Bs Langst-Levende.
5
Weekblad voor Baarle-Nassau-Hertog en Omstreken
Dit blad verschijnt Zaterdags
Waar zijn.
21 Sts jaargang fco 32
■n
Zaterdag 7 Aug. 1926
mor-
gehad had, z‘n driftbui an z‘n plan
om *t op zuipen te zetten. Z'n bietje
Driek
hoe de
ÜKUKKEK U1TGKVKK
ojhc
Prijzen der advertentie’s Minstens
5 regens 75 ct. Elke regel meer 15 ct.
Ad verten tie’s dikwijls herhaald en
bij contract prijzen bij overeenkomst.
Abonnementsgeld f 1.25 per half j
jaar. (bij vooruit betaling)
Zoolang men het abonnement niet
opzegt wordt men geacht abonné te
»ijn.
«Weet ik, ‘t Is er nie.“
Toen volgde ‘n stilte, waarin bei
den met eigen gedachten bezig bie
ren. Driek bekeek angstig ‘t gezicht
van meneer van Galen en de Meester
trok ernstig de hoeken van z‘nmond
neer:
»Da*s leelijk, da‘s heel leelijk
gauw laten maken, geen gras d*r
over laten groeien.
«Makkelijk praten, ze wil met
geen duuvels geweld.**
Toen kwam er in ‘n vloed van
woorden, heel z’n ellende van
geloopon jaar bij Driek uit. Hoe ie
dag en nacht had liggen tobben* hoe
ie benauwd werd, as ze hoestte of
d'r eigen verslikte, bang dat ze d‘r
--
bezweet had liggen prakkezeeren
Vervolgt.
Toen sloeg Driek krachtig met de
vuist op tafel, gooide zich achter
over tegen z'n stoelleuning
«Verstaan, verstaan, bang da
mijn vijfhonderd gulden door m'n
femilie ingepakt worren. Potverdik
ke die's fijn, dio's kostelijk! Maar
as den dokter en de notaris maar
willen
«Daar zorg ik voor, ga mee, ‘k
ga zoover mee tot den wagenmaker.
Driek vergat te betalen, liep
dicht tegen den meester gedrukt
met gloeiend gezicht te redeneeren
tot bij de kerk
«As ‘t lukt, as ‘t lukt meester,
zul.Ie gij d*r goed mee zijn.-*
Ze gingen van elkaar en
vol warrellende plannen
groote komedie te spelen, liep in
zichzelf pratend de keiweg op naar
huis. Met geweld kreeg ie ‘t nie ge
daan, dan kemedie speulen, morgen
ochtend zou ’t beginnen, drie dagen
aan een stuk.
Hij voelde zich nu keens als
iemand, die z'n verveling kwijt is,
licht en warmte te geven, tot wij er
haar om smeeken! Eu de Algoede
Hemelvader bewijst ons elke seconde
ontelbare en onschatbare weldaden,
terwijl wij dikwijls in overgroote
ondankbaarheid zijn straf verdien
den.
Is waar zijn dan zóo moeilijk,
zelfs in het goede? Is daar moed voor
noodig?
Wel wis en |zeker! en soms nog
een groote dosis ook. Dit komt door
zijn spelende ons eigen-ik, dat e, zoo benauwd is,
in botsing te komen met de conven
tie! 'n Soort egoisme dus. En toch!
men zou zeggen er is niets zoo ge
makkelijk, dan jezelf uit te leven,
’’•ood.ls ie voelt: je te geven, zooals
je bent! Maar (daar heb je weer
zoo’n remmend «maartje”) wat
zullen de menschen wel van ons den
ken, als we altijd en overal, waar
het te pas komt boem! ronduit
onze meening zeggen? Er zijn modes
op alle gebied; erbestaan meeningen
die je er betreffende kunst op na
houden moet en als er weer een
nieuwe strooming komt wel! dan
heb je rotsvaste meaning ook maar
doodeenvoudig te veranderen. Wat
wil je anders? Verbeeld je, dat ze je
alsdomof smakeloos, ofouderwetsch
bestempelen? En o, dan zijn er nog
maar zoo weinig menschen,die hun
eigen waar gevoelen, tegenover het
«Da sprikt!”
«Gij ga stillekes naar huis, net
doen of er niks gebeurd is.”
«Ja maar
«Gij ga naar huis zeg ’k en
gen ochtend bende gij ziek.”
Er zijn maar weinig menschen
die den moed hebben om waai’ te
zijn.
Ik bedoel hier nu niet direct het
positieve liegen, of het daadwerke-
kelijk huichelen. Ik bedoel het on
waar zijn, waaraan de meesten van
ons zich schuldig maken, het on
waar zijn, dat niet geteld wordt als
een onwaarheid, maar als een nood
zakelijk iets, door de conventie
opgelegd
De mode komt met iets nieuws
in meubilair, in kleeding. Er wordt
geroepen: «eenig, schitteren!” En
wij, die het foeileelijk vinden, vree-
z m evenwel voor onontwikkeld en
zonder smaak gehouden te worden,
bewonderen ook al: «mooi! prach
tig!” absoluut tegen onz# over
tuiging in.
Onverwacht komt een gast. En
we zouden hem gaarne uitnoodigen
met ons te dineeren. En we noo-
digen hem ook uit. Doch er is
vleesch te weinig voor een persoon
méér, iets wat in een klein huishou
dentje makkelijk voor kan komen.
Bovendienwe wonen op een dorp
•n kunnen niet bijhalen omdat de
slager geen voorraad heeft.
Nu zit in negentig van de hon
derd gevallen de gastvrouw in on
rust. Ze waarschuwt haar man, die
het ook al vervelend vindt en die
twee geven voor: «vandaag -
neon, housch! absoluut geen trek in
vleesch te hebben” terwijl ze nu
juist graag ’n bruingebakken lapje om toch, zijn wij dikwijlszoo weinig groote gilde durven volhoudet
dan jammer! worden de meeste van
ons onware napraters.
Wie van ons durft tegen een vriend
ronduit te zeggen, wat ons in hem
absoluut niet bevalt? Wie duift on
omwonden, maar vooral goedge
meend zijn fouten noemen? op
gevaar afzijn vriendschap te verspe
len?elke hatelijkheid is hier na
tuurlijk buitengesloten En toch is
dit alleen de hechte ware vriend
schap, en toch zijn we dan alleen
waar.
Maar, wie heeft daartoe den moed
Wie durft aldus waar zijn? En van
den anderen kant: wie van ons zal
indien wij gewezen worden op een
teere karakterfout gul bekennen: U
heeft gelijk, ’t Is waar ik ben zoo
ijdelof ik ben zoo hatelijk? En
wie zu.1 daarover geen sprankje wrok
meodregen in zijn hart omdat het
de naakte onomstootbare waarheid
was die we te hooron kregen? O
o dat eigen »ikj.>” trotsch zelf
zuchtig duiveltje dat de waarheid
terugdringt tot Het meest verborgen
hoekje van ons hart; dut ons leert
on waar te zijn! dat ons het gordijn
van het bedriegende woord doet
schuiven voor de intiemste kamer
onzer ziel.
Zeker, er beslaat een hoog gebod
van naastenliefde, dat soms de har
de waarheid op onze lipp?n moet
doen verstommen. Maar diezelfde
naastenliefde mag ons nooit verlei
den tot onwaarzijn.
I op hun bord zouden zien. impulsief-waar in het goede? Doe
I Wat een onzinnig onwaar zijn! het goede, altijd en overal, maardoe
Juist de onverwachte gast zal te be-het ook ongevraagd, zonder het
ter begrijpen dat niet alles «klaar” strenge woordje «plicht”. De zon
voor zijne ontvangst kan zijn, toch wacht ook niet met gul haar
Waarom dan niet eerlijk gezegd:
«We hebben wat vleesch te wei
nig nul Maar nietwaar? we zullen
ons wel behelpen. Ieder een stukje
minder en de zaak is in orde!
Zelfs in het goede zijn wij zwakke
men sc henschen kinder en nog on
waar. Ik bedoel dat we ons soms
schamen goed te zijn We hebben
een klein ziek jongetje zien zitten
voor het raam van een sober huisje.
En dat ventje keek met groote hun
kerende oogen naar 1
makkertjes op straat. Ónze* eerste
opwelling ismedelijdenOaae
tweede opwelling: dat stakkertje
eens echt «goed” te doen, en we
krijgen al a«n visioen v«n bc >■•ƒ.-
doos, een spoortrein, die wij voor
hem gekocht hebben,ot als we over
geen gel 1 te beschikken hebben: we
stellen ons wonderen voor van een
hartelijk woordje of een vriendelijk
knikje. En we doen niets
ofschoon we nog dikwijls dat bleeke
verlangende gezichtje voor ons zien
ofschoon we graag helpeu zouden
Maar lijkt het niet erg gek ’n
absoluut vreemd jongetje een ca
deautje te geven? Wat zullen de
menschen wel niet zeggen?
Ach! waarom toch aldus? Waar
om niet elke gelegenheidgrstig aan
gegrepen om een goede daad te stel
len in ons erbarmelijke leven? Waar-
zakgeld, z’n perremeteeren as ie *n
nieuwe pet moes koopen, z*n spaar-
bankbpekje, heel Hildjes inhaligheid
En de meester luisterde ernstig aan
dachtig, peuterend aan z*n horloge
ketting. Smeekend keek Driek naar
‘m op:
«Gij mot me rajen, hij mot me
rajen. Zie ze te bepraten en as gij
het van d*r gedaan krijgt, zulde gij
es zien, wat ik doei.**
Weer volgde ’n stilte, en toen
ineens lei de Meester z’n hand op
Driek’s elleboog
«Ze is gierig, ze is inhalig, is
’t niet?”
«Inhalig as den duuvel, ze leet
*t af- de afgebrande stekskes op ’t kezijn,
om ze nog es aan te steken!”
«Hoeveel staat er op jouw
spaarbankboekje?”
«Pront vijfhonderd gulden en
in sou blijven, hoe ie *s nachts nat zeven en vijftig cent.”
bezweet had liggen prakkeseeren Toen flitste er iets ondeugends in
over de toekomst, de ruzie, die ie de oogen van de Meester;
«Goed Driek, ik zal jou rajen,
maar precies doen wat ik zeg.”
«Ziek? Wamot ik mekeeren?”
«Niks, gij zegt tegen Hildje, da ge
ziek bant en gij lus geen eten, den
hcelen dag nie, en gij blijft in 't bed.”
«En dan?”
«Den anderen dag bende gij nog
zieker, goed begrepen? Eten kunde
gerust doen, maar Hildje mag ’t niet
zien, goed verstaan?”
Driek begreep nie wat dat met ’t
testament te maken had, keek bran-
dend-nieuwsgierig de woorden uit
van Galen z’n mond.
«Ik kom jouw bezoeken, hoe zie
ker dage zijt hoe beter. En den der
den dag, ’s middags, dan ben ik bij
jouw present.”
«Ja, ja, en dan?” kwam’t hortend
bij Driek er uit.
«Gij mot zoo goed as doodgaan,
en dan I
4
■èi
aims- EN ADVERTENTIEBLAD
BAARL’S
x_wri-~r t r-r tmitt-