WEEKBLAD VOOR BAARLE NASSAU* I
a
HERTOG EN OMSTREKEN
HET HEIDEBLOEMPJE.
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ
:<a.^^OE JONG BAARLE-NASSAU
Wat onze jonge boeren
noodig hebben»
29e Jaargang
15 SEPTEMBER 1934
No. 37
Waarheid en eenvoud
FEUILLETON.
sluwheid, en voor de slimheid, waarvan
de werken zijn bedrog en list. Het gan-
sche zakenleven beweegt zich om die te
genstellingen van de waarheid en den
eenvoud; de politiek en de diplomatie
schijnt tet allereerste taak te hebben te
zondigen tegen die deugden; daar vooral
moet men iets anders in het hart hebben
en iets anders op de tong, op straffe van
geheel ongeschikt te zijn. Eerlijkheid en
ridderlijkheid worden heden beschouwd
als uitingen van maatschappelijke dom
heid hij deugt niet voor de samenleving.
De eenvoudige wil zich niet anders ge
ven dan hij is. Dat kost groote offers en
eischt heldendeugd, want wij leven mid
den tusschen het tegendeel van waarheid
en eenvoudveinzerij en huichelarij. Zou
er wel ooit een tijd geweest zijn, waarin
zooveel onderling wantrouwen heerschte
als de onze? De reden hiervan moet wel
liggen in een voortdurend zichstooten en
in de doorloopende schade welke men te
lijden had, omdat men eenvoudig was en
vol vertrouwen op de waarachtigheid van
den medemensch.
Van de vermaning in het evangelie:
uw ja zij ja en uw neen zij neen, begrij
pen wij niets; wij luisteren naar redevoe
ringen en lezen iederen dag lange betoo-
gen, waarvoor wij daarna spreken met
nadruk, maar zonder overtuiging, omdat
wij allang verleerd hebben, datgene, wat
ons min of meer in het openbaar gezegd
wordt, te vertrouwen. Zelfs het hoogste
kunnen wij niet meer opnemen als ernst.
Met den eenvoud en de waarheid heb
ben wij hoogheilige goederen verloren,
omdat zonder deze deugden ons leven
lanhzamerhand ontaardt in een oorlog
van allen tegen allen: de zelfzucht heeft
haar eerst verslapt en aangevreten en
daarna heeft zij, de wortel van alle kwaad
haar omgebracht, om vrije baan te maken
voor haar eigen werk, dat de dood betee-
kent voor elke gezonde samenleving.
Daarom rust op den Christen de zware
Een zoogenaamde beschaafde samen
leving heeft met enkele voordeelen alle
nadeelen van de ingewikkelde machines:
het slecht of niet functioneeren van elk
onderdeel wreekt zich terstond op ’t ge
heel. Hetzelfde doet zich voor ons per
soonlijk leven, als we ons zóó verbinden
met alle mogelijke gemakken en ver
strooiingen, dat zij 'n onmisbaar deel
daarvan gaan uitmaken; elke afwijking,
zelfs de kleinste, slaat ons onmiddelijk
uit het lood, omdat wij dan leven en wer
ken als een zeer perfecte machine, snor
kend en vermenigvuldigend, tot we op
schrikken door een gekraak en gezucht:
wij staan stil en zijn ontdaan.
De eenvoudige mensch daarentegen
gaat rustig zijn gang, ook bij tegenslagen,
want zijn gemoedsleven wordt beheerscht
door één gedachte: de bijzaken zijn er
om het hoofddoel, en wanneer dit maar
bereikt wordt, is alles goed. De eenvou
dige kent weinig problemen in de samen
leving, terwijl de doorsnee-mensch zich
weken en maanden aftobt met de vraag
welken indruk hij met zijn optreden zal
maken. Een versleten woord zegt dat de
eenvoud het kenmerk van het ware is.
Als we nadenken, komen we tot de be
vinding, dat de eenvoud een bepaald op
zicht van het ware iS: de waarheid nu is
nooit ingewikkeld, zij is zelfbewust en
vraagt niet naar de goedkeuring van het
publiek.
Zij eischt krachtens haar wezen, dat
woord en daad, het uiterlijk teeken, over
eenkomt met de gedachte, het gewilde,
dus niet innerlijke, het beteekende. Een
waar mensch is eenvoudig in zoover hij
nooit iets anders voorwendt als hij be
doelt. Wel zeldzaam is deze gemoedsadel
in onze maatschappij geworden, waar bij
na ieder in stomme bewondering staat
voor de hooggeprezen schranderheid,
welke zoo dikwijls een eufemisme is voor
zijn.
Maar gij hebt mij toch gezegd, dat gij
niet meer boos op mij waart, hervatte ik
verslagen.
Hij zag mij aan met een zeldzamen
blik. Zeer zeker, mejuffrouw. Maar toch
is het mij niet mogelijk u onderricht te
geven.
Thans kende ik de reden van zijn wei
gering. O, ik heb sinds dien tijd veel ge
leerd, en ik zal mijn uiterste best doen,
verzekerde ik vol vertrouwen.
Waarlijk? Dat doet mij van harte ge
noegen... Maar spreek mij er niet verder
over, bid ik u, juffrouw Louise. Hij strek
te als het ware afwerend de hand naar mij
uit. Ik zou uw verzoek toch niet kunnen
inwilligen; ik mag u geen onderricht ge
ven. Vraag mij niet, waarom. De reden
daarvan kan ik u niet kenbaar maken.
Het was merkwaardig, in welk een ze
nuwachtige gesteltenis de anders zoo
kalme man voor mij stond. Hij was bleek
geworden en zag mij aan met een eigen
aardig donkeren blik. Opeens vertoonde
zich weer een zwaarmoedig lachje op zijn
gelaat. Ik heb u mijn weigering met min
der kalmte gedaan, dan gij het van een
verstandig mensch zoudt verwachten,
nietwaar, juffrouw Louise? Wees niet
boos op mij. Gij zult een leeraar vinden,
niet tot hem op te zien; met neergeslagen
oogen kon ik slechts zacht en met stok
kende stem er uit brengen: Mijnheer pro
fessor, ik kom u vergiffenis vragen voor
mijn onwellevendheid. Het was niet zoo
kwaad gemeend, en ik was dien avond
geheel van streek.
Verstond hij mij niet, wijl hij geen en
kel woord sprak? Beschroomd sloeg ik de
oogen op. O geluk! Zijn oog rustte op mij
vol vriendelijkheid, en een glimlach ver
helderde zijn schoone gelaatstrekken.
Wie zou een zoo liefelijk uitgesproken
bede van de hand kunnen wijzen, juf
frouw Louise, zeide hij op schalkschen
toon. Maar, voegde hij er ernstiger bij, ik
weet inderdaad niet, waartoe een plechti
ge vrijspraak van mijn kant dienen zou?
Al hadt gij mij ook een weinig gekrenkt,
boos ben ik nimmer op u geweest. Hij
sprak op goedigen toon als tot een kind,
en ik haalde ruimer adem.
Mag ik dan ook misschien hopen, dat
gij mij nu weer onderricht zult geven?
vroeg ik op een toon, die mijn geluk ver
ried.
De gelaatstrekken van den professor
werden ernstig. Hij deed een schrede te
rug en antwoordde zenuwachtig: Neen,
juffrouw Louise. Dat moet *gij niet van
mij verlangen... dat zou mij onmogelijk
sterkere! Strijd, vecht, jonge man om het
geloof der katholieke kerk en dan
strijd ge ook om de vrijheid van het volk.
Vrijheid is niet teuggelloosheid, maar
is stevig vasthouden aan de wet, die in
ieder hart gegrift is. De tien geboden zijn
de grondslagen van de zedelijke vrijheid.
Onderhoudt ge deze niet dan wordt
ook gij een slaaf van de booze lust! Strijd
voor uwe bedrijfsvrijheid. Het kapitalis
me en socialisme bedreigen haar. Beide
zijn de vijanden der boeren en van hun
bedrijf. Beide drijven hem in schulden
en lasten.
Maak geen schulden. Die drukken je
op den duur dood.
Arbeidt daarom om u van de schulden
te ontdoen.
De sterkte is alles wat je beroep be
treft.
De tweede deugd is de weldadigheid.
Ook de jonge boer moet het weten, dat
een boerenhuis een huis is waar iedere
hongerige een stuk brood en onderdak
kan bekomen! Van aalmoezen geven
wordt men niet armer! Op de velden geeft
God u Zijne gaven zonder dat gij zon en
regen moet betalen! Geef eenieder die u
iets vraagt al is het ook niet veel
dan toch minstens iets! Geen arme moge
men met een gegronde rede tot verbitte
ring uw erf of huis verlaten.
De derde deugd is de zuiverheid.
De grootste revolutionnair in Rusland
verklaarde, dat, wanneer men het volk
van Rusland eenmaal onzedelijk gemaakt
had, het dan pas degelijk rijp zou zijn
voor de revolutie.
Beziet nu eens een boerenfamilie, waar
de wetten in alle gestrengheid onderhou
den worden. Er heerscht daar vrede, ge
luk, welvaart en gezondheid.
Daar waar men echt goede katholieke
familie aantreft daar vindt men ook altijd
een goed hart. Zij meent het goed met an
deren en tracht alle anderen voor te zijn
in het weldoen!
die u in uwe studiën beter vermag te lei
den dan ik. Hij bood mij de hand en ons
onderhoud was geëindigd.
Spoedig daarop zag ik, hoe hij zich
weer met zijn vroegere vroolijke gelaats
uitdrukking tot Jeanette wendde en zich
in een gesprek met haar verdiepte. Hij
bemint haar, zeide ik tot mijzelven. ’t Was
een bitter gevoel, een verachtelijke na
ijver, die mijn hart binnensloop, toen ik
hen te zamen zoo vriendelijk zag keuve
len.
Thans wist ik het; op ditoogenblik viel
de band mij van de oogen. Niet alleen be
wonderde, niet alleen vereerde ik dezen
man zonder grenzen, neen, wat ik voor
hem gevoelde, was innige, hartelijke lief
de. Was ik dan ook niet jong? Beminde
ik hem misschien niet met een meer waar
achtige, meer toegewijde liefde dan Jea
nette? O, waarom werd het mij niet gege
ven, de leegte in zijn hart aan te vullen?
Zoo dacht en peinsde ik en zwijgend ging
ik met oom naar huis.
De morgenzon drong met haar gulden
gloed in mijn kamer, de boom voor mijn
venster had gedurende den nacht zijn
knopjes geopend, kleine heldergroene
blaadjes lachten mij schalksch toe, en de
lieve, vroolijke boekvinkjes zongen en
kwinkeleerden vroolijk en hartverheffend,
Speciaal zeven deugden moeten den
granieten grondslag vormen waarop
een gelukkig boerenleven wordt op
gebouwd.
Zeven deugden zijn er die de Jonge
boeren zich moeten eigen maken en dan
behoeven wij ons niet ongerust te maken
over de toekomst van deze jongemannen.
De eerste deugd dan is de sterkte.
De boerenzoon moet niet overmoedig
maar ook niet kleinmoedig worden en zoo
ce wereld inzien.
De deugd ligt hier juist tusschen in, n.l.
de sterkte.
In dien zin is sterkte ook deelmoedig
heid en daarmee ook het tegengestelde
van trots! Hij toonde deze deugd in den
strijd om de vrijheid. Om de godsdiensti
ge zedelijke en maatschappelijke vrijheid!
Een oud denker (Syneck) zegt; „God ge
hoorzamen is vrijheid.”
God niet gehoorzamen en zich tegen
Hem verheffen is slavernij en wel de
ergste die men zich denken kan!
Kijk maar eens naar Rusland: daar
schreeuwt het verblinde volk: „Los van
God”. Ge kunt doen in Rusland wat ge
wilt, althans in zooverre ’t zonde betreft!
Maar ook ieder ander kan dat en zoo
heerscht daar alleen het recht van den
plicht, om waarheidsliefde en eenvoud in
zijn leven uit te dragen, omdat de Ge
meenschap der heiligen, het mystieke
Lichaam van Christus, een goed geor
dende natuurlijke maatschappij onder
stelt; de bovennatuur toch neemt niet de
plaats in van de natuur, doch aanvaardt
deze en vervolmaakt haar.
Waarheid en eenvoud zijn noodzake
lijk, wil onder ons de liefde bloeien; hoo-
ger leven is ondenkbaar in vereeniging
met veinzerij en dubbelzinnigheid.
11
Nu kwamen ook anderen naderbij
mannen van Wetenschap, hoogeplaatste
officieren en beminnelijke vrouwen al
len wilden eenige woorden wisselen met
den beroemden man. Het oogenblik was
gekomen, waarop het mij geoorloofd was,
hem te naderen. Levendiger dan ooit ge-
gevoelde ik mijne onwaardigheid. Doch
als ik mij thans door mijn beschroomd
heid liet terughouden, zou ik wellicht
nimmer meer gelegenheid vinden met
hem te spreken en hem vergiffenis
vragen, dat moest ik.
Ik trok oom zachtjes bij den arm: Zou
den ook wij niet eens naar professor
Bruinsma, gaan.
Zeker, mijn kind, dat zullen wij, zoo-
dra er wat minder menschen bij hem zijn.
Wij baanden ons een weg. Oom betuig
de den professor onzen dank voor de
overschoone voordracht, en toen nu meer
deren uit den kring den eerste hun groet
boden, maakte ik van een onbewaakt
oogenblik gebruik o n mij tot den profes
sor te wenden.
Toen ik voor hem stond, waagde ik het
BAARLE S NIEUWS EN
ADVERTENTIE BLAD