ARBEID. WEEKBLAD VOOR BAARLE-NAS5AU- HERTOG EN OMSTREKEN UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ IDE JONG BAADLE-NASSAU Aan onze Abonnees, 12 JANUARI 1935 30e Jaargang No. 2 Levensgeluk. De Uitgeefster. FEUILLETON. »'ll meeningen van den democraat en dan dit ras-echte voorkomen en het geestdrif tig besef voor al het edele en schoone. Ik dweep met Shelley en Longfellow, zeide Jutta. Kent u hunne gedichten? Zeker en ik deel uwen smaak. Zij stond op en haalde de twee deelen der genoemde Engelsche dichters. Hans bleef alleen. Het is of ik droom, dacht hij, nooit had ik kunnen gelooven, dat ik eens als gast hier zitten en met het schoone trotsche meisje keuvelen zou. Was het voorbe stemming? Is het een grillig toeval? Neem je in acht, Hans, dat jij je vleugels niet verbrandt! De jonge man glimlachte bij die ge dachte. Hij was niet verliefd van aard, de vrouw had tot nu toe nog geen rol in zijn leven gespeeld of slechts een voorbijgaan de. Hoe zou hij de aristocrate beminnen kunnen die hem telkens terugwees? Bij na had hij het uitgeschaterdde zoon van een ambachtsman en baronesse von Rauhenfels? Het was eenvoudig ondenk baar. Jutta kwam terug en sloeg de door haar geliefkoosde passage op. Wees zoo goed, zeide zij en schoof hem Longfellow’s gedichten toe, mij dit Daar het tweede halfjaar van 1934 ten einde is, verzoeken wij beleefd aan al on ze abonnees, ook waar het vroeger werd opgehaald, het abonnementsgeld voor het eerste halfjaar 1935, zijnde fl 1.25 vóór of op 15 Januari a. s. te komen vol doen. Na dien datum wordt over het be drag beschikt met 15 cent verhooging voor onkosten. 16 Het jonge meisje en haar gast zaten te genover elkaar, buiten brande de zonne gloed, op de veranda daarentegen was het heerlijk koel en schaduwrijk. Jutta greep het vouwbeen van schildpad, Werk tuigelijk sneed zij de bladen open. Ik wou maar dat hij begon te praten, dacht zij, wat moet ik met hem aanvan gen, ik ken hem amper. Houdt u van Engelsche romans? vroeg zij eindelijk. Neen, luidde het antwoord. U kent misschien slecht de vertalingen dan verliezen zij natuurlijk veel. Ik heb de werken der meest-bekende Engelsche schrijvers in het oorspronke lijke gelezen, antwoordde Hans bedaard het mishaagt mij dat schier alle romans der Tauchnits-éditie op dezelfde manier eindigen. Hoezoo? vroeg Jutta verwonderd. Gewoonlijk erft de held eenige duizen den ponden of hij krijgt een landgoed, derhalve kan hij de aangebedene zijns harten, naar wie hij gesmacht heeft, zoo- Welk edel menschenhart verlangt niet naar geluk? Door alle jaargetijden des levens bloeit in het menschenkind de stille onsterfelijke drang naar vrede en vreugde. Ja dat menschwaardig en men- schelijk verlangen naar levensgeluk en hartverheffend genot, naar zon en lente vaart door heel de wereld, circuleert door alle klassen der maatschappij, trekt door wereldsteden, provincieplaatsen en over ’t platteland, troont in paleizen van mach tigen der aarde, beweegt zich langs win kelstraten en spoedt zich langs arbeiders wijken. Dat verlangen naar levensblii- ïieici’Kruipt zelfs door stegen en sloppen en leeft overal waar een menschenhart klopt. De moreele beteekenis van het spreek woord: „zonder geluk vaart niemand wel”, illustreert een schat van levens wijsheid. In algemeenen zin gesproken; streeft iedere Staat en alle volk naar geluk want staten en volkeren stellen zich ten doel, ieder binnen hun grenzen, het algemeen welzijn te bevorderen, dat is zoodanige volkswelvaartspolitiek te voeren, dat ie dere klasse van onderdanen in de gele genheid komt te verkeeren, zich een ze kere mate van welstand te verzekeren. En de Staat die zich op het standpunt van een wereldsche instelling plaatst, het menschdom in de beteekenis van maat- ons onwillekeurig verwijdert van den waarborg voor het ware levensgeluk? Wij gunnen ons geen kalm en rustig half uurtje, gewijd aan versterking van ziel en hart, welk half uurtje voor ons misschien zou kunnen zijn een les in het levensgeluk. Er is toch geen vreugde en geluk in den waren zin des woords, dan een zuiver hart, een goed geweten en een rnstige ziel. Wij zijn te gejaagd, wij leven te haastig, wij verkeerden dikwijls in over spannen toestand, velen zijn zenuwpa tiënt uit gewoonte, anderen kunnen niets langzaam meer doen. Nauwelijks zijn wij aan het eene begonnen of ons hoofd is weer bij wat anders. Wij worden te veel machine van de groote wereld-machine waarvan wij ons willoos tot een machi naal onderdeel maken. Alleen-zijn vinden wij vervelend. Met ons zelven bezig zijn verveelt binnen minder dan geen tijd. Wij zoeken gezel schap en afleiding op een of andere ma nier, dikwijls met geen andere beweeg- reden-dan buiten ons zelve te kunnen blijven. Ons verkeer met God is dikwijls onvoldoende, ons gebedsleven meer of minder machinaal en te weinig origineel, geestelijk denkvermogen beroert. Het openslaan van een kerkboek heeft zooiets van het omslaan van een courant. Zou het niet eens gebeuren, dat wij de niews- berichten meer doorleven dan zin en be teekenis van het gebed? En voelen wij ons dan niet gelukkig, meenen wij reden tot klagen te hebben over onze gemoedsstemming, opgeruimd heid, over levenslust over een tekort aan levensgeluk, dan staan wij direct klaar met de vraag, hoe zoo’n innerlijke onbe vredigde toestand wel mogelijk is; wij gaan toch naar de kerk. Zouden wij ons zelve op deze wijze in levensgeluk en levensblijheid niet te kort doen, doordat wij maar steeds staan blij ven op den drempel van het Koninkrijk Gods? Gaan wij ver genoeg binnen in de twijfeling, dat ontevredene, die levens moeheid en uitgeleefdheid, de verwen- sching van zijn persoonlijk bestaan, de vrees voor het leven, de angst voor den dag van morgen, waarom de zennwzieke opvatting van de levenstaak, de vrees voor het noodlot, de afkeer van het lijden en eindelijk de verwensching van de maatschappij waarin men leeft? Omdat de wereld van God is afgedwaald en bui ten God is er geen geluk en geen vrede, geen lentebloesem en levenslente. Omdat van het oogenbltk, dat de voor vaderlijke godsdienst werd afgeschud, de maatschappij op hare grondvesten beeft en de levenskrachtige grond van de godsdienst onder de voeten van het menschdom wordt weggestampt. Omdat het levensgeluk wordt gezocht waar het niet te vinden is, ook door chris tenen en katholieken. Men staat verbaasd hoeveel katholie ken van hun tijd zijn, dat wil zeggen, zich hebben aangepast aan de wereld en haar P'ogram. Moet niet geconstateerd worden hoe zeer katholieken zonder het te weten te g eder trouw behept zijn met anti-katho- T ï-'i'A 'vwnEiri nri D De godsdienstige voorwaarden om ge lukkig te zijn, te worden, eventueel te blijven, worden becritiseerd, betwijfeld aan de toets van frivole begrippen onder worpen. Veelvoudig zijn de proeven, die gewaagd worden om het geluk te vinden buiten God en buiten kerkelijke waar schuwingen om. De Voorzienigheid wordt getrotseerd, Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten worden heimelijk of overluid miskend, de alwijze Vaderlijke intentie heeft het zwaar te verantwoorden met het oordeel van een deel zijner schepselen. Er zijn er die zich afmatten in een zoe ken naar levensgeluk, dat op levensmi- sère en teleurstelling uitloopt. Bidden wij niet veel te weinig in een tijd, die voor alles beslag op ons legt en schappij, beiden stemmen overeen, dat een zekere mate van welstand het geluk uitmaakt, tot welker verovering staat en maatschappij door alle tijden heen heb ben geworsteld, dikwijls ten koste van binnenlandsche twisten en internetionale geschillen. Van hen, die nu meer of minder stre ven om in goeden-doen te komen, van al len die zich gelukkig wanen, als zij for tuinlijk waren, van hen voor wie maat schappelijke vorderingen het geluk uit maken, van hen, die welvaren als hun gelukkigst ideaal beschouwen en ’t bezit van geld tot hun hoogste geluk rekenen, mogen wij van al deze gelukzoekers op wereldsch gebied niet veronderstellen, dat zij met hun minderwaardige opvat tingen over levensgeluk, in deze zware tijden bij het beschouwen van den groo te nood allerwege, wel bitter ontgoocheld zijn geworden in hun illusies over de schitterende waarde van vergankelijke goederen. In den geweldigen strijd om het aard- sche, om economisch en sociaal gewin, in den hatelijken kamp der politieke par tijen om bij kwakzalversopbod het volk voor zich te winnen met nnriit_ te verwA- zenlijken geloften van aardsche welstand op de nationale en internationale jacht naar goud is er met God gespot, met den godsdienst gehoond, met de zedelijkheid- wetten een carnavalspelletje gespeeld, de rechtvaardigheid is gevierendeeld en de vier valsche hoofdregelen der moder ne moraal zijn: politiek, diplomatie, han del is handel, ieder voor zich; op die jacht naar de omwenteling aller dingen heeft de wetenschap des menschen af komst tot den aap teruggebracht en zijn bestemming, de eeuwigheid tot een leu gen verklaard. De Maatschappij der 20ste eeuw was schatrijk aan alles, maar straatarm aan geluk, levensvreugde en levensblijheid. En waarom die wereldsmart en dat le vensleed, de zwartgalligheid en de ver- lang hij arm was, tot zijne vrouw nemen. Waarom kan hij niet zelf zich een positie scheppen, waarom helpt niet de edelste drijfveer hem aan zijn geluk? U bedoelt de arbeid? U heeft het geraden, freule. Maar niet alle menschen zijn daartoe bekwaam, bracht Jutta daartegen in. Zulks is in de zeldzaamste gevallen waar, gaf Hans ten bescheid, het ligt maar aan de opvoeding. Men versterkt de kinderen in het denkbeeld, dat een edel man niet behoeft te arbeiden natuur lijk, hij is tot iets hoogers geroepen.... Verschrikt hield Hans op, het gelaat van Jutta gaf duidelijk gebelgdheid te kennen. Mij dunkt, dat het beter is, dit onder werp te laten varen, zeide zij kregel. U heeft gelijk, freule, stemde Hans in. Hij begon over literatuur te spreken, van de moderne richting. Door zijn aan merkingen heen liep een sterke trek van gezonden humor, Jutta werd er door ge boeid. Zij vond het aangenaam zich met zulk een ontwikkeld man te onderhouden en voor beiden vloog de tijd als het ware om. Welke groote contrasten waren er in Hans Schultze vereenigd! De vrijzinnige 3 eens voor te lezen. Hans riciteerde het aangewezen ge dicht en zijn zuivere uitspraak, zoowel als de wijze van voordragen brachten Jut ta in verbazing. De zware stem van Schultze klonk feeder, maar er trilde die pe hartstocht doorheen. Kan hij dan alles? vroeg zij zich kre gel af. Zij doet mij een examen ondergaan, dit was zijne gedachte. Zij disputeerden levendig over Long fellow’s gedichten en Jutta las nu even eens eenige stukken uit Shelley’s werken voor. Van lieverlede kwam de spraak op Schultzes studietijd in Freiberg. Het jon ge meisje herinnerde zich den brief van haren neef. M’n neef, Fred Ehrenstolphe, schreef mij heden, zeide zij, hij draagt mij op, u zijn groeten te doen. Die goede jongen, riep Hans verheugd ik beschouw hem als een broeder, zelf heb ik er helaas geen. Fred schrijft bijna uitsluitend over u, merkte Jutta glimlachend aan. Wist u, dat wij met elkaar verwant zijn? Ja, freule, ik zag uw portret bij mijnen vriend, gaf Hans ten antwoord, toen ik de RL ER Yv wv/xx X-, V/Af V*» UGUU, te

Kranten Regionaal Archief Tilburg

Baarle-Nassau - Baarl’s Nieuws en Advertentieblad | 1935 | | pagina 1