet opgeven voor ik er
kom. Ik probeer nog eens.... Daar wordt
geklopt. Patej Francis komt haastig bin
nen. Zeg, kom gauw naar boven, we zijn
aan de haven van Vlissingen. Nu al, zeg
ik verwonderd. Ja, kom mee. Langs een
zijtrap zijn we boven gekomen. Ja, dat
schijn.
Ik... ik heb mijn parasol vergeten, zeide
zij met onvaste stem.
Hans wierp zijn sigaar weg en vroeg:
Mag ik u helpen zoeken, freule?
De parasol was terstond gevonden, ze
lag op een stoel. Jutta bleef desniettemin
staan, zij scheen in hevigen tweestrijd te
verkeeren. Het scheen, dat zij iets ver
langde te zeggen. Hans zag het, maar hij
hij kwam haar geen stap te gemoet.
Wilt u mij mijne onvriendelijke woor
den op Drachenfels gesproken, vergeven?
vroeg zij plotseling, gejaagd. Ik zeg niet,
zooals men pleegt te zeggen: ik heb het
niet zoo bedoelt, want dat zou een leugen
zijn en liever beken ik een onrecht vrij en
frank Het spijt mij als ik u gekrenkt heb.
Dat zegt u tegen mij? riep Hans.
Ja, en nu geen vijandschap meer! Goe
den nacht!
Met een bevallig gebaar stak zij hem
de hand. Gelijk een duizeling overmande
het hem, hij boog zijn hoofd diep over de
zachte, trillende vrouwenhand, die als
een sidderend vogeltje in de zijne lag, en
kuste de lieve gevangene innig en vurig.
U is grootmoedig en edel, stamelde hij
met kwalijk bedwongen hartstocht, u ge
neest de wonden, die u slaat, u is....
Zeer, zeer moede en slaperig, vulde zij
aan met een schalkschheid, die haar aller
liefst stond, omdat zij maar zelden zich
uitte. Een oogenblik daarna was het meis
je in huis verdwenen.
Hans was alleen, er woedde een storm
in zijn borst, hij stapte rusteloos op het
terras heen en weer. De hooggaande gol
ven wilden niet tot bedaren komen. Ein
delijk dreef het medelijden met den slape-
rigen kelner hem in huis. Fred sliep reeds
vast, er lag een glimlach op zijn gelaat.
Drie dagen brachten de reizigers door
te Oberlahnstein, waar het hun uitmun
tend beviel. Het programma van den ma
joor werd uitgevoerd en ook de tocht langs
de Moezel, van Coblenz uit ondernomen.
Te Sankt-Goar zullen wij volle maan
hebben, zeide Klingenberg, jongejuffrouw
Helmi wordt gekapt als Lurlei en zingt
voor ons op de rots, totdat wij allen ver
gaan.
Ik zal er mijn best voor doen, antwoord
de het jonge meisje, dat door de beide
oude heeren dikwijls geplaagd werd en
steeds op de minzaamste wijze op hunne
grappen inging, met jeugdige opgeruimd
heid.
Onvergetelijk’schoon waren deze da
gen ook voor Jutta. Zij was vroolijk en
haar lachen klonk even vaak, als dat van
Helmi. Haar ernstig gelaat verfraaide
10 24 December ’34,
door Pater Adrianus van Tilburg.
Dan vertelt ze vol fierheid over haar
man, die zoo rechtschapen en vurig ka
tholiek was en daarom zooveel tegen
werking moest ondervinden, zelfs van
personen die ze voor hun beste vrienden
hielden. Ja Pater, voegt ze er pijnlijk bij,
in de politiek kunt ge niemand vertrou
wen, zelfs uw eigen familie niet. Ik ver
moed dat er een diepe wonde moet zijn
in haar hart uit familieverdriet en laat
haar die wonde niet terug bloeden. Ik
spreek daarom over de politiek in ’t alge
meen en tracht het gesprek op een ander
onderwerp te brengen. Daar slaan ze op
de trom. „Duitsch trommelvuur” zeg ik
lachende- Ik neem afscheid van de dame,
die ten zeerste aandringt, dat ik morgen
terug zal komen. Ik ga naar de eetzaal.
Ik ben weer dieper tot de overtuiging ge
komen, dat het niet de eereposten, zelfs
niet de hoogste ambten zijn, die het ge
luk, de ware vreugde meebrengen.
Het middagmaal wordt onder veel vro
lijkheid en muziek.genomen en we 'aten
het ons goed smaken. Daarna wandelen
we een tijdje op het dek. De mist is on
geveer weg. We trekken nog steeds langs
Zuid-Beveland en heb er totnogtoe geen
levend wezen bespeurd. Wonen er dan
geen menschen langs de Schelde? Tegen
2 uur ga ik naar binnen mijn getijden
bidden. Daarna kijk ik even een Engel
sche spraakleer in, die ik van mijnheer
Spaeninckx meegekregen heb, en tracht
eenige uitdrukkingen van buiten te lee-
ren.Maarja, hoe spreek ik het uit? Ik
doorblader even een ander boek, waarin
de uitspraak aangeleerd wordt en pro
beer daar mijn tong te exerceeren op
kommando van een, twee, drie. Mijn tong
draait en wringt zich naar alle kanten, ze
doet geweld genoeg, misschien wel te
41
21
De vaart daarheen was heerlijk. Men
zat bijeen, verheugde zich over de schoo
ne oevers en dronk natuurlijk daar
bij ook Rijnwijn. Fred en Helmi lachten
en plaagden daarbij elkaar voortdurend,
de twee anderen zagen zulks met een ze
ker gevoel van afgunst aan. Waarom kun
nen wij niet den juisten toon vinden?
dacht zij.
Die vesting Èhrenbreitstein ontlokten
den beiden oud-soldaten kreten van be
wondering.
Wanneer het er weer eens op los mocht
gaan, dan doen wij, helaas, niet meer
mee, Rauhenfels, zeide de majoor spijtig,
dan komen de jongeren aan de beurt. U
bliksemen reeds de oogen bij die gedach
ten alleen, mijnheer Schultze. LI zult
uwen- man staan 1
Dat hoop ik, zeide Hans geestdriftig.
Te Oberlahnstein stapten de reizigers
in het hotel Weller af en daar het reeds
laat was, werd er geen uitstapje meer on
dernomen, men slenterde den Rijn langs
tot tegenover Stolrenfels. Deftig en maje
stueus verhief het keizerlijke kasteel zich
ons. Ook hij vraagt naar Pater Francis.
Ik vraag hem dan even wat het beste voor
hem zou zijn. De kelner is al zoo jong
niet meer, hij zal toch ook wel wat onder
vinding. Niet drinken, zegt deze, eten
wat frisch is en zooveel mogelijk op ’t
dek blijven en in beweging als ’t kan. Ik
geloof hem beter. Aan tafel heeft onze
Amerikaan het over politiek. Hij vertelt
ons dat hij langen tijd journalist is ge
weest en in de meeste landen van Euro
pa heeft gereisd. Hij houdt zich den laat-
sten tijd echter met andere zaken bezig
en is meer een zakenman. Hij weet over
alle landen van Europa te vertellen, hoe
groot hun bewapening is en hoe er in ’t
gegeim munitie gemaakt wordt. Hij heeft
het voornamelijk over Duitschland, over
Hitler, Göring en Göbels. Venijnig spreekt
hij die namen uit en kijkt schuw naar
bezijden of geen der duitsche hofmees
ters hem in ’toog heeft. Hij weet zooveel
geheime zaken, die hij persoonlijk is te
weten gekomen en hij doet daarbij zoo
geheimzinnig en gewichtig, dat men bijna
aan een srion zou denken. Toch wil hij
mij gaarne daarover eens vertellen, maar
dan morgen boven op het dek. Ik betrouw
ook wel voort kunnen. Later zullen we
meer over hem te weten komen.
Na het avondeten ga ik Pater Francis
opzoeken. Hij heefi al driemaal de visch-
jes gevoederd, zegt hij, zoo juist een ap
pelsien gegeten. Hij voelt zich nu wel
iets beter en hoopt te kunnen slapen. Ik
wensch hem goeden nacht en ga naar
boven. Boven op het dek is het frisch.
Ik wandel wat op en neer, maar zoo op
zijn eentje blijft men er niet lang. Ik ga
naar de leeszaal eenige nota’s nemen
over de reis. Twee heeren en een dame
zijn aan ’t schrijven. In het hoekje daar
achter zit een dame met een haakwerk.
In ’t midden aan tafe een jonge kerel aan
’t lezen. Vooraan op zp zit een heer bij de
radio op zoek naar een post die hem aan-
don Schelde-oever. Geen enkele groote
boot zie ik. Ik kijk verder naar het stadje
of ik nergens den hoogen kerktoren kan hij opeens, goeien nacht. En hij is al bin-
bespeuren, waarop Michiel de Ruyter in nen in zijn kajuit. Ik begrijp er niets van.
zijn vlegeljaren is geklommen tot aan he'
haantje toe. De Ruyter, de held van Vlis
singen en Neerlands grootste admiraal,
later een wereldberoemdheid. Ik kijk alle
kanten uit, maar jt is mistig en ver kan ik
niet zien. Ik voel iets in mijn hart opko
men om even het „Wilhelmus” te zingen
als laatsten afscheidsgroet. Maar nee, ik
ziju het toch weer verbrodden. Vroeger,
als ik thuis mijn hart eens wou uitzingen,
hebben ze mij dikwijls doen ophouden,
want, zeiden ze mij dan plagend, dadelijk
breken de koeien nog los. En ’t schijnt
dat er ooit een koe is losgebroken, terwijl
ik aan ’t zingen was. Maar werkelijk, ik
heb die koe nooit goed daarin begrepen.
Doch vooruit, we zijn de Noordzee op.
We voelen het onmiddelijk aan de boot,
daar komt meer leven in. Dat wordt ple
zierig, zeg ik tegen Pater Francis. Jaja,
zegt ie, maar ik ben benieuwd of ge dat
morgen ook nog zult zeggen. Ik lach er
eens mee, maar het is hem ernst, zie ik.
We gaan binnen in een soort veranda
om een tasje thee te drinken en wat te
praten. Pater Francis komt in gesprek
met een heer1 ik versta er geen jota van.
Met een verontschuldiging ga ik naar de
leeszaal en luister een tijdje naar de ra
dio. Op tafel liggen eenige duitsche en
fransche illustraties. Ik doorblader er een
paar, ze mogen ze houden. Ik ga naar mijn
kajuit en neem een degelijker lezing: De
Goede God” van Fiedler. Prachtig. Dat
maakt tenminste een mensch beter. Te
gen zes uur komt Pater Francis af. Hei
zeg, voelt ge nog niets, en hij strijkt veel
beteekend over zijn buik Ik kijk hem
verwonderd aan: Allee jonge, zeg voelt
gij dan al iets? Ja, ik voel het aanko-
moet Vlissingen zijn. De haven ligt hee- j men, ik word zeeziek. Het is juist hetzelf-
lemaal tegen de open zee. Verschillende de als over vijf jaar, ik ga dadelijk naar
visschersbooten liggen op den hoek tegen j bed. Ik tracht het hem uit zfm hoofd te
r
i
k
P?«j 2 uur op zee, en dan al ziek.
De boot is flink in beweging, het gaat
nu zeker in volle vaart. Het lijkt zoo’n
beetje op een „cake-walk”, zooals ge ze
soms op de kermissen vindt. Maar ja, ik
hou nog wel eens van zoo’n cake-walk.
Me dunkt het kon wel slechter gaan. Zoo
vareu we verder. Om 7 uur dat Duitsch
tromgroffel weer. Ik ga naar de eetzaal en
neem plaats. Na een poosje komen de
twee tafelgenooten. Belangstellend vra
gen ze naar Fhater Larkins (Pater Fran
cis) Ik vertel dan, dat hij naar bed is ge
gaan. Zeeziek, dat is al vjoeg, zegt de
roodneuzige Amerikaan. Hij kent daar
een goed middel tegen: een goed bier
glas rijnwijn, zegt hij, of anders zwaar
bier, een glas stout. Ik dank hem voor de
inlichtingen. De kelner komt en bedient
‘4.^
BAAÈLES NIEUWS EN
ADVERTENTIE BLAD
I P’Ct r'rrT ilz Z?1 ZOP'd0** rr a V-m o I yv»