B
I
P
WEEKBLAD VOOR BAARLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
I
ARBEID.
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
iafiDE JONG BAARLE-NASSAU a
te
A
A
BI
30e Jaargang
Van Antwerpennaar Amerika
ei
1
9 FEBRUARI 1935
No. 6
3
1
i
I
te
W'S
.a
r
r
1
1
t
i
s
t
I j
f
komt terug en deze keer drie zeppelins,
dat kan er mee door. Tot besluit een ap
pelsien en een kopje thee. Voor roomijs
bedank ik, ben geen liefhebber. Dan een
kruisje gemaakt en godvruchtig gebeden.
Een bescheiden „ekskjoes mie Seur” en
we zijn weg, naar boven. We wandelen
op het dek wat op en neer. Het is erg
mistig en de boot gaat bijna niet vooruit.
Pater Francis komt in gesprek met den
Amerikaan van onze tafel. Ik ga naar bin
nen, even zien naar de twee pensionnair-
kes, die naar Columbia (Zuid-Amerika)
terugkeeren. Ze zijn allebei driejaar op
kostschool geweest bij Brussel. Moeder
Overste had me laten vragen of ik er een
beetje voor wou zorgen op de boot. In
New-York zouden ze afgehaald worden.
Het eene meisje was nog geen 14 jaar,
het andere 15 jaar oud. Ze hebben hun
kamertje juist tegen het mijne, no 31 dus.
Ik ga het gangetje in en klop. Het deurtje
staat open en ik moet binnen komen. Het
oudste ligt te bed, ze is wat rood in het ge
zicht. Het andere meisje komtjuistuithet
kamertje tegenover en vertelt, dat de dok
ter erbij geweest is. Ze heeft wat koorts
en i
woordjes, vraag of ze morgen de H. Com
munie wil hebben en zeg het andere hoe
laat de H. Missen zullen. Ik wensch ze
een goeden nacht; morgen zal ik terug
komen zien hoe het er mee Baat. Ik ga het
kamertje uit, doch wordt binnen geroe
pen bij no 33. Een tamelijk oude dame
donker van gelaatskleur, veel gelijkend
op een Indiaansch type, en een juffrouw
van rond de twintig, eerder wat bleekruin
van gezicht, groeten me heel vriendelijk
in ’t Fransch en noodigen me uit te zitten
Ik dank heel beleefd voor hun vriende
lijkheid doch ik zou graag wat gaan schrij
ven, zeg ik, aldus een voorwendsel ge
vend om spoedig weg te gaan. Opeens
valt mijn oog op een groot kruisbeeld bo
ven het bed der dame. Ik toon mijn ver
bazing over dat mooie groote kruisbeeld.
10 24 December ’34.
door Pater Adrianus van Tilburg.
Ik bestel een „Bismark”. Ze brengen
me heel deftig een haring op een bordje.
Ik moet toch even lachen met mijn „Bis
marck”. Ik heb Bismarck spoedig in stuk
ken gesneden en naar de andere wereld
gezonden. De kelnner is er weer. Ik zie
„Kraftbrühe mit Mark” aangeduid. Ik
vertaal: „krachtbrouwsel met merg”. De
kelner brengt me een tasje vleeschsoep.
Daar zal ik wel mee klaar komen. Onder-
tusschen ben ik alweer aan ’t zoeken ge
gaan, wat ik verder zal nemen. Daar val
len mijn oogen op „Kabbenusz, Spinat,
en Zeppelinkartoffelen”. Ik bestel kalfs-
snoet en zeppelins en moet zelf lachen
met mijn vertaling. Ik krijg een stuk kalfs-
vleesch met saus, een beetje spinazie en
een langwerpige aardappel. Ik neem mijn
vork in de eene, en mijn mes in de ande
re hand, en zoo begin ik te manoeuvreu-
ren. Ik krijg kompassie met mijn zeppe
lin, ik zal er spaarzaam mee moeten om
springen. Het gesprek aan tafel is al goed
aan gang. Recht tegenover mij zit een
Amerikaan, die tamelijk wel Fransch kent
Mijn rechterbuur is een Engelschman,
die ook Duitsch verstaat; links van me
Pater Francis. Ze hebben me al zien
lachen telkens als ik iets bestel, en de
kelner schijnt er ook deugd in te hebben.
De Engelschman wordt nieuwsgierig
waarom ik zooveel plezier heb. Ik zeg
hem dat hij dat hij dan eens goed moet
luisteren. Ik ben klaar met mijn zeppelin
en met den „snoet” van ’t kalf, ’t smaakt
me naar meer. De kelner komt en ik
vraag nog eens hetzelfde, maar waag het
toch erbij te voegen of die zeppelins geen
broertjes kunnen krijgen. De kelner lacht
O zeker Pater. Pater Francis moet de
vertaling geven aan die twee heeren en
dan hebben ze er ook schik in. De kelner
FEUILLETON.
fels gestudeerd. Hij was zeer trotsch op
zijn voorzaten, die altegaar roofridders
moeten zijn geweest.
Dit klonk zeer spottend. Jutta ergerde
zich er aan.
U spreekt er zoo minachtend over, zei-
de zij koel, natuurlijk begrijpt niet ieder
een, dat het interessant is te weten, van
wien men afstamt, zelfs wanneer het roof
ridders zouden zijn.
De toon was beleedigend. Hans kromp
ineen, zijn bloed kookte, maar hij be-
heerschte zich en merkte bedaard aan:
U legt mijn woorden verkeerd uit, freu
le, zoude het niet beter zijn, dat wij het
gesprek over dit onderwerp laten varen?
ja, want wij zien de zaak van een te
scherp tegenovergestelde zijde in, gaf zij
hoogmoedig terug.
Hij stond iets hooger dan zij, somber
keek hij op haar neer, er bliksemde een
toornig vuur in zijn zwarte oogen en zijn
stem klonk wrevelig toen hij antwoordde:
U wilt mij doen verstaan, dat tusschen
u, de dochter van baron Rauhenfels, en
mij, Hans Schultze, de klove zoo diep is,
dat wij natuurlijkerwijze in zekere din
gen nimmer tot overeenstemming kunnen
geraken. Ja, ik heb u begrepen.
De onweersbui brak los. Door bliksem
flitsen omgeven, stonden d'? 'wc; rr.tn-
Evenals de roos door doornen is om-'
ringd, zoo ook wilde zij zich verweren te
gen de hand, die zich verstoute, haar te
willen plukken. Het zou een harde strijd
worden, maar zij wilde dien strijden en
zich niet overgeven.
Maar zij bespeurde, dat Hans door de
stijfheid van z’n arm verhinderd was de
ham klein te snijden, behaalde weder haar
vrouwelijke medelijden de overhand.
Helmi, zeide de jonge man, toe, help
mij eens! Maar zij hoorde niet, zij lachte
en babbelde met Ehrenstolphe. Toen nam
Jutta zwijgend het bord en bediende Hans.
Toen hij haar bedankte, deed zij alsof ze
het niet hoorde, zij begon zenuwachtig
snel te spreken en vertelde hem van hare
eerste reis aan den Rijn, waarin het voort
durend geregend had.
Vandaag krijgen wij zeker onweer, was
de majoor van meening, het is drukkend
zwoel, ik blijf hier rustig zitten, als het
jonge volkje naar de ruïne klimt. Wat
dunkt je ervan, Rauhenfels, zouden wij
voor ons niet een flesch Drachenblut-aus-
lese (eerste kwaliteit Drakenbloed) bestel
len Dat is iets fijns, zeg ik je I
De baron vond het goed. De vier jon
gelui begaven zich op weg naar den
ouden burcht, die eens fier op het dal had
neergezien, doch nu slechts een bouw-
„Ja Pater, maar we zijn katholiek. In de
booten vindt men niet gauw een kruis
beeld, zegt de dame, en daarom neem ik
er altijd een mee.” Ik vind dat erg mooi.
Ik begrijp uit haar antwoord ook, dat ze
veel reist. O ja, zegt ze. Ze is verschillen
de keeren in Lourdes geweest, ook Lis
sieux heeft ze bezocht. In Parijs heeft de
juffrouw gestudeerd,’t Is haar nicht. Sa
men zijn ze ook naar Rome geweest en
hebben ze een private audiëntie gehad
bij den Paus. En daarover weet ze veel te
vertellen. Ze dringt weer aan om toch te
gaan zitten. Ik bied verontschuldiging aan
ik wil gaan. Doch eerst moet ik beloven
dat ik den volgenden dag zal terugkeeren
Ze vraagt me ook hoe laat ik morgen de
H. Mis zal doen want daar zou ze gaarne
naar toe komen. Ik wensch ze beiden goe
den nacht en ik ben weg, blij weer katho
lieke menschen gevonden te hebben.
Dan naar de leeszaal, schrijf een goed
uur en ga daarna mijn kamertje opzoeken
Mijn avondgebed, en ’t duurt niet lang of
ik lig in 't klein beddeken, ’t Valt veel mee
’t is lang genoeg. Een paar minuten nog,
’mijn oogen vallen toe, ik slaap.
moet te bed blijven. Ik spreek eenige Goeden nacht.
Goeden nacht.
Jè*.
Dinsdag 11 December.
Om zes uur word ik wakker geklopt
volgens afspraak. In een wip uit mijn bed
en op mijn knieën. Mijn drie Weesge
groetjes gebeden en een korte opdracht
van den dag aan Maria. De boot houdt
zich heel stil, de Noordzee moet wel heel
kalm zijn, denk ik bij mezelf. Ik kijk even
door het venstertje. Er hangt een zware
mist, ik kan nauwelijks het water zien
vast bij de boot. Gauw me gewasschen en
aangekleed, dan naar boven en alles klaar
gezet voor de H. Mis. Pater Francis doet
de eersteik dien ze en bid ondertusschen
mijn morgengebed. De tweede Mis doe
ik en Pater Francis is mijn misdienaar
Het jongste pensionnairke en de dame
van no 33 hebben de H. Mis bijgewoond
en zijn te communiegeweest. Na de dank
zegging gaan we naar de eetzaal. De hof
meester groet ons vriendelijk met een
lichte buiging,we groeten terug en nemen
plaats. Onze kelner, een Antwerpenaar,
komt ons bedienen. „We zijn nog niet
ver. Paters, zegt hij. Ik kijk hem verwon
derd aanik dacht, dat we al een eind op
de Noordzee waren. Nee Pater, we zijn
nog vast bij Antwerpen, de boot heeft de
zen nacht ongeveerstil gelegen. Metzoo’n
mist is het te gevaarlijk, zegt hij. „Dat is
al een halve dag later thuis,” zegt Pater
Francis. Nu Pater als we anders niets te
gen komen, dan mogen we van geluk
spreken, we zijn in het slechte jaargetij
de. Kom, kom, zeg ik tegen Pater Fran
cis, we mogen 2 dagen verliezen en dan
zijn we nog voor Kerstmis ginder. Dat is
waar ook, zegt hij. Na het ontbijt gaan we
naar boven, het dek op. Langzaam varen
we vooruit. We loopen wat op en neer en
stappen tegen half negen naar binnen om
onze meditatie te doen en de getijden te
bidden. Rond 10 uur ben ik weer boven
Het is een beetje lichter geworden. Door
den mist heen zie ik den over van Zuid-
T—1 1 V. - .1 1 1_
ren. Stilaan komt de zon kijken en drijft
de mist weg. Dan gaat de boot vlugger
vooruit. Pater Francis komt nog even
naar boven en gaat dan piano spelen. Ik
ga naar mijn kajuit en lees wat. Tegen 12
uur breng ik een bezoekje aan het zieke
pensionnairke en zal daaina ook bij die
dame van no 33 aankloppen. Zewop im
mers zoo graag wat spreken over haar
private audiëntie bij den Paus, alhoewel
ik veronderstel dat het hierbij niet zal blij
ven. Ik klop aan bij het zieke meisje en
moet binnenkomen. De dokter is er van
morgen geweest en ze zou 2 kleine ope
raties moeten ondergaan. Ze heeft wel
wat schrik, zegt ze, maar het jongere
meisje moedigt haar aanZe zal er im
mers niets van voelen, want het wordt
20
Hier zaten de twee oude heeren hen
reeds te wachten. De koffietafel stond ge
dekt en allen waren iu een voortreffelijke
luim.
Wat is het hier verrukkelijk schoon!
riep Helmi geestdriftig uit.
Ehrenstolpe verklaarde haar de streek.
Het eiland Nonnenwerth lag vreedzaam
aan hare voeten, aan de overzijde blonken
de vensters van Rolandseik en op den
achtergrond rees majestueus het Zeven
gebergte omhoog.
Jutta hulde zich heden weder in haar
ijspantser, reeds tijdens het naar boven
gaan was zij woordkarig en afwijzend ge-
weest. Zij schonk de koffie in, hare hand
trilde toen zij Hans zijn kopje overreikte
Kregel beet zij zich op de lippen Wat
moest hij wel van haar denken? Haar
stug, trotsch karakter kwam in opstand
tegen de macht, welke deze man in zoo
korten tijd op haar verkregen had, hij, de
zoon uit het volk, over haar, de dochter
van vrijheer von Rauhenfels, wiens al-
ouden adel tot in de middeleeuwen en
nog verder terugreikte.
val is.
Men ziet hier, hoe groot het kasteel
was, merkte Hans aan, er worden nog
overblijfselen van den ringmuur gevon
den, het geheel schijnt als het ware een
adelaarnest.
Nu stonden zij boven en het grootsche
uitzicht ontrolde zich voor hunne blikken.
Hier is de Wolkenburg, verklaarde Fred.
Daarachter verheft zich de Petersberg,
daar staat een kapel, die wij moeten be
zoeken. In het midden ligt de Sohrberg,
dan komt de Oelberg, de hoogste van de
groep, er blijft nog over de Lowenberg en
dan hebben wij het geheele Zevengeberg
te. Daar staat het, rechts van den Drachen-
fels.
Hier huisde zeker de leelijke draak, die
de ridderlijke jonkvrouw bewaakte,
wenschte Helmi te weten.
Hij moet van tijd tot tijd brullen, plaag
de Fred, daar... hoort u het?
Een dof gerommel kondigde het opko
men van de donderbui aan, de hemel werd
met elke minuut donkerder.
U fopt mij, pruilde Helmi en deed haar
best boos te kijken.
Zouden er nog vrijheerenvan Drachen-
fels bestaan? vroeg Jutta.
Ja, in Koerland, antwoordde Hans. Ik
heb te Freiberg met een baron Drachen-
tö
i
p5*'.
'f‘
.^ïV'S.). •r.
3
3
I
f
1
I
i
2k
te
I
'-vA.
5?