i
Pastoors en Kapelaans
VAN ALPHEN
uit de Abdij van Tongerloo.
Land- en Tuinbouw
Het veeloos bedrijf.
De Waarzegstêt
I
I
f
i
UP’
-
1849
1
8
4
9
,J
5T-
Zie in dit Nr de advertentien na, en
ge zult zien waar St Nicolaas dit
jaar met zijn cadeaux is uitgepakt.
dat het
npodzakelijk
m; ons evert
Dit vormt-
samen het jaar 1871
In 1871 zal Duitschland tot kei
zerrijk worden geproclameerd met
u, Wilhelm, als eersten keizer, voor
spelde ik hem.
De keizer keek ongeloovig op.
Maar het kon me niet schelen en ik
schreef opnieuw tweemaal dit jaar
tal, weer in dezelfde volgorde
1871
1
8
7
1
door R. POSTO.
Na Veltacker’s overlijden, werd
van verschillige kanten den koning
bericht gegeven van den ellendigen
staat der abdij en van de lasten die
op haar drukten schier geheel ver
laten van de bisschoppen, die, uit
vrees voor de opstandelingen, zich
vandaar verwijderd hielden omge
ven van vijanden; herhaaldelijk over
last met krijgsbenden van verschil
lende partijen, zoo had zij eenen
ge wissen ondergang te vreezen,
tenzij naar spoedige en werkdadige
hulpmiddelen werd uitgezien. De
koning zich erbarmend over een
gesticht, dat zijne voorzaten met
achting en voorliefde vereerden en
met alleriei voorrechten en uitste
kende gunsten bedachten, droeg
aan twee raadsheeren, Joannes
Maelcote en Stephanus van Craes-
beek, de taak op, om naar gepaste
middelen uit te zien, ten einde dat
onheil af te keeren. Er was eerst en
vooral dit was hun gevoelen
een reguliere bestuurder van noode
om met het gezag eens abts het
het klooster te beheeren. De stem
ming der kloosterlingen, deels bij
schrift uitgebracht, dewijl ver-
De Nederlandsche boeren zijn in
het buitenland vermaard geworden
door hun prachtig vee, dat de roem
en de trots uitmaakt van ons volk.
Zonder vee kan men zich een Neder
landsche boerderij moeilijk voorstel
len, want in de rijke, vette graslan
den is de veehouderij een winstge
vend bedrijf en in de minder vrucht
bare oorden, in de zandstreken,
heeft men van ouds het vee noodig
gehad voor mestwinning, ook al
moest men het houden met weinig
of geen voordeel. En ook thans be
weren sommige boeren
vee voor hen een r
gewaad is. Wanneer men’
■I
Men schrijft uit Roosendaal aan
het Huisgezin
Ongetwijfeld herinnert men zich
nog het zonderlinge verhaa^*dat
verleden jaar de ronde deed over de
oude vrouw, die nabij Beek de gren
zen overtrok en door een Duitschen
commies werd aangehouden met de
vraag of zij iets te «versteuren’ v had.
Het oude vrouwtje had niets aan te
geven en er ontspon zich een gesprek
over het toen zoo buitej^bvoon
wgrme weer, waarbij de zoniWlinge
i verschiinino- Ho vnnrRnelHnorWloArl
wel tegenwoordig wil didts maken, dat 1911
dat de veestapel geen voordeel op
levert, dan zouden wij daarop zulke
boeren willen toeroepen Probeer
het dan eens zonder vee, want
naar onze vaste overtuiging is het
veeloos bedrijf tegenwoordig zeer
goed moge!ijk, en dat beweert niet
alleen de theorie, maar de practijk
bevestigt het. We willen hierbij niet
uitmaken, wat economisch voor den
boer het voordeeligst is.
Daarbij toch heeft men rekening
te houden met tal van omstandig
heden, welke invloed hebben op de
uitkomsten van het bedrijf, en welke
dikwijls vallen buiten het bereik
van den boer zelf. Waar men geen
vee houdt, kan men den dagelijk-
schen arbeid verrichten met minder
vast werkvolk, en dat levert bij de
tegenwoordige hooge loonen dik
wijls een aardige winst op.
Bovendien behoeft men niet een
groot gedeelte van het bouwland te
betelen met voedergewassen met
het oog op den veestapel. Wie zich
gen op den'graawouw die zal niet
de beste resultaten van een veeloos
bedrijf verkrijgen. Het buitenland-
sche koren toch overstroomt onze
markten aan zoo lagen prijs, dat
wij er moeilijk concurreeren kun
nen. Wie naar een veeloos bedrijf
streeft, moet het oog laten vallen op
handelsgewassen en wel op die,
welke aan goeden prijs steeds koo-
pers vinden.
De teelt van suikerbieten en aard
appels is tegenwoordig niet alleen
mogelijk op de rijke kleilanden
maar ook op onze zandgronden
wint men ze thans even goed, dank
zij het gebruik van kunstmest. Wel
ke producten men op een veeloos
kweeken zal, hangt natuurlijk af
van de omgeving, waar men zijn
oogst aan den man zal brengen.
Wanneer een éénling zonder vee zit
te midden van veel veehoudende
boeren, dan vinden voedergewassen
zooals mangelwortelt en koolrapen
een gereeden aftrek bij de buren,
maar wanneer een heele streek zich
gaat toeleggen op het vee'Gos bedrijf
mbet men natuurlijk eldeks debou-
chés zoeken voor de gewassen, wel
ke men teelt. Door een goede, ra-
tioneele vruphtwisseling moet men
er zorg voor dragen den bodem in
een gezonden toestand’ te.'houden.
En om den noodigen humus in den
grond te hebben en te houden, zou
men van tijd tót tijd een vlinderbloe
mig gewas in de opeenvolging moe
ten opnemen.
De grond wordt dan meteen van
organische stikstof voorzien. Voor
de overige plan ten voedingsstoffen
kali, phosphorzuur en kalk kan men
dan gerust van enkel kunstmest ge
bruik maken. De hoeveelheden kan
men dan gemakkelijker regelen naar
dé behoeften der planten dan bij
aanwending van stalmest.
Dit vormt-
samen het jaar 1913
De commies vroeg verrast, wat
1913 dan voor Duitschland brengen
zou.
•«Dat zou de tegenwoordige Duit-
sche keizer ook graag weten, ant
woordde het zonderlinge schepsel
lachend, en daarom zou het hem wel
wat waard zijn als hij me eens ont
moeten kon. Want het velletje pa-
pi^,”wa*srop«lk in IV49 in Wiikelfh’s
notitieboekje mijn voorspelling om-
trent dit jaar schreef, is op voor een
ieder onbegrijpelijke wijze daaruit
verdwenen. Maar ik heb het, en
niemand anders”, zoo besloot het
geheimzinige vrouwtje en vervolgde
haar weg, den commies beteuterd
achterlatend, zonder hem de gele
genheid te geven iets naders omtrent
1913 te weten te komen.
scheiden e rechts en links verspreid
waren wees Walterus van Gors
worm als den waardigsten aan.
Dat inderdaad Tongerloo naar
ondergang overhelde, blijkt uit een
schrijven van den secretaris der
abdij, in 1584 al de velden lagen
verwoestwat er van den oogst
overschoot, was door commissaris
sen van levensmiddelen uit de schu
ren gehaald en naar Lier gevoerd
paarden en vee waren eveneens ont
stolen een derde deel der pachters,
om de gedurige onrust en uit ge
brek, had de pachthoeven zonder
bebouwers, de abdij zonder koren
gelaten, en desniettegenstaande
werd het klooster onophoudend door
krijgsbenden bezocht, die brood en
bier afeLchten, zpodat men ver
plicht was tot hooge prijzen en
soms niet zonder, gevaar graan uit
de steden te halen. Tal van hoeven
en molens waren in assche gelegd,
of tot puin vervallen, de grond le
verde geene vruchten meer op, de
meubelen waren ontvoerd en gesto
len, en de kostbaarheden naai’ ’s-
Hertogenbosch overgebrachtkort
om, zoo besluit de schrijver, de rijke
abdij is tot een allerarmst huis ver
vallen, in Tongerloo herkent men
het oude Tongerloo niet meer. Er
ger dan die stoffelijke nadeel en, was
het zedelijk verval uit den onregel-
matigen toestand voortgesproten
de oneenigheid tusschen den abt-
bisschop en den plaatselijken over
ste, was ook afgedaald tot de kloos
terlingen sommigen trokken partij
voor den bisschep, terwijl de andere
zich naar den kant van den verko
zen abt, nu proost geworden,
schaarden.
Het eenig redmiddel, zoo was
een ieders gevoelen, lag in de af-
van hef bisdom r
zonder dat was er geen eigen be
staan, geen regelmatig beheer, gee
ne eenheid mogelijk. Van Gors worm
spande dan ook alle pogingen in,
om op rechtmatige wijze die schei
ding te bewerken. Smeekschriften
werden te dien einde herhaaldelijk
bij den koning, bij den hertog van
Parma, bij ’s konings raadsleden en
bij den H. Stoel ingediend. De
nieuwbenoemde bisschop, Clemens
Crabbeels, die, den 7 Mei 1585 door
eenen gevolmachtigde bezit der
abdij had genomen, zou tot berei
king van het gewenschte doel eene
hulpzame hand leenen.
Getuige van den droevigen toe
stand des kloosters, schreef Clemens
Crabbeels zelf aan den koning, om
de ontbinding te vragen. Het beheer
der abdij, zegde hij, brengt zijne
lasten en bezwaren mede, niet alleen
van den kant der kloosterlingen,
maar ook wegens de bezorging der
goederen, in verschillige plaatsen,
en dient derhalve den bisschop niet
weinig tot overlast, vermits hij
zijne zorgen verdeelen moet tus
schen zijne bisschoppelijke plichten
en het bestuur der abdij, op vijftien
mijlen afstand van ’s Hertogenbosch
gevestigd. Thans is de zaak nog
moeilijker geworden, zoo ten op
zichte der kloosterlingen als door het
verval en de verwoesting der bezit
tingen tijdens de laatste oorlogen.
Om deze te herstellen en tot hunnen
vorigen staat terug te brengen, zou
een persoon zich geheel daaraan
moeten wijden. Van dien kommer
ontlast, zou de bisschop zich beter
kunnen bezig houden met de bewa
king der hem toevertrouwde zielen,
met het bestrijden der ketterij, met
het bezoek zijner kudde en met
andere zaken zijns bisdomsHij
stelde dus aan den koning voor, zoo
voor het welzijn des bisdoms, als
Dit vormt--
samen het jaar 1888
In 1888 zal de dood u van het
wereldtooneel wegnemen, voorzegde
ik weer.
Wilhelm lachte nog ongelooviger,
maar het liet me koud.
En nu, zei ze, zette ik in zijn
boekje ook dit getal twee keer in
dezelfde volgorde onder elkaar
1888
1
8
8
8
verschijning de voorspelling**'leed,
"leen droog jaar, 19IV een
nat jaar en 1913 een bloedjaar zou
zijn. m
Men had sindsdien van ’t vrouwtje
niets meer gehoord of gezien. Maar
dezer dagen passeerde ze weer de
grens en de commies herkende haar
aanstonds. Hij maakte haar zijn com
pliment over de juistheid, waarmede
haar sybillenblik, tot hiertoe in de
toekomst bleekte hebben gezien.
En blijft gij nog bij uw voorspel
ling omtrent 1913 een bloedjaar?
vroeg de commies.
Haar grijze oogen, waarin iets
lichtte als van een kat, op de vrager
richtend, antwoordde ze: «Wat zegt
gij van de geschiedenissen K den
Balkan? Wacht de gevolgen maar
eens af en als ik dan een volgend
jaar weer over deze grenzen kom,
bij leven en welzijn, zullen we elkaar
nader spreken.”
«Maar wie zijt gij en waar komt
ge vandaan,” vroeg de commies.
«Wie ik ben, zeide zij, doet niets
ter zake. Dat is een vraag, waarop
'zer Wilhelm I beliefde het ai. oord
schuldig te blijven.”
«Hebt ge dien keizer dan espro
ken?” vroeg weer de commies.
«Gesproken?... Niet alleen dat,
maar ik heb ook hem de toe komst
voorspeld, toen hij nog geen keizer
van Duitschland was”.
«En werd uwe voorspelling aan
hem bewaarheid, zooals die m het
drooge en natte jaar?”
«De vervulling van het laatste
deel mijner profetie ligt nog in de
toekomst, maar of zich het ndere
in het verleden bewaarheid heeft,
oordeel daarover zelf,” was hét ant
woord.
«Maar hoe kan ik daarover oor-
deelen, wijl ik die voorspelling niet
ken?
«Luister,” was het bescheid van
het vrouwtje.
«Het was in ’t jaar 1849. Wilhelm,
die in dat jaar militair gouverneur
van het Rijnland en Westfalen was
geworden, ontmoette ik op een na
middag buiten Coblenz, waar hij ter
jacht was. Wilhelm hield mij f lan
de en vroeg waar ik vandaan jhvam
en wat beroep ik uitoefende. Ki op
mijn antwoord, dat mijn grootste
liefhebberij was de toekomst te
voorspellen, lachte hij me uit, pre
cies zooals gij mij verleden jaar uit
luchtte, toen ik om de deugdelijk
heid mijner voorspelling te bewijzen
u vertelde hoeveel geld gij in uw
portemonnaie hadt.
«Ziehier, vervolgde het vrouwtje,
wat ik in het notitieboekje van Wil
helm zaliger, dat nog in ’t Paleis te
Potsdam bewaard wordt, opschreef.
Eerst het getal 1849. Op mijn vp-rag
wat dit was, antwoordde Wilhelm
Dit is het jaartal, waarin wij leven.
„Goed, zei ik. Let op. En ik
schreef tweemaal dit jaartal en wel
in deze volgorde
.UM MMM
■I
4
1