I
f
.Weekblad voor Baarie-Iasfeu-Hèrtog- en Omstreken
I
Zaterdag lOSept 1932
28e Jaargang No 37
Dit blad verschijnt* Zaterdags
De 17e Zondag na
Pinksteren*
kunnen toch in één lichaam de ver-
[engelen,
I
I-RUKKER UITGEVERS:
■w'jjHix:'t. oe; Jpoisrcs- <fc seoor*?'
heel het verstand en heel het hart en
met heel de kracht, en den naaste te
beminnen als zichzelf, veel beter is
dan alle brand- en slachtoffers. Daar
Prijzen der advertentie’s: Minstens
5 regels 75 ct. Elke regel meer 15 et.
Advertenties dikwijls herhaald en
bij contract prijzen bij overeenkomst.
de gelegenheid zocht om den RabbiHem en dat Hem te beminnen met
eens openlijk zijn leer omtrent het
eerste gebod, en het verband tus-
schen den dienst van God en de
naastenliefde te laten uiteenzetten,
Natuurlijk antwoordt Jezus met het Jezus zag, dat hij verstandig geant-
eerste van de „tien geboden” die el-
kejood tweemaal daags opzeggen
Vroeger droegen de Zondagen na
Pinksteren een naam volgens den
inhoud van het Evangelie der Mis.
Zoo hietde 17e Zondag: de Zondag
van het gebod der liefde.
De eerste helft van de tekst volgt hier
1) „Toen de Parizeen vernamen
dat Hij de Saduceën tot zwijgen ge
bracht had, kwamon ze naar Hem
toe, en een hunner, een wetgeleerde
vroeg, om Hem op de proef te stel
len: Meester, wat is het grootste ge
bod in de wet? Jezus zei hem: Gij
zult den Heer uw God beminnen
met heel uw hart, met heel uw ziel
en met heel uw verstand. Dat is het
grootste en eerste gebod. En het
tweede daaraan gelijk: Gij zult uw
naaste beminnen als uzelf.
Aan deze twee geboden hangt
heel de wet en de Profeten.
Een woordje verklaring zal niet
overbodig zijn. 2)
De Saduceën wilden Jezus van
gen in een strikvraag omtrent de
verrijzenis. Doch Jezus had het zoo
eenvoudig en raak geantwoord dat
ze beschaamd afgedropen waren. De
Farizeën verheugden zich heimelijk
om die vernedering en nederlaag,
want ze waren zeer vijandig gezind
tegenover de secte der Saduceën.
Nu steken zij zelf de koppen bij el
kaar om ook een aanval te wagen.
Een geleerde treedt vooruit. Met
waardig gebaar slaat hij zijn mantel
wat vaster om en als een beeld zoo
statig in sierlijken plooienval staat
hij daar. Iemand die onder een hou
ding of een gebaar een zieletoestand
te vinden weet, is aanstonds geër
gerd om deze gemaakte bescheiden
heid, waaruit het bewust zijn af
straalt van zijn hooge waarde. Hij
toch bezit „de” kennis. De kennis
der wet. Die mozaische wet met haar
niet onaanzienlijk getal van 613
voorschriften. Het vertoon, waarmee
hij zijn niet grondige maar omvang
rijke kennis der wet met kleinzielige
stiptheid in praktijk wil omzetten
doet nog hatelijker aan. Hij staat
daar als de doode, de doodende let
ter voor Jezus, denlevenden, levend-
makenden Geest.
De vraag die de wetgeleerde dit
maal stelde„Wat is het grootste ge
bod” is blijkbaar te eenvoudig dan
dat hij er wel hopen kon, Jezus’ on
wetendheid aan de kaak te stellen.
Het is waarschijnlijker dat hij zoo
Zoo blijven bestaan
geloof, hoop en liefde.
Drie in getal,
maar de grootste daarvan is de liefde. (4)
De H. Joannes, de discipel die het
voorrecht genoot van de intiemste
en vertrouwelijkste omgang met Je
zus, de discipel dus, die met war
mer hart de leer van J. C. heeft be
leefd, houdt niet op tot in zijn hoo-
gen ouderdom allen op te wekken
tot de liefde en met de ergste bedrei
gingen haat en tweedracht te ver
vloeken. Hoe treffen ons in zijn brie
ven woorden als dezen: „Wie be
weert in het licht te zijn, maar zijn
broeder haat, hij is in de duisternis”;
„Mijn kindertjes, bemint elkander”.
„Wie zijn broederhaat, is een moor
denaar.” „Kinderkens, laat ons niet
lief hebben met woord of met tong,
maarmetdaad eninwaarheiu „Ge
liefden, laten we elkander beminnen
want de liefde is uit God, en wie niet
lief heeft, kent God niet. Want God
is liefde.” 5)
De evangelieplaats, die even werd
verklaard, en de teksten van Paulus
en Joannes, waarin de gloed van een
brandende Godsliefde gloeit, zijn op
zichzelf welsprekend genoeg. Ze
hebben haast geen andere verkla
ring noodig opdat ieder met hen
licht zijn eigen leven kunne door-
vorschen en zoodoende er een nieu
we helderheid mee winnen in zijn
ziel.
Eigenliefde, eigenbelang, zelf
zucht zijn wel de grootste vijanden
der naaste. Wie alleen begaan is met
zijn eigen persoontje en er alleen op
bedacht is zichzelf te verheffen, hoe
makkelijk komt hij er toe zijn even
naaste te negeeren of hem te gebrui
ken als een louter middeltje, als een
steentje om zijn eigen troon wat
hooger op te bouwen.
De woekerschandalen van den
groathandel en de trusten, zijn dat
niet: de eigenbaat in ’t groot? En,
volgens mij grooter en erger nog....
De voorname dorpelinge, o altijd
zoo vrijgevig en mild, die de gele
genheid niet laat voorbijgaan om an
dermans goeden naam met venijn
van afgunstige, kleineerende woor
den aan te tasten en te dooden
onderhoudt zij misschien het twee
de gebod dat gelijk is aan het eerste?
Alleen waar naastenliefde be
oefend wordt, leeft men in vast en
blij geluk, want daar leeft Christus.
Zoo dikwijls psalmodieeren de mo-
niken in hun kloosters dat mooie
woord had, sprak Hij tot hem: „Gij
zijt niet ver van het koninkrijk Gods,
moest: „Bemin den Heer uw God Toen durfde niemand meer hem on
dervragen. 3)
Niet alleeen in het Evangelie,
maar door heel het nieuwe Testa
ment zien we de christelijke caritas
onafscheidbaar één met den dienst
van God.
Nadat hij zijn heerlijke leer over
de Kerk als Mystisch lichaam van
met geheel uw krachten”.
Daar de Zaligmaker zeer goed in-
zicht en bedoeling kende van den-
gene die Hem ondervroeg, voegde
Hij er aanstonds bij, dat er een twee
de gebod is aan het eerste gelijk: f
„bemin uwen naaste gelijK uzelf”.
Twee puntjes zijn hier te verkla-|
ren:'ten eerste: de gelijkheid der Christus heeft uiteengezet, (....hoe
twee geboden. Ten tweede: de ge
lijkheid der liefde waarmee wij ons-schillende ledematen onderling ver-
zelf en der liefde waarmee wij ande- deeld zijn.) heft de vurige H. Paulus
ren moeten beminnen.
Dat het tweede „gelijk” is aan het
eerste volgt hieruit, dat het voor
schrift den evenmensch lief te heb
ben orn God. Onze naastenliefde is
een noodzakelijk gevolg van en ver-
eischte tot de liefde die we God zelf
toedragen moeten.
„LIJK ons zelf” wordt gewoonlijk
zoo goed uitgelegd met de bekende
spreuk „de anderen niet willen aan
doen wat we zelf niet wenschen ons
aangedaan te zien”. Dit sluit na
tuurlijk niet uit dat er een rechtma
tige orde moet bestaan in onze lief
de, dat we bloedverwanten meer
liefde verplicht zijn dan anderen.
Evenmin sluit dit in: een volmaakte
gelijkheid in feite. Een vader die
kastijdt, een rechter die veroordeelt,
kunnen zoodoende een daad van
groote naastenliefde stellen.
„Aan deze 2 geboden hangt heel
de wet en de Profeten”. De leer der
H. Schrift aan de Joden overgele
verd, is kort saamgevat in de liefde
van God en den naaste. Daarom
kunnen twee tafelen onderscheiden
worden in den decaloog. De eerste
tafel waarop de drie eerste geboden
staan, betreft God; de tweede met de
zeven overige geboden, den naaste.
Zoodanig zijn de twee: christelijke
liefde tot den naaste en liefde tot God
verbonden, dat Paulusschrijven kon
„Wie de naaste bemint, leeft de wet
na.”
Het antwoord dat de schriftgeleer
de gaf op den uitleg van Jezus is het!
vermelden waard. Het staat in St.
Marcus. „JuistMeester, Gij hebt naai;
waarheid gezegd dat Hij één is, en
dat en dat er geen ander staat buiten
dit verheven hymne aan ter verheer
lijking der liefde:
Al spreek ik de talen van menschen en
maar ik heb de liefde niet:
ik ben een rinkelend bekken,
of een rammelend cymbaal.
Al heb ik de gave der profetie,
al bezit ik alle geheimen en kennis
al heb ik het volle geloof dat bergen
zonder liefde ben ik niets. [verzet:
Al schenk ik weg al wat ik heb,
al geef ik mijn lichaam om mij te laten
zoo ik de liefde niet heb, [verbranden
het dient me tot niets.
De liefde is geduldig,
de liefde is goedertieren,
de liefde is niet afgunstig,
niet pronkzuchtig, nog verwaand.
Ze handelt niet onedel,
ze zoekt zich zelve niet
ze laat zich niet verbitteren,
ze rekent het kwade niet aan.
Over onrecht is ze niet blijde,
maar over de waarheidsvreugd.
Alles bedekt ze, alles gelooft ze,
alles hoopt ze, alles duldt ze.'
De liefde: zij vergaat nimmer.
Maar profetieën: zij houden op,
en talen: zij zullen verstommen,
en kennis, zij zal vergaan.
Want ons kennen is ten halve,
ons profeteeren slechts ten deele;
maar komt eens het volmaakte,
het volmaakte verdwijnt.
Toen ik een kind was, sprak ik als een kind,
voelde ik als kind, dacht ik als kind
nu ik een man ben,
leg ik het kinderlijke af.
Thans zien we in een wazigen spiegel;
straks aangezicht tot aangezicht.
Thans ken ik slechts ten' halve:
straks ten volle,, zooals ik zelf ben gekend,
Abonnementsgeld: fl.25 per half
jaar. (bij vooruitbetaling)
Zoolang men het abonnement niet
opzegt wordt men geacht abonné te
ziin.
BAARL
YKBTENTIEBL
rcx&canewaaMwC ->■•»nun«m i ■mnriniiir-inwwiTiintrrwiwiaMH—MfraiirwrmHnmwi-mrwnwMraMwirn«»fni