I
I
sa
I
DE GALEIBOEF
WEEKBLAD VOOR BAADLE-NAS5AU-
HERTOG EN OMSTREKEN
UITG. ELECTRISCHE DRUKKERIJ.
A
29e Jaargang
Nalatigheid.
IDE JONG BAARLE-NASSAU
2 JUNI 1934
No. 22
1
SPROETEKVERDELGER,
Zeg mij Uw naam! - Mijn naam
SPROETENBEZITTER,
is en blijft: SPRUTOL
Liefde voor
den arbeid.
:V^.
FEUILLETON.
waaruit hij plotseling tot een treurig ont
waken was opgeschrikt. De toekomst had
hem enkele maanden geleden rooskleurig
toegeschenen, nu echter scheen zij hem
erg donker toe, eene hoopelooze liefde,
een verloren betrekking en eene bittere
ontgoocheling, dat waren nu de vruchten
van zijn driejarigen arbeid.
Ik geloof werkelijk, dat het beter ware
geweest, dat ik als een uil op mijne oude
ruïnen had voortgeleefd! Het zou er daar
wel is waar mager en schraal naar toege
gaan zijn, misschien was ik wel van hon-
■ger omgekomen, maar mijn hart zou in
elk geval rustig gebleven zijn.
Ik heb er werkelijk veel lust toe, daar
heen terug te keeren en een molenaar te
worden gelijk deze brave Piganiou.
Piganiou sliep zoo gerust, dat Merin-
dol er niet toe besluiten kon hem te wek
ken.
Hij liet alleen de deur open voor het
geval, dat hij hem noodig mocht hebben,
waaraan hij echter niet geloofde, daar hij
de vrees van den ouden niet deelde.
Voor twee uur ging hij in den tuin en
begaf zich naarden hoofdingaan der villa.
Deze had drie deuren, den hoofdingang
onder de veranda voor het salon en twee
kleinere voor de dienstboden.
Merindol wist niet door welken het jon-
Op het marktpleintje speelt een troepje
kinderen. Er is ook een klein meisje bij,
’t gezichtje omkranst door blonde krullen.
Ze heeft een zomerjurkje aan met korte
pofmouwtjes, van een eigenaardige roode
kleur kleur. Als men haar zoo ziet op het
groene weitje, lijkt ze net een klaproos.
Opeens begint het kleine ding hevig te
hoesten. Ze hoest erbarmelijk, ’t Gezicht
je wordt vuurrood en ze springt van den
Louis tegen hem.
De oude maakte wel tegenwerpingen,
maar hij moest toch bekennen, dat hij
uitgeput was en stemde eindelijk toe zich
gekleed op ’t bed te leggen, nadat Merin
dol beloofd had, hem te wekken, als het
oogenblik gekomen zou zijn. Vijf minuten
daarna lag Piganiou in diepen slaap.
Merindol liet hem snorken en plaatste
zich aan het venster, dat op den tuin uit
zag.
Het rollen van een rijtuig kort hierna
bewees hem, dat de valsche markies naar
Parijs teruggekeerd was.
Het was omstreeks middernacht en op
de villa ging men nooit zoo laat naar bed.
Een kwartier daarna, waren de lichten
in het salon uitgedaan, de vensters geslo
ten en elk verder geruis verstomd
Merindol wist, dat het slaapvertrek der
ouders op de eerste en dat van Gabrielle
op de tweede verdieping was. Van uit het
tuinhuis kon hij slechts de achterzijde der
villa overzien, de tweede verdieping had
slechts vensters aan de voorzijde.
Merindol kon dus van hieruit niets
meer zien.
Ook hield hij het voor onnoodig om
voor het bepaalde uur in den tuin te gaan
en verzonk in een droef gepeins.
Hij had een schoonen droom gehad,
29
De valsche markies zat met den rug
naar den tuin gekeerd en luisterde naar
een muziekstuk, dat Gabrielle speelde,
wier gezicht naar het venster gekeerd
was.
Het arme meisje speelde met een haast
die duidelijk haar gevoel uitdrukte. Zij
scheen zich te willen verdooven.
Merindol wachtte tot het stuk geëndigd
was en trad op het oogenblik, dat het meis
je zich van haar piano verhief, in den
lichtbundel naar voren.
Zij bemerkte hem en had zelfbeheer-
sching genoeg om zich niet te verraden.
Door twee vingers zijner hand uit te
strekken, deed hij een teeken, dat hij om
twee uur in den tuin zou komen.
Door een licht hoofdknikken beduidde
zij, dat zij het begrepen had.
Daarna verdween hij, zonder door de
anderen te worden opgemerkt. In zijn wo
ning vond hij Piganiou, door den slaap
bijna overweldigd. De oude had dan ook
dertig uren in den trein doorgebracht.
Ga maar op mijn bed liggen en rust
wat uit, want gij hebt het wel noodig, zei
ge meisje zou komen en verwonderde er
zich ook over, dat zij de sleutels ter harer
beschikking had. Hij ging op een hoek
der villa staan, onder een grooten boom,
onder welks schaduw hij zich verbergen
kon.
Geen licht viel door het een of ander
venster, maar de nacht was helder en
men kon op een zekere afstand alles goed
herkennen.
Terwijl Merindol daar zoo stond te kij
ken, bemerkte hij, dat er een zwarte streep
over den witten muur liep die hij vroeger
nooit opgemerkt had.
Na lang kijken bemerkte hij eindelijk
dat de streep van den grond omhoog ging
tot een venster op de tweede verdieping,
dat echter niet tot Gabrielle’s kamer be
hoorde.
Hij meende ook te zien dat het venster
openstond.
Verwonderd trad hij naderbij.
Een onverwachte ontdekking stond
hem daar te wachten.
Die zwarte streep was een touw zooals
de leidekkers en brandweermannen het
een gebruiken.
Had mejuffrouw Nalot het touw boven
vastgemaakt, om in den tuin te komen?
Merindol twijfelde er echter sterk aan,
of zij tot dit gymnastisch waagstuk in staat
’m zelf gemaakt en geen spijker of hij had
hem met zorg in het hout gehamerd.
De liefde voor het eigen werk is voor
bij, wèg, ieder artikel wordt en gros ge
maakt, alles is massa-product en het
handwerk staat niet meer in eere.
Als alles maar vlug klaar ts, goedkoop
gemaakt wordt en in groot aantal, dan is
men tevreden. Maar het gevolg is dat ie
dereen al beu is van zijn taak voor hij er
mee begonnen is, en zich haast pretjes
na te loopen, zoodra hij de kans heeft”.
Niemand zal ontkennen, dat deze fac
toren een zeer belangrijke rol spelen. En
daaruit blijkt dan tevens het relatieve van
den modernen „vooruitgang”, de cirkel
gang waarin de menschheid zich beweegt
We hebben nu wel machines, die veel
meer helpen produceeren dan de vroege
re werktuigen; doch het geproduceerde
is goeddeels ofwel minder solied dan
vroeger, ofwel overbodig en zelfs schade
lijk. Bovendien brengt de wijze waarop
het geproduceerd wordt, maar al te licht
mede dat de mensch geen plezier meer
heeft in zijn werk en naar genoegens Jaagt
waarin weer andere menschen zelfs uit
gebreide industriën moeten voorzien, ten
gevolge waarvan zeer vele arbeidskrach
ten aan de eigenlijke nuttigheidsproduc-
tie worden onttrokken. Tenslotte dringt
de tegenzin in den arbeid, die ook door
genotsjacht weer wordt verergerd tot den
toenemenden drang naar verkorting van
den werktijden zoo gaan we het beleven
dat, alle geweldige technische verbete
ringen ten spijt, de voorziening in de be
hoefte aan voeding, kleeding en huisves
ting, nog achter zal geraken, zoo ze het
niet reeds is, bij die van de middeleeuwen
en lagere tijdperken
Dat wil niet zeggen dat men den tech
nischer) vooruitgang moet betreuren.
Maar wel, dat men zijn waarde allerminst
moet overschatten en hem nooit als doel
der menschheid moet voorstellen, zooals
de liberale economie wel heeft gedaan.
O
grond op. Moeilijk haalt ze adem. De an
dere kinderen worden er stil van. ’t Lied
je: „Blauwe blauwe vingerhoed Had
den we geld, dan hadden we goed” ver
stomt. Een der oudste meisjes treedt op
het kleintje toe en klopt haar moederlijk
op den rug. Tenslotte bedaart het hevige
hoesten en het meisje, moe en rood, speelt
weer mee. ’t Liedje wordt hervat, tot....
’t patiëntje door ’n nieuwe hoestbui over
vallen wordt, heviger nog dan de eerste.
Dan zegt het meisje met de moederlijke
manieren: „Je moest maar naar huis gaan
Anneke.” Maar ’t kind wil niet. Ze wil bij
haar makkertjes blijven en spelen.
In dit oogenblik passeer ik het groepje
dat medelijdend rondom het kleine meis
je staat.
Kom, zeg ik, ga maar met mij mee An
neke. Ik zal je eens laten drinken.
’t Kind kent me en gaat mee. Voor we
mijn huis, dat vlak bij ligt, bereikt hebben
krijgt ze een hoestbui en dan weet ik dat
het meisje de kinkhoest heeft.
„Ben je naar school geweest, Anneke?
vraag ik. Ze knikt. Ja, ze is naar de be
waarschool geweest, maar de zuster heeft
haar naar huis gestuurd.
Als ik Anneke naar huis breng, waar
schuw ik de moeder. „Hoogstwaarsehijn-
iijk heeft Anneke de kinkhoest” zeg ik.
O, dat weet ze al. De ziekenzuster heeft
het geconstateerd.
„Maar weet u dan niet dat kinkhoest
besmettelijk is?” Ze haalt achteloos de
schouders op. Zou dat nu werkelijk zoo
erg zijn? Och kom, dat kan ze niet geloo-
ven. De ziekenzuster zei toch ook dat
frissche buitenlucht goed voor haar was.
En ja, dan zoekt zoo’n kind natuurlijk ka
meraadjes. „Ik kan ze ook moeilijk binnen
houden, verontschuldigt ze zich verder,
’t is hier toch al druk genoeg”.
Ja, de moeder hèèft het druk: ’n zaak
en nog vijf kinderen. Maar dat is toch geen
afdoende reden, om een kind dat aan he
vige kinkhoest lijdt, naar school en op
En ook wil het zeggen dat de techni
sche vooruitgang slechts dan werkelijk
vooruilgang zal beteekenen, als zij, die
den eentonigen arbeid moeten verrichten
in het resultaat daarvan een vergoeding
vinden voor het gemis der vroegere vol
doening, welke een mooi werkstuk ver
schafte. Zulk een vergoeding ware te vin
den natuurlijk in de zedelijke en gods
dienstige verheffing maar daarnaast en
daarna ten eerste hierin, dat iedere arbei
der direct voelbaar belang zou hebben bij
het resultaat der onderneming waarin hij
werkt; ten tweede, dat ieder ijverig arbei
der voldoende uit zijn arbeid zal genieten
om zich een gezellig thuis te verschaffen
en zich een hoogere cultuur eigen te ma
ken, waardoor hij ontspanning zou kun
nen vinden in lectuur, kunst en intellec
tueel spel (schaken, dammen, enz.)
In ieder geval bewijst ook de klacht
van dezen Engelschen Bisschop weer,
dat de zgn. sociale hervorming niet zal
bereikt worden louter door wat meer loon
wet minder werk en wat meer pret, doch
dat vóór alles die middelen moeten wor
den aangewend welke in wisselwerking
staan met de mentaliteit van den arbeider.
Een Engelsche Bisschop heeft eens
gesproken over den, ook in zijn land sterk
toegenomen, pretzwijmel; over het naja
gen van vermaken, liefst losbandige, of
althans loszinnige, en over de oorzaken
daarvan. Ofschoon o.i. daarbij vele ande
re oorzaken als het verlies van godsdienst
en godsdienstigheid, de woningkwestie.
de toegenomen uithuizigheid, het prikke
len der nieuwsgierigheid door reclame,
enz. enz. een rol spelen, is toch zeker de
oorzaak, welke deze Anglicaansche Bis
schop op 'den preekstoel noemde, van
zeer groote beteekenis.
„De oorzaak van het kwaad”, zei hij,
„is te vinden in den zoogenaamden voor
uitgang van de industrie en de ontwikke
ling van'den handel. Als een klerk op het
kantoor den heelen dag cijfers heeft op
geteld en afgetrokken en doode formules
heeft neergeschreven, kan ik me voorstel
len dat hij ’s avonds zoekt naar afwisse
ling. En een werkman die dag in dag uit
dezelfde schroefjes draait of een timmer
man die altijd maar een soort deurspijlen
maakt, en al die andere menschen, die
hun plaats innemen in een productief,
maar monotoom en afstompend stelsel,
zij zoeken compensatie voorde eentonig
heid van hun vak. Zij hebben ook geen
liefde voor hun werk, voor het massa
product waar ze een stukje van helpen
vervaardigen en wie zal het ze kwalijk
nemen?
Vroeger was dat anders. Een smid was
trotsch op de volmaaktheid van het har
nas of zwaard dat hij smeedde, een mole
naar op de blankheid van het meel dat hij
builde, een herbergier op de kwaliteit van
het bier dat hij zelf brouwde, een meubel
maker op den schrijn dien hij afleverde
en waar hij liefkozend zijn hand over liet
gaan voor hij ’m verkocht, want hij had
A
f"
i
7?
£s\ \i>
r
Ml®. A.
-vb