WEEKBLAD VOOR BAARLE-NAS5AU- S HERTOG EN OMSTREKEN UITG. ELECTRI5CHE DRUKKERIJ DE JONG BAARLE-NASSAU ARBEID. Van Antwerpen naar Amerika 2 FEBRUARI 1935 No. 5 30e Jaargang FEUILLETON. Wordt vervolgd. van mijn levensredder, voegde zij er min zaam bij. U maakt er te veel ophef van, hernam Hans het was heuschniets buitengewoons U ziet, dat ik mijn arm niet meer in een draagband draag. Dat doet me plezier, riep Jutta in een van die warmhartige opwellingen, die haar wezen zoo bekoorlijk maakten. Ik heb mij dikwijls bezorgd over u gevoeld, nadat gij Essen hadt verlaten. Met een blos van verlegenheid bleef zij steken. Ik dank u, zeide Hans zeer zachi. Ook de beide bejaarde heeren werden begroet. Daarna nam men gemeenschap pelijk op de veranda plaats, vanwaar men een fraai uitzicht had op den Rijn. Voor avondeten kreeg men Rijnzalm, waarbij drakenbloed gedronken werd, die heerlij ke roode wijn, welke in Koningswinter ge perst wordt. Baron von Rauhenfels was aanvanke lijk er niet bijster over gesticht, dat broer en zuster zich bij hen aansloten, noch tans beviel Helmi hem al zeer spoedig wegens hare schalksche vroolijkheid. Zij ging op zijne kleine plagerijen in en lach te om zijne grappen, wat hem bijzonder aangenaam was. De directeur der Kruppsche fabrieken was op de villa Rauhenfels bekend en 19 Het hart van den jongen ingenieur be gon onstuimig te kloppen. Over eenige minuten zou hij haar wederzien, met wie zijne gedachten zich in de laatste weken schier uitsluitend onledig gehouden had den. Wij zijn op onze bestemming, zeide Ehrenstolpe, daar staat Jutta, op de veran da naar ons uit te kijken. Naar jou, hernam Hans met lichten spot, wij, onbeduidende stervelingen ko men niet in aanmerking. je vergist je, zij heeft met belangstelling naar je geïnformeerd, verzekerde Fred. Helmi vatte haars broeders arm, zij voelde zich niet op haar gemak bij het zien van die rijzige vrouwenfiguur, wier ernstige oogen onderzoekend op haar rustten. Hare beschroomdheid verdween echter snel, toen Jutta met innemende vriendelijkheid hen te gemoet trad. Zij stak het jonge meisje glimlachend de hand toe, nadat zij aan elkander waren voorgesteld. Het verheugt mij kennis met u te ma ken, zeide de baronesse, met de zuster had zich met grooten lof over den jongen man uitgelaten. Die zal het ver brengen in de wereld, had hij verklaard, ik ben blij, hem als as sistent te hebben gewonnen. Onwillekeurig vatte de baron achting op voor den jongen man en het gevoel van dankbaarheid, wegens de redding zijner dochter, kwam weer in het vader hart boven. De directeur had voorts gezegd, dat men van plan was in Oost-Pruisen een ijzer- en staalgieterij te bouwen, het zou een maatschappij op aandeelen worden. Ik geloof, dat wij Schultze daar goed zullen kunnen gebruiken, had hij tenslot te gezegd. Jutta, die deze waardeerende woorden had gehoord, dacht: Allen prijzen hem. jammer, dat hij zoo’n eenvoudigen, alle- daagschen naam draagt. Hij is schrander en meer ontwikkeld, dan de jonge heeren die ik op bals en in onze kringen leerde kennen. De beide jonge meisjes sloegen elkan der heimelijk gade. Helmi vermoedde, dat het hart van haren broeder voor Jutta klopte, zij vond de jonge dame verrukke lijk en dweepte reeds den eersten avond met haar. Jutta’s vader daarentegen hoopte, dat de boot er liggen, dan vaart ze voort. Nog even aan allen de groeten, bizonder aan vader, dan gewuifd en we zijn weg. Geen enkel triestig gezicht. Ze zijn allen opge ruimd zooals ik, en dat doet me waarlijk deugd. Zoo vaar ik zonder hartepijn naar Amerika, Thuis zullen ze wel aan vader zeggen hoe blijmoedig we afscheid ge nomen hebben en dan is alle droefheid spoedig over. Na eenige dagen schrijf ik uit Amerika hoe ik ben aangekomen en dan is alles in orde. Geen enkel traantje is me ontvallen. Aan wie had ik dat ook weer voorzegd?? Ik ga naar binnen. Dames en heeren komen naar me toe nieuwsgierig en vol verwondering. „Ge hebt een lang vaar wel gehad” zegt een dame in ’t Engelsch en dan spreekt ze nog iets over liefde. Ik veronderstel dat ze me zegt, dat die men- schen wel veel van me moeten houden. Een ander vraagt of het allemaal familie was. Ik antwoord ontkennend. Veel meer komt er niet uit. Ik heb immers geen hee- ten aardappel in mijn mond en dan kunt ge geen Engelsch spreken hebben ze me vroeger verteld. Een ander vraagt me in ’t Fransch of ik soms Fransch versta. En potdorie, ik antwoord in ’t Engelsch, doch ik herneem mijn antwoord gauw in het Fransch. Nu was ik gered. In ’t Fransch zouden ze mij niet verkoopen. Ik vertel dat er wel veel familieleden bij zijn, doch dat de meesten dorpsgenooten, vrienden of geburen waren. Nee, dat hadden ze nog niet meegemaakt Een der matrozen dien ik later sprak, zei me ook dat hij nog nooit zooveel volk had gezien, bij het vertrek van een priester-missionaris. Hij was er echt door getroffen, ’t Was een katholiek uit Beieren. Wij gaan, Pa ter Francis en ik, de boot eens rond, pra ten over de verschillende plaatsen en dan gaan we elk naar zijn eigen ’kamertje. Ik ziemija valies eens na, doe de pakjes open, in orde. Ik kijk nog eens rond, ’t is begrepen: hier woon ik dus gedurende een dag of 12. Pater Francis klopt en vraagt of ik niet mee naar boven ga om eenige kaarten te schrijven. Hij haalt voor mij 10 kaarten. Wij gaan de leeszaal in en nemen plaats, we zijn de eersten niet meer, Een bediende komt binnen en vertelt tweemaal hetzelfde, waar ik twee maal geen jota van versta. Ik vraag uitleg aan Pater Francis. Deze vertelt me dat binnen 20 minuten de brieven en kaarten moeten ingedragen worden. Nou, dan geen tijd verloren. Ik ben nog op tijd klaar en de kaarten gaan weg. Ik weet slechts een uur later dat er geen enkele brief meer gepost kon worden vóór New-York We luisteren even naar de radio, nee, daar zit geen leven genoeg in. We gaan terug naar ons kamertje. Ik zie even lond: geen kruisbeeld. Hoe zou ’t ook? De ei genaar is een Duitsche Jood. Ineen van mijn valiezen gesnuffeld. Ja, daar vind ik mijn kruisbeeld terug, dat moeder zaliger in haarbanden had en dikwijls gekust heeft voor zij naar den hemel ging. Ik hang het midden in mijn cabien, goed zichtbaar. Ziezoo, hier troont Jezus, mijn koning. Hier mag nu zijn soldaat, zijn missionaris verblijven. Tang-tang-tang tangelang tang tang. Dat is zeker Duitsch trommelvuur, denk ik bij mezelf, Ik kijk op mijn horloge, ’t is zeven uur. Avondeten, hier noemen ze dat „dinner”. We gaan naar beneden, naar de eetzaal, onze tafel is no 24, voor 4 man gedekt. We nemen plaals, de 2 andere heeren komen eenoogenblik later Pater Francis kent hen reeds en stelt me voor: Father Adrianus. Ik buig even: Plies toe miêt joe Seur, d.w.z. aangena me kennismaking, Nog een kleine bui ging en we zitten, die eerste ceremonie is afgeloopen. Onze kellner steekt een spijs kaart voor mijn neus. In 2 talen staat het „dinner” aangeduid, in Duitsch en En gelsch. Ik kijk naar den Duitschen tekst en vraag dan wat het is, want er staan spijzen op, die je nooit hebt hooren noe men. ofwel geven ze er bij ons een ande ren naam aan. 10 24 December ’34. door Pater Adrianus van Tilburg. De anderen wachten op ’t vertrek van de boot en kijken nieuwsgierig naar mijn oogen. Geen enkel traantje. Och waarom ook, ik voel me zoo gelukkig; waarom dan niet lachen. Zie, ze lachen terug en toch zio ik hier en daar een zakdoek over de oogen wrijven, dat is waarschijnlijk bij vergissing. Ik voel ook in mijn zakken en ja, ik vind er twee zakdoeken. De men- schen kijken er naar. Ja maar, ze moeten niet voor mij dienen, doch als ze ginds hier of daar meer dan één zakdoek behoe ven om de traantjes op te vangen, dan kunnen ze er van mij een hebben. En ik steek ze allebei naar hen toe. Ja, ze zien het en mijn bedoeling gelukt. De zakdoe ken gaan weg, ze lachen weer. De stoom fluit gaat, 't Is 3 uur. De ophaalbrug wordt neergelaten. Opeens een tegenbevel, er schijnt nog iets niet in orde te zijn. De ophaalbrug wordt terug boven aan de boot gehaakt. Zoo staan we nog een hee- len te wachten, geven elkander teekenen soms wordt ai eens iets geroepen, lot ein delijk de ophaalbrug naar beneden gaat en de boot in beweging komt. Heel zacht jes draait de voorsteven achteruit naar ’t midden van ’t water. Pater Francis, mijn confrater, is bij me komen staan en voelt zich meer dan blij, want hij gaat naar zijn vaderland, naar zijn ouders thuis, de eer ste maal sinds vijf jaar. De boot gaat meer en meer van wal. Een der bezoeksters doet teeken om nog den zegen te geven. Samen maken we een groot kruis en smeeken Gods besten zegen af over allen. Dan wordt er gewuifd met hoed en zak doeken, tot we elkander niet meer kun nen onderscheiden Goed heil, brave menschen. Goed heil en tot wederziens hier of hierboven. We blijven nog even aan dek, kijken Ehrenstolpe, en zijn dochter behagen in elkaar mochten vinden, de familiebetrek king wastamelijk veren een huwelijk van Fred met Jutta zou zeer naar den wensch des barons zijn geweest. Zelfs veroorloof de hij zich tegenover Jutta een kleine toe speling te maken, maar zij hield zich, als of zij hem niet begreep. Zij moest lachen, als zij zich aan de zijde van haren neef dachf. Neen, dat was niet de man voor haar, hij scheen haar nog zeer onbehol pen, ja, schier jongensachtig toe. Zij stel de hoogere eischen aan haren echtgenoot: een man uit een stuk, alleen zulk een man kon haar trotsch hart beminnen. Het bloed stroomt aan den Rijn sneller door de aderen, het edele druivensap stuwt het met grootere levendigheid voort de maatschappelijke stijfheid valt weg, de menschen zijn openhartigertegenover elkaar dan ergens elders. Ook het kleine gezelschap in Konigswinter voelde na den eersten gemeenschappelijken maaltijd iets van deze betoovering. In opgewekte stemming begaf men zich naarde prome nade, die beneden langs de rivier loopt. De groote logementen hadden zich in een zee van Jichf, n™ a’HJd stoomboo- naar de stapelplaatsen langs de haven, doch ’t is kil en ’t motregent. De lichten gaan aan en we stappen naar binnen. De warmte komt ons tegenwe gaan op een stoel zitten vast tegen een venster, dat we toch nog altijd de Schelde kunnen zien. Pas zitten we of een heer met witten kiel komt naar ons: „Tietjum Seur”, hoor ik hem zeggen, ’t Is Engelsch en zooveel ken ik nog wei om dat te begrijpen. We staan dus op en gaan een kopje thee drin ken met een taartje. Een heer komt bij ons en zegt me in ’t Engelsch, dat ik een eervol afscheid heb gehad. Een paar woordjes Engelsch versta ik wel, maar Engelsch spreken, dat is wat anders. Ik hem in ’t Engelsch antwoorden, doch bij na de helft van mijn woorden is Duitsch. Hij toont toch dat hij me verstaat en Pa ter Francis spreekt dan verder met hem in ’t Engelsch en vertolkt, wanneer die heer me iets vraagt of te zeggen heeft. Ik hoor hem zeggen, dat hij een Duitscher is die naar Amerika terugkeert. Op eens een lichte schok en de boot staat stil, we zijn aan de Kruisschans. Ik gauw naar buiten Ik kijk en kijk.... niets te zien, dan twee douanen. Ze zien me aan en roepen s me toe: „Ze zaan'langs den aanderen kaant I” Dank u Heeren.” En ik ben weg spring op een verhoog, doe eenige stap pen en ik zie ze. „Heei, daar is ie. En ’t is een lachen en een blijdschap weer. Maar 't regent en de meesten hebben geen paraplu. Zeg, worden jullie niet nat? Wel nee. Geen kou ook niet? We hebben het allemaal warm, we denken aan geen kou, is ’t antwoord. Zelfs mijnheer Spaeninkx voelt geen kou. Ze zijn nieuwsgierig of me er al thuis gevoel. Nu, ze weten wel ■dat ik overal gauw thuis geraak. En dan wordt er verteld en gelachen, ’t is echt plezierig, De andere passagiers zijn ook komen zien, ze luisteren en kijken. Maar de meesten verstaan toch niets van ’t geen we vertellen. Alleen zien ze dat het er hartelijk naar toe gaat. Tien minuten blijft BAARLE S NIEUWS EN ADVERTENTIE BLAD

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Baarle-Nassau - Baarl’s Nieuws en Advertentieblad | 1935 | | pagina 1