I
I
I
ARBEID.
WEEKBLAD VOOR BAADLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
IS
Wi
f
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
DE JONG BAARLE-NASSAU
A
Van Antwerpennaar Amerika
10 24 December ’34.
26 JANUARI
30e Jaargang
1935
No. 4
F
FEUILLETON.
LI
i i
-
f.
u
18
Had hij in Jutta von Rauhenfels degene
gedroomd, die zijn wederhelft was, naar
wie zijn mannenhartonbewustverlangde?
Hans was een week thuis, toen hij een
brief van zijnen vriend Ehrenstolphe ont
ving, gedateerd uit Rauhenfel’s villa.
Daarin heette het:
M’n waarde lijfknecht!
Sedert gisteren ben ik hier bij mijne
verwanten en moet je terstond schrijven.
In Freiberg is de academi thans gesloten,
alleen de vacantie-kolonie is in het lieve
bergstadje gebleven. Ik zelf heb mij veer
tien dagen verlof gegeven en wil een reis
langs de Rijn gaan doen. Ik hoop, dat oom
en Jutta mij vergezellen, misschien ook
majoor Klingenberg, die een prettige oude
heer is.
Zou je niet eveneens aan den Rijn kun
nen komen? Dat zoo heerlijk zijn.
Ik heb van je zonderlinge kennismaking
met mijne nicht gehoord. Hebben je ooren
niet getuit? Ik moest haar veel van jou
vertellen, zij scheen daarin belang te stel
len,
autobus met mijn familie er nog niet is.
Ja, juist komt ze binnen. Ik zie er ver
schillenden uitstappen met een zucht van
verlichting dat ze ereindelijk zijn. Ze kij
ken naar boven. O, daar is ie. Ze lachen.
Ik wenk ze en meteen ga ik ze tegemoet.
Een flinke hand en wij zijn weer samen
voor de laatste maal binnen de 10 jaar.
Nog hartelijker voelen we ons bij elkaar.
Iedereen voelt het scheiden, maar me:
een lach en een vriendelijk woord wordt
alle weemoed afgesneden. Blijmoedig
moet het offer gebracht. Elke opwelling
drijf ik weg uit mijn hart. Ik wil blije 'ge
zichten. We gaan weer alles afzien. Ieder
is benieuwd waar ik moet slapen, en ie
der geeft zijn eigen indrukken, tot zelfs
onze Sjef toe: „Wat een klein beddeke,
Fons”. „Ja Sjefke, maar ik voetbal ’s
nachts ook niet in bed zooalsgij.” Ze
hebben het gezien, nu naar de andere
plaatsen. Ieder denkt er het zijne over,
maar ze gelooven wel dat ik het er veer
tien dagen kan uithouden. Ik denk het
ook wel. En toch is onze bootheel, heel
eenvoudig, een van de kleinste oceaan-
booten.
We gaan naar boven, naar de andere
■zaieh en dan naar hét dek. Daar komen
juist de goede Baalsche vrienden af, die
niettegenstaande afstand, slecht weer en
vele bezigheden toch nog naar de boot
gekomen zijn om me een laatst vaarwel
te wenschen. Brave zielen, ik dank u.
Vele personen konden niet weg en be
loofden me hun beste gebeden. Dierbare
menschen van de beide Baarle’s, dierba
re vrienden van elders, ik weet niet hoe
ik U moet danken. Vergeten zal ik u niet.
In de H. Mis gedenk ik U alle dagen. Je
zus zal u loonen voor uwe gebeden, voor
uw offertjes, voor uw vriendschap aan
zijn missionaris geschonken. Zijn zegen
zal Hij u ook niet onthouden. Hij zal u
zeker niet vergeten in oogenblikken, dat
ge Zijn sterkte, Zijn troost zult behoeven.
Vele bekende gezichten zie ik. Niet al-
zij door de kamer.
Dat gaat hier vroolijk toe, kinderen zei-
de Gruner, die met zijn hoofd om den
hoek der deur kwam kijken. Wat is er aan
de hand?
Wij gaan op reis! riep Helmi trotsch,
dat is te zeggenals onze ouders het goed
vinden, voegde zij ietwat benepen er bij.
De ouders gaven hunne toestemming
en men maakte toebereidselen voor de
reis.
Op eene wandeling, die broer en zuster
met elkaar deden, vertelde Hans aan Hel
mi, dat zijn vriend Ehrenstolpe, de Rau
henfels en Klingenberg dien zelfden dag
hunne reis zouden aanvaarden.
Wat is je vriend eigenlijk voor een
mensch? vroeg Helmi nieuwsgierig.
Fred is een bovenste-beste kerel, die
iets degelijks geleerd heeft en daarbij een
onverstoorbaren humor bezit. Ik heb zel
den iemand gezien, die alles zoo frisch
en vroolijk opvat, als hij.
Dan zullen wij goed bij elkaar passen,
was Helmi tevreden van meening. Ik hoop
dat de baronnesse even zoo goed met je
kan opschieten. Na al hetgeen je mij van
haar verteld hebt, moet zij een betoove-
rend schepsel zijn.
Hans mishandelde zijn donkeren snor-
rebaard.
L
Onze dorpsgenoot, Pater Adrianus
van Tilburg, die verleden maand uit
Antwerpen vertrok, is op zijn voorloo-
pige plaats van bestemming te Fair
haven Mass (Amerika) aangekomen.
Van daaruit stuurde hij ons een be
schrijving van zijn reis ter opname in
ons weekblad.Wij zijn Pater van Til
burg hiervoor zeer dankbaar, want wij
zijn ervan overtuigd dat al de Baarle-
naren er levendig belang instellen,
wat hun dorpsgenoot op zijn lange reis
zooal meegemaakt heeft.
Hieronder beginnen wij dus met het
eerste deel: het vertrek uit Antwerpen.
Dierbare Familie en Vrienden,
De dag, waarop ik te Antwerpen mag
inschepen, is verre van zonnig. Donker
en mistig, reeds in den morgen, ’s Na
middags zelfs zal het regenen nog voor de
boot zou vertrekken; het zal blijven rege
nen tot den laten avond, zoo ziet er de
lucht naar uit. En dat alleen al kan het af
scheid beïnvloeden, droeviger maken,
.t Is waarlijk kiilig, wanneer ik rond half
een aan de boot kom. En toch heb ik geen
kou. Ik ben blij in mijn hart, al denk ik
soms wel eens aan vader en aan mijn,
broers en zusters. Ik ben blij, omdat ik in
Jezus naam gezonden word om zielen te
redden, menschen gelukkig te maken,
omdat ik zendeling, missionaris mag zijn.
zoo kom ik bij de boot en vind er reeds
familie en vrienden, die me blijde tege
moet komen, ’t Is nog 20 minuten eer we
de boot opmogen. We praten dan wat met
elkaar en blijven nieuwsgierig uitkijken
of de anderen den weg wel zullen vinden
want het was voor mij ook een zoeken ge
weest. Om 1 uur ga ik om de kaarten. Er
liggen er 61 voor me klaar. Later zal ik
er echter nog 20 bij moeten vragen en ’t
is dan nog niet zeker of alleman wel een
kaart zal gehad hebben, Doch men is niet
moeilijk. - De boot op langs een ophaal-
trap en naar binnen, ’k Wil eerst mijn ca-
bien of slaapkamertje zien. Ik heb no 29.
Ik zoek in den gang met oneven getallen
Hoepla, daar ben ik er. Op de kabien een
plaatje: Reverend van Tilburg. In orde.
Het deurtje staat open om me te verwel
komen. Ik ga binnen, de anderen volgen
mijn voorbeeld zoo goed ze kunnen Recht
voor me een lavabo met koud en warm
water, daarboven glaasjes en potjes en
bakjes, te veel voor een armen klooster
ling om dienstig te zijn. Aan beide zijden
een kleerkast; links en rechts een bedje,
juist lang genoeg voor mij, maar behoor
lijk smal. Nu, ik weeg geen honderd kilo,
en bevalt het eene bed me niet, dan kan
ik ’t andere probeeren. Vier lampen in de
cabien, een in midden, een boven de
lavabo en een aan ’t hoofdeinde van elk
bed. Ziezoo, dat is mijn heiligdom gedu
rende een dag of twaalf. Ik heb ’t al ge
zien. ’t Zal wel gaan. Nu naar de eetzaal.
Die is hier juist beneden de trappen af.
Een tamelijk groote zaal en een tweede
zaai daarnaast op een verhoog van onge
veer anderhalve meter. Daar, kan best
150 man eten aan tafeltjes van vier.
Ik zie rond of we niet verder kunnen.
Nee, ’t gaat niet. Dan naar boven, daar
zal toch nog wel meer te zien zijn. Rechts
boven de kabienen, de lees- en schrijf-
zaal. Daar zullen we eiken morgen als ’t
weer het toelaat de H. Mis lezen, ’t Is een
zaal vol tapijten bekleed en behangen,
gemakkelijke ronde tafels en malsche
stoelen voorde lezers, vierkante schrijfta
fels langs den kant en in de hoeken een
gemakkelijke divan. De radio speelt er.
Het zal er aan gezelligheid niet ontbreken.
We gaan verder, een beetje links van de
vorige, vinden we de rook- en drankzaal.
Hier zal ik niet dikwijjs te zien zijn, denk
ik bij mezelf, ’t Ziet er anders heel deftig
uit en stemmig,
Gauw even naar buiten gekeken of de
len echter kan ik ze met hun naam noe
men Ik zie zelfs menschen uit Weelde,
Rethy, Turnhout; Gent natuurlijk, kan
ook niet achterblijven. Dan komen mijn
Oversten en andere confraters me de
hand drukken. Meer dan 80 man is er
voor mij op de boot. Allen gaan de boot
afzien, allen moeten mijn kamertje in
oogenschouwnemen. En daartegenover
is net kamertje van mijn confrater Pater
Francis, „Reverend Larkin” staat er op
plaatje. Mijn heiligdom hebben ze gezien
het overige zouden ze zelf wel vinden.
Ik ga terug naar mijn familie, die goed
bewaard staat bij den goeden rector Spae-
ninckx. Nu moeten er fotos genomen
worden. De lucht is erg donker en dan
valt het niet mee. Het regent gedurig aun
We blijven niet langer in den regen dan
noodig is. Ik kijk op mijn horloge, ’t Is
nog een twintig minuten voor drie. Dade
lijk zal de stoomfluit gaan om de bezoe
kers te waarschuwen, dat het tijd wordt
om afscheid te nemen We spreken en
we schertsen en we lachen dat het deugd
doet. Opeens een zwaar gefluit, dat heel
de lucht er van davert. Nu een flinke hand
gegeven aan allen. Ze lachen en wen-
schen me vaarwel en toen zé kijken heel
even of ej geen tranen in mijn oogen te
zien zijn. O nee, dat bestaat niet. Tot ziens
tot binnen 10 jaar. Meer dan één meisje
vraagt zachtjes een gebed voor haar roe
ping. O ja, gaarne. Mochten ze ook eens
het edelmoedig besluit nemen de wereld
vaarwel te zeggen, niet alleen tot heil van
eigen ziel, maar ook en vooral tot bekee-
ring, tot heiliging van vele andere zielen.
Ja, gaat dan en durft een voorbeeld te zijn
in gebed en naastenliefde.
Allen hebben mij de hand gegeven, nu
staan ze gereed om naar beneden te gaan.
Ik neem mijn broers en zusters nog even
mee naar binnen, laat hen veel groeten
doen aan vader, aan Gerritoom, aan mijn
heer pastoor en mijnheer kapelaan en aan
al de dierbaren, die achterbleven. Dan
Zij is een aristocrate, zeide hij, men
weet nooit, wat men aan haar heeft, zij
kan zeer beminnelijk zijn, maar plotseling
herinnert zij zich haar geboorte en wordt
ijskoud, zoodat men begint te bibberen.
Zij geeft daardoor den afstand te kennen,
die er tusschen ons bestaat, maar dien ik
zoo heel groot niet vind, de adelbrief van
arbeid en kennis staat minstens even hoog
in waarde, als hetgeen men zonder in
spanning door erfenis verkregen heeft.
Wat wint ge je op, zeide Helmi met
zacht verwijt, ik begin waarlijk bang te
worden, als ik er aan denk, dat wij acht
dagen met deze aristocraten te zamen
zullen zijn. En ik verheugde mij reeds
zoo zeer, freule Jutta te leeren kennen en
zij aarzelde eventjes je vroolijke
vertrouweling.
Fred is verstandig opgevoed, stelde
Hans zijne zuster gerust, te Freiberg is
men met studenten uit eiken stand bijeen,
daar denkt men aan geen klassenverschil
Alleen hij wordt geacht en staat hoog aan
geschreven, die iets degelijks presteert.
Uit de Baltische Oostzeeprovincies zijn
vele jonge lieden van adel op de academi
ik heb veel met hen verkeerd en tel onder
hen menïgen dierbaren vriend.
Terwijl de jongelui hunne wandeling
deden, bespraken de oudere het plan van
Tot ziens, beste lijfknecht, ik hoop, dat
wij weldra kunnen zingen: „Slechts aan
den Rijn zou ’k willen wonen....”
Na hartelijken groet,
Je trouwe lijfdienaar Fred Ehrenstolpe.
N. B. Zooeven zegt Jutta mij, dat ze
bepaald meegaat. Dinsdag reizen wij over
Keulen naar Koningswinter. Wij stappen
in het hotel Drachenfels af.
Helmpje, zij Hans des avonds tot zijne
zuster, heb je geen lust met mij een klein
uitstapje naar den Rijn te maken?
O, dat zou al te mooi. Het is reeds lang
mijn vurigste wensch geweest, juichte
het meisje.
Ik heb in Stiermarken wat geld bespaard
hernam Hans, en ik hoop, dat het voor
ons tweeen toereikend is.
Hahaha! lachte Helmi, denkt je, dat
ook ik niet gespaard heb? Wacht, ik zal
mijn kapitaaltje eens halen, dat ik met
schilderen verdiende.
Zij liep ijlings weg en kwam spoedig
terug met haar spaarpotje. Nu werd er
ijverig geteld en gerekend.
Het is toereikend, het is toereikend!
Hans-Joachim, wat zijn wij toch gelukkige
menschen.
Somtijds noemde zij hem met de beide
namen. In een dollen rondedans zwierden
'i'..
*4
,44-
W ihV
■Jiin *ühH ■■■w iirmivauiriii wtiii mi iiiwinw n
..W
-■